ECLI:NL:RBAMS:2020:4846

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 september 2020
Publicatiedatum
2 oktober 2020
Zaaknummer
RK 20/3197
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klaagschrift ex artikel 552a Sv over inbeslagname van geld en ringen

In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 9 september 2020, wordt het klaagschrift van klager behandeld, dat is ingediend op 3 juli 2020. Klager verzoekt om teruggave van in beslag genomen goederen, te weten een geldbedrag van € 3.697,- en drie ringen. De inbeslagname vond plaats op 26 juni 2020 in het kader van een onderzoek naar (gewoonte)heling en (gewoonte)witwassen. Klager stelt dat het geld afkomstig is van schadevergoeding en vakantiegeld, en dat de ringen al voor de verdenking in zijn bezit waren. De officier van justitie verzet zich tegen de teruggave, omdat er nog een onderzoek loopt naar de herkomst van het geld en de ringen. De rechtbank oordeelt dat het belang van strafvordering zich verzet tegen de teruggave van het geld, omdat het kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen. Echter, voor de ringen oordeelt de rechtbank dat het strafvorderlijk belang ontbreekt, omdat klager kan aantonen dat hij deze ringen al voor de verdenking in zijn bezit had. De rechtbank verklaart het beklag ten aanzien van de ringen gegrond en gelast de teruggave aan klager, terwijl het beklag ten aanzien van het geld ongegrond wordt verklaard.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/164555-20
RK: 20/3197
Beschikking op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klager],
geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats] ([geboorteland]).
wonende op het adres [adres 1],
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsvrouw,
mr. B.G.M.C. Peters,
[adres 2]
klager, tevens beslagene.

1.Procesgang

Het klaagschrift is op 3 juli 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op 9 juli 2020 schriftelijk zijn standpunt kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 9 september 2020 klager, zijn raadsvrouw en de officier van justitie, mr. P. van Laere, in openbare raadkamer gehoord.

2.Inhoud van het klaagschrift

Het klaagschrift strekt tot teruggave van het in beslag genomen geldbedrag (goednummer: 5935193) en de in beslag genomen ringen (5935367 + 5935250 + 5935204).
De raadsvrouw heeft in het klaagschrift opgenomen dat onder klager op 26 juni 2020 een geldbedrag en een drietal ringen in beslag zijn genomen. Klager kan aantonen dat € 2.885,- afkomstig is van een schadebedrag van een ongeval, € 349,- eveneens afkomstig is van geleden schade en € 463,- ontvangen vakantiegeld betreft. Er is onvoldoende bewijs dat er sprake is van inkomsten die het beslag rechtvaardigen. Tot op heden zijn deze goederen ondanks verzoeken nog niet geretourneerd. Klager heeft belang bij teruggave van alle op 26 juni 2020 in beslag genomen goederen en er is geen strafvorderlijk belang bij voortzetting van het beslag. Klager verzoekt het geld en de sieraden te retourneren.
De raadsvrouw van klager heeft in raadkamer nota’s overgelegd van de aankoop van de ringen van klager. De ringen van klager zijn gekocht in 2014 en 2015. Klager had de ringen dus lang voordat hij voor de strafzaak in beeld kwam. De raadsvrouw heeft naar aanleiding van het standpunt van het Openbaar Ministerie en ter toelichting op het klaagschrift kort samengevat het volgende aangevoerd. Klager heeft zich stom gedragen, maar heeft niet de intentie gehad om strafbare feiten te plegen. Hij heeft verder onderbouwd waar het geld vandaan kwam. Hij heeft het geld nodig om een scooter te kopen. Hij heeft kinderen en om hen te bezoeken heeft hij een scooter nodig. Wat de raadsvrouw betreft kan in er in de strafzaak weinig bewezen worden en duurt de strafzaak lang. Er is ondertussen geen enkel onderzoek gedaan, terwijl het Openbaar Ministerie dit wel had kunnen doen. De raadsvrouw heeft, gelet op het voorgaande, verzocht de ringen en het geldbedrag aan klager te retourneren.
Klager heeft in raadkamer verklaard dat als hij wist dat het fout was, hij nooit fietsen voor de deur had opgeknapt.

