Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Procesgang
2.Inhoud van het klaagschrift
3.Standpunt van het Openbaar Ministerie
4.De beoordeling
5.De beslissing
ongegrond.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 september 2020 uitspraak gedaan op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door klager, die de teruggave van twee in beslag genomen honden verzocht. De honden waren op 24 juni 2020 in beslag genomen in het kader van een onderzoek naar dierenmishandeling. Klager, die zijn honden terug wilde, stelde dat er geen reden was voor het voortduren van het beslag, aangezien er geen gezondheidsproblemen bij de honden waren vastgesteld. De raadsman van klager voerde aan dat de inbeslagname emotioneel belastend was voor klager en dat hij de honden goed verzorgde.
Het Openbaar Ministerie verzette zich tegen de teruggave van de honden, verwijzend naar verdenkingen van onvoldoende zorg voor de dieren en getuigenverklaringen over mishandeling. De rechtbank oordeelde dat het belang van strafvordering zich verzet tegen de teruggave van de honden, omdat er een reële kans bestond dat de honden later verbeurd verklaard zouden worden. De rechtbank benadrukte dat de beklagprocedure een summier karakter heeft en dat het niet de bedoeling is om vooruit te lopen op de uitkomst van een eventuele hoofdzaak.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het klaagschrift ongegrond, wat betekent dat de in beslag genomen honden niet aan klager worden teruggegeven. Deze beslissing werd genomen door rechter mr. H.E. Hoogendijk, in aanwezigheid van griffier C.T. St Rose, en werd openbaar uitgesproken op 9 september 2020. Klager heeft de mogelijkheid om beroep in cassatie aan te tekenen bij de Hoge Raad binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking.