Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONAL BON TON TOYS B.V.,
eiseres in conventie bij dagvaarding van 15 september 2020,
advocaten mr. A.V. Paardekoper en mr. M. van de Hel te Amsterdam,
DROMENJAGER B.V.,
gevestigd te Den Haag,
gedaagde in conventie,
1.1. De procedure
Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht. Dromenjager heeft tevens een conclusie van antwoord in het geding gebracht.
Dromenjager heeft bezwaar gemaakt tegen de late indiening van productie 5 omdat zij niet meer in de gelegenheid was hierop te reageren. De voorzieningenrechter heeft besloten productie 5 vooralsnog buiten beschouwing te laten. Zij heeft daarbij kenbaar gemaakt dat indien op of na de zitting blijkt dat (een debat over) productie 5 noodzakelijk is om de vorderingen te kunnen beoordelen, het kort geding zal worden aangehouden en in overleg met partijen op een andere datum zal worden voortgezet.
2.2. De feiten
het discount- (retailer die zich bevindt in het onderste segment van de markt) en supermarktkanaal;
online (discount) aanbieders zoals maar zeker niet beperkt toot Groupon, Vakantieveiling, Groupdeal, Sweetdeal, etc;
venters en straatverkopers;
tussenhandelaren, groothandelaren, distributeurs, detailhandelaren of bedrijven wiens distributie en/of verkoopkanalen worden gebruikt voor publiciteits-, promotie- en of koppelverkoop doeleinden, combinatieverkopen, premiums, gratis artikelen of soortgelijke handelsmethoden.
conventievordert IBTT – samengevat – het volgende:
I.
primairDromenjager te veroordelen de verkoop van de voorraad door IBTT aan Kruidvat toe te staan, aangezien de bepalingen uit de licentieovereenkomst waarop Dromenjager zich beroept in strijd zijn met het Europese mededingingsrecht en daarom nietig zijn;
II.
subsidiairDromenjager te veroordelen de verkoop van de voorraad door IBTT aan Kruidvat toe te staan, aangezien zij reeds haar goedkeuring aan IBTT voor Kruidvat als afzetkanaal heeft gegeven;
III.
meer subsidiairDromenjager te veroordelen de verkoop van de voorraad door IBTT aan Kruidvat toe te staan, aangezien de weigering van Dromenjager op grond van de redelijkheid en billijkheid als absoluut onaanvaardbaar beschouwd dient te worden;
IV.
meer subsidiairde licentieovereenkomst op zodanige wijze te wijzigen dat IBTT geen schriftelijke goedkeuring meer behoeft te vragen voor de verkoop van de voorraad aan Kruidvat, op grond van onvoorziene omstandigheden;
V.
nog meer subsidiaireen zodanige voorziening te treffen die in goede justitie passend wordt geacht en zoveel mogelijk in lijn is met het hiervoor gevorderde;
VI. een en ander op straffe van dwangsommen; en
VII. met veroordeling van Dromenjager in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
reconventievordert Dromenjager – samengevat – het volgende:
I. IBTT te veroordelen zich te onthouden van het (doen) aanbieden van de voorraad aan Kruidvat, zonder voorafgaande toestemming van Dromenjager;
II. IBTT te veroordelen de licentieovereenkomst na te komen;
III. IBTT te veroordelen een door een registeraccountant gecertificeerde verklaring te verstrekken waaruit de totale hoeveelheid geproduceerde en verkochte producten volgt;
IV. IBTT te veroordelen tot betaling van € 490.000,- als voorschot op de contractueel verbeurde boetes;
V. het onder I. tot en met III. gevorderde op straffe van dwangsommen; en
VI. met veroordeling van IBTT in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
style guide. Daar komt bij dat de belangrijkste afnemers van IBTT ofwel failliet zijn gegaan (Intertoys) ofwel geherstructureerd (Blokker) en dat de omzet in 2020 is gedaald als gevolg van de coronacrisis. IBTT kampt met een verlies (vanaf het begin van de samenwerking) van ongeveer € 900.000,-. Onlangs is gebleken dat Dromenjager zelf Woezel & Pip pluche knuffels is gaan produceren, waardoor zij een rechtstreekse concurrent is geworden van IBTT. Dit vormt mogelijk een reden voor Dromenjager om haar toestemming voor verkoop aan Kruidvat te weigeren.
3.4.
