ECLI:NL:RBAMS:2020:5022

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 augustus 2020
Publicatiedatum
19 oktober 2020
Zaaknummer
688036
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een kantonrechter in een civiele procedure

In deze zaak heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam op 12 augustus 2020 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door twee verzoekers die betrokken waren in een civiele procedure, waarbij zij gedaagde partij waren. De wraking was gericht tegen mr. C.L.J.M. de Waal, de kantonrechter die de zaak behandelde. De verzoekers voerden aan dat de rechter niet had willen ingaan op hun verzoek om aanhouding van de mondelinge behandeling, wat volgens hen de schijn van vooringenomenheid wekte. De rechter had echter aangegeven dat de zitting doorgang zou vinden, ondanks de verzoeken om uitstel vanwege de afwezigheid van de advocaat van de verzoekers en hun gezondheidsklachten.

De Wrakingskamer oordeelde dat een rechterlijke beslissing op zich geen grond kan vormen voor wraking, zoals ook is bevestigd in eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad. De verzoekers hadden niet aangetoond dat de motivering van de beslissing van de rechter getuigde van vooringenomenheid. De Wrakingskamer concludeerde dat het verzoek kennelijk ongegrond was en dat er sprake was van misbruik van recht. Daarom werd besloten dat verdere verzoeken tot wraking van de rechter in deze zaak niet meer in behandeling zouden worden genomen.

De beslissing van de Wrakingskamer werd uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het op 17 juli 2020 ingekomen en onder rekestnummer C/13/688036 / HA RK 20/224 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker 1] en [verzoeker 2]
wonende te [woonplaats] ,
verzoekers,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. C.L.J.M. de Waal, kantonrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.

1.Verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
 De e-mail van [verzoeker 1] aan de rechtbank van 3 augustus 2020, houdende een wrakingsverzoek;
 het (aanvullend) wrakingsverzoek met bijlagen van 3 augustus 2020,
 de schriftelijke reactie van de rechter van 3 augustus 2020.
1.2.
De rechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten.

2.De feiten en het verzoek

2.1.
Bij de rechter is een zaak in behandeling waarbij verzoekers gedaagde partij zijn (zaak- en rolnummer 8138153 CV EXPL 19-22856). Bij vonnis van 6 april 2020 heeft de rechter bepaald dat een mondelinge behandeling zal worden gehouden. Vervolgens is de mondelinge behandeling bepaald op 3 augustus 2020 om 10:00 uur. In een akte ingediend op 17 juli 2020 ten behoeve van de mondelinge behandeling heeft de wederpartij van verzoekers (onder meer) op voorhand bezwaar gemaakt tegen verzoeken om uitstel van de mondelinge behandeling door verzoekers. Op 3 augustus 2020, voorafgaand aan de mondelinge behandeling, heeft de advocaat van verzoekers zich bij fax gesteld, heeft hij meegedeeld dat hij pas het weekend daarvoor was teruggekomen van vakantie, dat verzoekers hem pas recent hadden ingeschakeld, dat verzoekers zich die dag zouden laten testen op het Corona virus wegens klachten en dat hij daarom om aanhouding van de mondelinge behandeling verzocht. De rechter heeft besloten de mondelinge behandeling niet op voorhand aan te houden. Omdat de advocaat telefonisch niet bereikbaar was is deze boodschap door een medewerkster van de griffie ingesproken op diens voicemail. Daarna hebben ook verzoekers telefonisch contact opgenomen met de griffie, en ook aan hen is medegedeeld dat de zitting doorgang zou vinden.
2.2.
Kort na aanvang van de zitting (waar alleen de eisende partij was verschenen) deelde de bode mee dat de griffie van de rechtbank telefonisch had medegedeeld dat in deze zaak een wrakingsverzoek was ontvangen. De behandeling van de zaak is toen geschorst.
2.3.
Verzoekers hebben aan het verzoek ten grondslag gelegd dat zij pas in het weekend voorafgaand aan de zitting hun - vaste - advocaat hadden ingeschakeld, omdat toen pas de noodzaak daartoe was ontstaan na ontvangst van de akte van de wederpartij met leugenachtige stukken. De advocaat was tot en met 3 augustus 2020 met vakantie. Daar komt bij dat verzoekers ernstige verkoudheidsklachten hebben. De rechter heeft hier geen acht op geslagen en heeft de zitting niet willen aanhouden. Daardoor is de schijn gewekt van vooringenomenheid, nu verzoekers geen kans krijgen zich te verweren.
2.4.
De rechter heeft aangevoerd dat het doel van de zitting was: het horen van de wederpartij van verzoekers naar aanleiding van het verzoek om aanhouding, het verkrijgen van informatie over de huidige stand van zaken en (zo mogelijk) overleg met de (gemachtigden van) partijen over de verdere proceshandelingen.
In de hoofdzaak zaak is de kernvraag of verzoekers de door hen gestelde huurbetalingen hebben verricht, dat wil zeggen of de betreffende bedragen op een bankrekening van de wederpartij zijn bijgeschreven. Er zijn meerdere mogelijkheden om dat vast te stellen. Indien op een mondelinge behandeling geen toelichting van de zijde van verzoekers kan worden gegeven omdat zij niet zijn verschenen, kan een nieuwe mondelinge behandeling worden bepaald, of kan aan verzoekers worden opgedragen bij akte een nadere toelichting op hun stellingen te geven. Die beslissing wilde de rechter pas nemen na beide partijen (en dus ook de eisende partij) te hebben gehoord. In geen geval is sprake geweest van een inhoudelijke beslissing of uitlating die schadelijk zou kunnen zijn voor de rechterlijke onpartijdigheid, of die de schijn zou kunnen wekken dat te zijn. Een beslissing van de behandelend rechter over de vraag of sprake is van een klemmende reden voor nader uitstel van een mondelinge behandeling betreft een inhoudelijk oordeel dat geen grond kan vormen voor wraking, aldus de rechter.

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
Als uitgangspunt voor de beoordeling geldt dat de rechter krachtens zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, behoudens bewijs van het tegendeel.
3.3.
In zijn arrest van 25 september 2019 (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413) heeft de Hoge Raad overwogen dat
het gesloten stelsel van rechtsmiddelen meebrengt dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
Bij de beantwoording van de vraag of de motivering van een dergelijke (tussen)beslissing getuigt van vooringenomenheid, moet uitgangspunt zijn dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich evenzeer ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
3.4.
Het bezwaar van verzoekers betreft de beslissing van de rechter om de mondelinge behandeling niet op voorhand aan de houden. Een rechterlijke beslissing kan echter geen grond voor wraking opleveren zoals is beslist in het hierboven genoemde arrest. Ook hebben verzoekers niet gesteld dat de motivering van de beslissing, zoals die aan hen is medegedeeld, getuigt van vooringenomenheid.
Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. Een mondelinge behandeling kan achterwege blijven.
3.5.
Het onderhavige verzoek is lichtvaardig, want zonder relevante grondslag, ingezet. Naar het oordeel van de Wrakingskamer is sprake van misbruik van recht. Bepaald zal daarom worden dat verdere verzoeken tot wraking van de rechter belast met de behandeling van deze zaak van verzoekers niet in behandeling worden genomen.
4. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Wrakingskamer:
 wijst het verzoek tot wraking af;
 bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking gericht tegen de rechter belast met de behandeling van deze zaak van verzoekers niet meer in behandeling zal worden genomen.
Aldus gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, A.W.J. Ros en K.A. Brunner, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 augustus 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.