Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Procesgang
2.Inhoud van het klaagschrift
3.Standpunt van het Openbaar Ministerie
4.De beoordeling
5.De beslissing
ongegrond.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 september 2020 uitspraak gedaan op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door klager, die in 1967 is geboren en woonachtig is in Amsterdam. Het klaagschrift betreft de teruggave van een in beslag genomen geldbedrag van € 7.365,-, dat op 17 en 18 oktober 2019 bij klager in beslag is genomen. Klager stelt dat het geld afkomstig is uit de nalatenschap van zijn overleden vader en dat er geen strafvorderlijk belang meer is om het beslag te handhaven, aangezien er geen zicht is op een zittingsdatum en het strafrechtelijk onderzoek is afgerond. De raadsman van klager heeft foto’s van de overlijdensakte van de vader en andere relevante documenten overgelegd ter ondersteuning van het klaagschrift.
Het Openbaar Ministerie heeft zich verzet tegen de teruggave van het geldbedrag, met de argumentatie dat er een verdenking bestaat dat het geld is verdiend door drugshandel en dat er conservatoir beslag op is gelegd. De officier van justitie heeft een termijn van een halfjaar voorgesteld voor de behandeling van de ontnemingszaak.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van het beslag, omdat er een verdenking van een misdrijf bestaat waarvoor een geldboete kan worden opgelegd. De rechtbank heeft geoordeeld dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat klager later verplicht zal worden om een geldbedrag aan de staat te betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Daarom heeft de rechtbank het klaagschrift ongegrond verklaard en geen termijn gesteld voor de behandeling van de ontnemingszaak, maar wel verzocht om deze zo snel mogelijk te plannen. De beslissing is openbaar uitgesproken door mr. H.E. Hoogendijk, rechter, in tegenwoordigheid van mr. C.T. St Rose, griffier.