Primairis IBTT van mening dat de licentieovereenkomst voorwaarden bevat die in strijd zijn met het Europese en Nederlandse mededingingsrecht (zie artikel 101 VWEU en artikel 6 Mededingingswet). Deze voorwaarden zijn nietig. De desbetreffende voorwaarden zien in ieder geval op het limiteren van het territorium van verkoop, het beperken van de afzetkanalen en het verkrijgen van toestemming van Dromenjager voor iedere verkoop. Ook wordt IBTT structureel beperkt in haar commerciële vrijheid om zelfstandig verkooprijzen te bepalen. Het gaat dan specifiek om de artikelen 2.1, 7,1, 7.3, 11.4, 11.5, 11.6, 11.10 en 15.1 van de licentieovereenkomst. De mededingingsautoriteiten (de Europese Commissie en de Autoriteit Consument en Markt (ACM, voorheen NMa)) beschouwen verticale prijsbinding en het beperken van afzetkanalen al jaren als niet toegestaan. Omdat IBTT en Dromenjager op verschillende niveaus van de distributieketen actief zijn, moet de licentieovereenkomst worden beoordeeld aan de hand van de beginselen zoals neergelegd in de Richtsnoeren inzake verticale beperkingen (hierna: de Richtsnoeren) [1] en de Groepsvrijstelling Verticale Overeenkomsten [2] (hierna: de Groepsvrijstelling) van de Europese Commissie. In dit kader is van belang dat de licentieovereenkomst op geen enkele wijze beoogt of tot gevolg heeft dat een selectief of exclusief distributiestelsel wordt geïmplementeerd. Een legitieme rechtvaardiging voor allerhande beperkingen en verboden voor IBTT ontbreekt dan ook. Het gaat om
hardcorebeperkingen in de zin van artikel 4 van de Groepsvrijstelling. Zo wordt in dit geval passieve verkoop, te weten verkoop op aanvraag van Kruidvat, beperkt. De beperking van passieve verkoop is expliciet genoemd als
hardcorebeperking in artikel 4. Verder is duidelijk dat de licentieovereenkomst leidt tot (indirecte) verticale prijsbinding. De artikelen 11.4 en 11.10 (en het daaraan verbonden boetebeding van artikel 15.1) zijn niet verenigbaar met het beginsel van vrije prijsbepaling. Deze artikelen leiden ertoe dat Dromenjager IBTT onder druk zet om een bepaalde prijsstelling in te nemen. Het niet toestaan zelfstandig een verkoopprijs (al dan niet met korting) vast te stellen is ook een
hardcorebeperking in de zin van artikel 4 sub a van de Groepsvrijstelling. Dat hiervan sprake is blijkt uit e-mails van Dromenjager. Als een beperking eenmaal kwalificeert als een
hardcorebeperking, dan is die bepaling in strijd met het mededingingsrecht, ongeacht de positie van partijen op de markt en ongeacht de mogelijke effecten van die beperking. Een dergelijke beperking valt ook niet onder de zogenoemde De Minimis-mededeling van de Europese Commissie [3] die – kort gezegd – gaat over overeenkomsten van geringe betekenis. Al met al zijn de gewraakte
hardcorebeperkingen dus altijd in strijd met artikel 101 VWEU en artikel 6 Mededingingswet. Ook uit het arrest van de Hoge Raad van 14 juli 2017 (Stichting ‘Geborgde Dierenarts’ en KNMvD/Agib) [4] volgt dat dan geen apart onderzoek meer is vereist naar de merkbaarheid op de markt. Het marktonderzoek dat IBTT heeft laten opstellen (productie 5) is dus enkel ten overvloede in het geding gebracht. Overigens blijkt hieruit dat de beperking van de mededinging in dit geval evident is.
Meer subsidiairis IBTT van mening dat Dromenjager op grond van de redelijkheid en billijkheid van artikel 6:248 BW IBTT niet kan houden aan de verplichting om toestemming te vragen. Verder beroept IBTT zich op de gewijzigde omstandigheden in de markt. IBTT had groot ingekocht om aan de vraag van Intertoys en Blokker te kunnen voldoen, en die partijen zijn gefailleerd dan wel geherstructureerd waardoor zij minder producten hebben afgenomen Dit is – net als de coronacrisis – een onvoorziene omstandigheid in de zin van artikel 6:258 BW.