3.Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft – onder verwijzing naar het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – verklaard zich te verzetten tegen teruggave van het in beslag genomen geldbedrag en de in beslag genomen ringen aan klager en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Klager wordt verdacht over de periode van oktober 2019 tot juni 2020 betrokken te zijn geweest bij de illegale handel in (gestolen) fietsen. Naast een verdenking van (gewoonte)heling wordt klager tevens van (gewoonte)witwassen verdacht. Onder klager zijn in dat kader op 26 juni bovenstaande geldbedrag en ringen in beslag genomen. Klager stelt dat hij kan aantonen wat de herkomst van het geldbedrag is en dat er onvoldoende bewijs is dat er sprake is van inkomsten die het beslag rechtvaardigen. Het Openbaar Ministerie acht de verklaring van klager niet op voorhand zodanig aannemelijk dat daarmee de witwasverdenking in het geheel is komen te vervallen. Op basis van de stukken wordt duidelijk dat er eind november vorig jaar een bedrag van € 2.855,- is overgeschreven naar de moeder van klager. Het Openbaar Ministerie acht een en ander op voorhand niet direct aannemelijk als verklaring voor de herkomst van het volledige contante geldbedrag van € 3.697,-. De andere omschrijvingen waarnaar wordt verwezen door klager maken dat niet wezenlijk anders. Hiermee is wel sprake van een verklaring die kan worden nagelopen en dat gebeurt momenteel door de politie. De officier van justitie heeft verder opgemerkt dat ze het niet van belang vindt dat die ringen al voor de strafzaak in het bezit van klager waren. Het beslag ten aanzien van het geldbedrag en de ringen moet gehandhaafd blijven in afwachting van het politieonderzoek.
Op dit moment zijn het geldbedrag en de ringen in beslag genomen op grond van art. 94 Sv. De officier van justitie heeft van een collega officier van justitie vernomen dat er hard aan gewerkt wordt om het wederrechtelijk verkregen voordeel te berekenen en de zaak daarna naar de rechter-commissaris te versturen, voor een machtiging conservatoir beslag. De officier van justitie vindt dat de verdenking voldoende gestaafd is dat de verwachting is dat de rechter-commissaris een machtiging conservatoir beslag zal afgeven. Als de rechtbank van oordeel is dat de voortgang van de zaak in de gaten moet worden gehouden, heeft de officier van justitie verzocht de zaak aan te houden, zodat afgewacht kan worden of een machtiging conservatoir beslag wordt afgegeven.

4.De beoordeling

Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Op 26 juni 2020 zijn op de voet van artikel 94 Sv voornoemd geldbedrag en voornoemde ringen in beslag genomen.
Klager wordt – kort gezegd – verdacht van (gewoonte)heling en (gewoonte)witwassen.
De rechtbank stelt voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechtbank niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats, omdat ten tijde van een dergelijke procedure veelal het dossier zoals dat uiteindelijk aan de zittingsrechter in de hoofd- of ontnemingszaak zal worden voorgelegd, nog niet compleet is en omdat voorkomen moet worden dat de beklagrechter vooruitloopt op het in de hoofd- of de ontnemingszaak te geven oordeel. Het beperkte karakter van de beklagprocedure komt tot uitdrukking in enkele van de aan te leggen toetsingsmaatstaven (Hoge Raad 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654).
In geval van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van artikel 94 Sv gelegd beslag dient de rechtbank a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van de in beslag genomen voorwerpen te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van die voorwerpen moet worden beschouwd.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer het inbeslaggenomene kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, met betrekking tot die voorwerpen de verbeurdverklaring zal uitspreken of onttrekking aan het verkeer zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4°, Sr in verbinding met art 552f Sv.
In het onderhavig geval is sprake van voorwerpen die volgens het Openbaar Ministerie
dienen om de waarheid aan de dag te brengen.
De rechtbank dient in dit geval te beoordelen of het onderzoek nog niet is afgerond.
Ten aanzien van het in beslag genomen geldbedrag (goednummer: 5935193)
De rechtbank is van oordeel dat het verloop van de strafzaak niet betrekkelijk lang duurt en zal de zaak niet aanhouden, omdat het tijdens de aanloop naar deze zitting bekend was dat dit verzoekschrift zou worden behandeld en het Openbaar Ministerie bij de rechter-commissaris al een machtiging conservatoir beslag had kunnen vorderen.
Op grond van de zich thans in het dossier bevindende stukken en het verhandelde in raadkamer is de rechtbank van oordeel dat nu het onderzoek nog loopt, het strafvorderlijk belang van waarheidsvinding zich verzet tegen opheffing van het beslag. Immers, het geldbedrag is in beslag genomen met het doel de waarheid aan het licht te brengen en is daartoe ook geschikt.
Het beklag dient daarom
ongegrondte worden verklaard.
De rechtbank oordeelt anders ten aanzien van de in beslag genomen ringen.
Ten aanzien van de in beslag genomen ringen (5935367 + 5935250 + 5935204)
De rechtbank stelt dat er sprake is van beslag op grond van art. 94 Sv in verband de verdenking van (gewoonte)heling van fietsen en (gewoonte)witwassen in periode van oktober 2019 tot juni 2020. Klager heeft in raadkamer stukken overgelegd waaruit blijkt dat klager sinds 2014 en 2015 deze ringen in bezit heeft. Dit is voor de periode van de verdenking. De rechtbank is dan ook van oordeel dat bij die ringen het strafvorderlijk belang ontbreekt en dat het beslag moet worden opgeheven.
Het beklag dient daarom
gegrondte worden verklaard.
De rechtbank is voorts van oordeel dat klager en niet iemand anders redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van die ringen moet worden beschouwd. Zij zal dan ook gelasten dat de voorwerpen aan klager dienen te worden teruggegeven.

5.De beslissing

De rechtbank komt tot de volgende beslissing.
Ten aanzien van de in beslag genomen ringen (5935367 + 5935250 + 5935204)
De rechtbank verklaart het beklag
gegronden gelast de teruggave aan klager van de ringen (5935367 + 5935250 + 5935204.
Ten aanzien van het in beslag genomen geldbedrag (goednummer: 5935193)De rechtbank verklaart het beklag
ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door
mr. H.E. Hoogendijk, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.T. St Rose, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2020.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor klager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open,
in te stellen bij de griffie van deze rechtbank,
binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beschikking.