leads, maar ook daarop reageerde zij niet adequaat. Overigens komt IBTT met verschillende cijfers over de huidige voorraad. Derhalve heeft Dromenjager recht op en belang bij de opgave door een registeraccountant. Al met al is Dromenjager van menig dat het leveren van de voorraad aan Kruidvat in strijd is met de licentieovereenkomst en dat zij voldoende reden heeft om toestemming hiervoor te weigeren. Partijen hebben uitgebreid onderhandeld over de licentieovereenkomst en zich hierbij laten bijstaan door juridisch adviseurs. IBTT moet de licentieovereenkomst dus gewoon nakomen. Er is geen sprake van gewijzigde of onvoorziene omstandigheden. Het is de eigen schuld van IBTT dat zij met de voorraad blijft zitten. Het is gezien het bovenstaande niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid dat Dromenjager haar toestemming weigert. Tot slot zet Dromenjager haar vraagtekens bij de beweerdelijke schade die IBTT stelt te hebben geleden. Integendeel, Dromenjager heeft zelf schade geleden als gevolg van het toerekenbaar tekortschieten door IBTT.
besluiten (…) en gedragingen welke de handel tussen lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden (…)”, terwijl het hier niet gaat om een mogelijk effect op de handel tussen lidstaten. Ook uit de De Minimis-mededeling van de Europese Commissie volgt dat overeenkomsten buiten artikel 101 VWEU kunnen vallen omdat zij de handel tussen de lidstaten niet merkbaar ongunstig kunnen beïnvloeden, zelfs indien deze ertoe strekken de mededinging te verhinderen, te beperken of te vervalsen. De in dit geval relevante omzet benadert in de verste verte niet 5% van de Europese markt of € 40.000.000,-, zoals in de De Minimis-mededeling als minimum wordt opgeworpen. De relevante productmarkt is overigens in dit geval in het geheel niet met zekerheid vast te stellen. Het standpunt van IBTT dat beperking van de klantenkring zonder meer een strekkingsbeding is, zou ertoe leiden dat op elke straathoek dure horloges en parfums etc. verkocht zouden mogen worden. Bovendien schiet IBTT zich hiermee in haar eigen voet. Opname in een overeenkomst van een
hardcorebeding, maakt immers de gehele overeenkomst nietig, en niet enkel dat beding. Dit zou dus ook betekenen dat IBTT niet langer de merken van Dromenjager zou mogen gebruiken. De Groepsvrijstelling ontheft overeenkomsten van het kartelverbod indien partijen niet over een marktaandeel van meer dan 30% beschikken. Hier is helder dat een licentieomzet van € 320.000,- per jaar niet kan leiden tot een marktaandeel van enige relevante omvang. Al met al is Dromenjager van mening dat de bescherming van intellectuele eigendomsrechten en licentieovereenkomsten niet kunnen leiden tot mededingingsbezwaren.
4.4. De beoordeling
hardcorebeperking valt een overeenkomst niet onder de vrijstellingen van de Groepsvrijstelling. Verwezen wordt naar overweging 10 van de Groepsvrijstelling:
Deze verordening dient geen vrijstelling te verlenen voor verticale overeenkomsten welke beperkingen bevatten die waarschijnlijk de mededinging beperken en de consumenten schaden of die niet onmisbaar zijn om de voornoemde efficiëntie verhogende uitwerking te bereiken. In het bijzonder verticale overeenkomsten welke bepaalde soorten ernstige beperkingen van de mededinging bevatten, zoals de oplegging van minimumwederverkoopprijzen of vaste wederverkoopprijzen, alsmede bepaalde vormen van gebiedsbescherming, dienen, ongeacht het marktaandeel van de betrokken ondernemingen, van het voordeel van de in deze verordening vervatte groepsvrijstelling te worden uitgesloten.”
hardcorebeperkingen. Dit artikel luidt als volgt:
Artikel 4 - Beperkingen die het voordeel van de groepsvrijstelling tenietdoen – hardcorebeperkingenDe in artikel 2 bepaalde vrijstelling is niet van toepassing op verticale overeenkomsten die, op zich of in combinatie met andere factoren waarover de partijen controle hebben, direct of indirect, tot doel hebben:
de beperking van de actieve verkoop in het exclusieve gebied of aan een exclusieve klantenkring, gereserveerd voor de leverancier of door de leverancier aan een andere afnemer toegewezen, wanneer deze beperking niet de verkoop door de klanten van de afnemer belemmert,
de beperking van de verkoop aan eindgebruikers door een op het groothandelsniveau werkzame afnemer,
de beperking van de verkoop door de leden van een selectief distributiestelsel aan niet-erkende distributeurs binnen het grondgebied dat door de leverancier is gereserveerd om dat systeem toe te passen, en
de beperking van de mogelijkheid van de afnemer om componenten welke voor verwerking geleverd zijn, te verkopen aan klanten die de componenten zouden gebruiken om soortgelijke goederen te produceren als de door de leverancier geproduceerde goederen;
hardcorebeperking bevat, de gehele overeenkomst niet onder de Groepsvrijstelling kan vallen. Die overweging luidt:
De groepsvrijstellingsverordening stelt verticale overeenkomsten vrij op voorwaarde dat er geen hardcore beperking in de zin van artikel 4 van die verordening is vervat in de verticale overeenkomst of wordt uitgeoefend door toepassing van de verticale overeenkomst. Indien er sprake is van een of meer hardcore beperkingen, gaat de aanspraak op de groepsvrijstelling verloren voor de verticale overeenkomst in haar geheel. Hardcore beperkingen kunnen niet van de rest van de overeenkomst worden gescheiden.”
hardcorebeperkingen die de handel tussen lidstaten merkbaar beïnvloeden in beginsel niet de bescherming genieten van de De Minimis-mededeling. Dit volgt uit het arrest van het HvJ EU van 13 december 2012 in de Expediazaak [7] . Overweging 37 van dit arrest luidt:
Bijgevolg moet worden vastgesteld dat een overeenkomst die de handel tussen lidstaten ongunstig kan beïnvloeden en een mededingingsbeperkende strekking heeft, naar haar aard en los van elk concreet gevolg ervan een merkbare beperking van de mededinging vormt.”
hardcorebeperking levert dus altijd een merkbare beperking van de mededinging op. Dit volgt ook uit De Minimis-mededeling zelf, waarin in overweging 13 het volgende is opgenomen:
Gelet op de in punt 2 van deze mededeling bedoelde verduidelijking van het Hof van Justitie, ziet deze mededeling niet op overeenkomsten die ertoe strekken dat de mededinging binnen de interne markt wordt verhinderd, beperkt of vervalst. De Commissie zal de safe-harbour die ontstaat door de toepassing van de in de punten 8, 9, 10 en 11 vermelde marktaandeeldrempels, dan ook niet op die overeenkomsten toepassen (2). Wat bijvoorbeeld overeenkomsten tussen concurrenten betreft, zal de Commissie de in deze mededeling uiteengezette beginselen met name niet toepassen op overeenkomsten die — direct of indirect — ertoe strekken: a) de prijzen bij verkoop van de producten aan derden vast te stellen; b) de productie of de verkoop te beperken, of c) markten of afnemers te verdelen. Evenmin zal de Commissie de safe-harbour die ontstaat door de toepassing van die marktaandeeldrempels, niet toe passen op overeenkomsten die in een bestaande of toekomstige groepsvrijstellingsverordening van de Commissie als hardcorerestricties genoemde restricties bevatten (3), die door de Commissie doorgaans worden beschouwd als restricties met een mededingingsbeperkende strekking.”
Overeenkomsten kunnen ook buiten het toepassingsgebied van artikel 101, lid 1, van het Verdrag vallen omdat zij de handel tussen de lidstaten niet merkbaar ongunstig kunnen beïnvloeden. Deze mededeling geeft niet aan wat een „merkbare beïnvloeding van de handel tussen de lidstaten” inhoudt. Aanwijzingen in dat verband zijn te vinden in de mededeling van de Commissie betreffende het begrip „beïnvloeding van de handel” (4), waarin de Commissie, aan de hand van de combinatie van een marktaandeeldrempel van 5 % en een omzetdrempel van 40 miljoen EUR, kwantificeert welke overeenkomsten — in beginsel — de handel tussen lidstaten niet merkbaar ongunstig kunnen beïnvloeden (5). Die overeenkomsten vallen normaal gesproken buiten het toepassingsgebied van artikel 101, lid 1, van het Verdrag, zelfs indien deze ertoe strekken de mededinging te verhinderen, te beperken of te vervalsen.”
hardcorebeperkingen moeten worden aangemerkt als merkbare beïnvloeding, waardoor de De Minimis-mededeling niet van toepassing is. Voor dit oordeel is steun te vinden in het arrest van de Hoge Raad van 14 juli 2017 (Stichting ‘Geborgde Dierenarts’ en KNMvD/Agib). Hierin heeft de Hoge Raad immers als volgt overwogen:
Hiervoor in 3.4.2 is overwogen dat uit de rechtspraak van het HvJEU volgt dat bepaalde vormen van coördinatie tussen of door ondernemingen en ondernemersverenigingen de mededinging naar hun aard in die mate nadelig beïnvloeden dat de gevolgen ervan niet meer behoeven te worden onderzocht. Uit de rechtspraak van het HvJEU blijkt tevens dat besluiten met een dergelijke mededingingsbeperkende strekking naar hun aard een merkbare beperking van de mededinging vormen en dat in verband daarmee het concrete gevolg daarvan niet meer behoeft te worden nagegaan (HvJEU 13 december 2012, C-226/11, ECLI:EU:C:2012:2012:795, NJ 2013/253 (Expedia); HvJEU 11 september 2014, C-67/13, ECLI:EU:C:2014:2204 (Groupement des cartes bancaires)).
hardcorebeperkingen niet onder de in de De Minimis-mededeling opgenomen vrijstelling vallen:
agreements containing restrictions listed as hardcore restrictions (…) cannot benefit from the market share safe harbour set out in that Notice”.
Sales restrictions on licensees which can benefit from the De Minimis Notice”) doen zich in dit geval niet voor.
hardcorebeperking merkbaarheid geen vereiste is en omzet en marktaandeel (dus) geen rol speelt. Hetgeen Dromenjager hierover tijdens de mondelinge behandeling heeft aangevoerd, maakt dit niet anders. Het hoeft dus niet te gaan om, zoals zij heeft aangevoerd, interstatelijke handel die wat de omzet betreft bepaalde drempels overschrijdt.
hardcorebeperkingen bevatten als bedoeld in artikel 4 van de Groepsvrijstelling. Deze vraag wordt voorshands bevestigend beantwoord. In de artikelen 11.4 en 11.10 van de licentieovereenkomst worden weliswaar geen directe minimumprijzen of vaste verkoopprijzen afgesproken, maar het is voor de licentienemer in ieder geval niet mogelijk om naar eigen inzicht de prijzen te bepalen. Prijsafspraken kunnen immers ook
indirectworden gemaakt, zoals hier het geval, bijvoorbeeld door het hanteren van een maximumkorting. Ook een bepaling die ziet op het opleggen van sancties indien men zich niet houdt aan een prijsafspraak is een indirecte prijsafspraak. Derhalve is ook artikel 15.1 van de licentieovereenkomst, dat een boete oplegt bij overtreding van de artikelen 11.4 en 11.10, een
hardcorebeperking. Voorts zijn in de licentieovereenkomst gebiedsbeperkingen opgenomen die ingevolge artikel 4 sub b van de Groepsvrijstelling als
hardcorebeperkingen kunnen worden aangemerkt. Het gaat dan om de artikelen 2.1, 7.1, 7.3, 11.5 en 11.6 van de licentieovereenkomst, waarin onder meer is opgenomen dat voor bepaalde handelingen de goedkeuring van de licentiegever is vereist. Deze bepalingen vertonen grote gelijkenis met de bepalingen die NBC Universal hanteerde en die de Commissie als
hardcorebeperkingen heeft aangemerkt en waarover zij overwoog: “
the hardcore nature of these restrictions means that the exemptions in the [Groepsvrijstelling] and in the [Groepsvrijstelling Technologie Overdracht] would not apply in this case” [10] . Ook gaat het om beperkingen op de kring van klanten aan wie IBTT als licentienemer mag leveren. De conclusie is dan ook dat genoemde artikelen strijd opleveren met artikel 101 VWEU en nietig zijn. Overigens dient hierbij te worden vastgesteld dat de licentieovereenkomst in dit geval niet voorziet in een selectief dan wel exclusief distributiestelsel, op basis waarvan Dromenjager haar merk en/of marketingstrategie had kunnen beschermen.
in conventieis dan ook dat de primaire vordering wordt toegewezen. De dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd als na te melden. Dromenjager zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten gevallen aan de zijde van IBTT. De subsidiaire stellingen van IBTT behoeven bij deze stand van zaken geen bespreking.
5.5. De beslissing
in conventie