ECLI:NL:RBAMS:2020:4834

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 augustus 2020
Publicatiedatum
2 oktober 2020
Zaaknummer
RK 20/1130
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid klaagschrift ex artikel 552a Sv betreffende inbeslaggenomen armband

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 augustus 2020 uitspraak gedaan op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van klaagster, die verzocht om teruggave van een in beslag genomen armband van het merk Cartier. De armband was in beslag genomen op 8 februari 2020 bij beslagene, die op dat moment op Schiphol werd aangetroffen met verschillende goederen, waaronder de armband. Klaagster stelde dat de armband haar eigendom was en dat er geen strafvorderlijk belang was om de inbeslagname voort te zetten. De raadsman van klaagster voegde een eigendomsbewijs en aankoopbon van de armband bij het klaagschrift.

Het Openbaar Ministerie verzette zich tegen de teruggave, stellende dat de armband niet van klaagster was, maar van beslagene, die had verklaard dat de armband een cadeau van zijn moeder was. De rechtbank oordeelde dat niet buiten redelijke twijfel kon worden vastgesteld dat klaagster de eigenaresse van de armband was. Aangezien klaagster niet de beslagene was en er geen strafrechtelijk onderzoek tegen haar liep, werd zij niet-ontvankelijk verklaard in haar beklag. De rechtbank kwam niet toe aan een inhoudelijk oordeel over de teruggave van de armband.

De beslissing werd gegeven door rechter C.M. Degenaar in aanwezigheid van griffier R. Stockmann. Tegen deze beslissing staat voor klaagster beroep in cassatie open bij de Hoge Raad, binnen veertien dagen na betekening van de beschikking.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
RK: 20/1130
Beschikking op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klaagster] ,
woonplaats kiezend op het adres van haar raadsman, mr. K.H.T. Van Gijssel, Naritaweg 137, 1043 BS te Amsterdam,
klaagster, niet zijnde de beslagene.

1.Procesgang

Het klaagschrift is op 2 maart 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op 20 maart 2020 schriftelijk zijn standpunt kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 13 augustus 2020 de gemachtigde raadsman van klaagster en de officier van justitie, mr. F.R. Bons, in openbare raadkamer gehoord.
Klaagster en beslagene [naam beslagene] , zijn, hoewel geldig opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

2.Inhoud van het klaagschrift

Het klaagschrift strekt tot teruggave van de in beslag genomen armband van het merk Cartier. Deze armband behoort aan klaagster toe en heeft zij in oktober 2019 aangeschaft. Er is op deze armband conservatoir beslag gelegd door de rechter-commissaris. Klaagster verzoekt om teruggave van de armband, nu zij meent dat geen enkel strafvorderlijk belang bestaat om de voortduring van de inbeslagname te rechtvaardigen. Het belang van klaagster om te beschikken over haar armband dient verder zwaarder te wegen dan een eventueel strafvorderlijk belang.
De raadsman van klaagster heeft naar aanleiding van het standpunt van het Openbaar Ministerie en ter toelichting op het klaagschrift kort samengevat het volgende aangevoerd. Beslagene [naam beslagene] heeft ontkend dat de armband van hem was. Het was een cadeau van de moeder van klaagster aan haar. Een eigendomsbewijs en aankoopbon van de armband heeft de raadsman bij het klaagschrift gevoegd.

3.Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft verklaard zich te verzetten tegen teruggave van de in beslag genomen armband aan klaagster en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Uit het proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee blijkt dat de armband bij een ander dan bij klaagster in beslag is genomen in het kader van een afgegeven machtiging conservatoir beslag ten behoeve van wederrechtelijk verkregen voordeel. Tegen de daadwerkelijke beslagene loopt namelijk een ontnemingszaak. Op 8 februari 2020 werd beslagene op Schiphol aangetroffen met verschillende goederen, waaronder een armband van Cartier en zijn deze goederen bij hem in beslag genomen. Klaagster is dus niet de persoon waaronder de armband in beslag is genomen en uit de stukken volgt verder niet dat de inbeslaggenomen armband van klaagster is. Beslagene heeft ook zelf verklaard dat de armband, die om zijn pols zat, een cadeau aan hem was. Dit maakt dat de armband zijn eigendom is. Bovendien was de armband niet zomaar te verwijderen en is de Koninklijke Marechaussee met beslagene naar een juwelier gegaan om de armband te verwijderen.

4.Beoordeling

Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Op 8 februari 2020 is onder [naam beslagene] voornoemde armband in beslag genomen.
Het betreft conservatoir beslag ten laste van [naam beslagene] .
Aangezien hier sprake is van een klaagster die stelt eigenaar/rechthebbende van het voorwerp te zijn en om teruggave vraagt, maar tegen wie het strafrechtelijk onderzoek niet is gericht, dient de rechtbank als maatstaf aan te leggen of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat klaagster als eigenaar/rechthebbende van het voorwerp moet worden aangemerkt en zo ja of zich de situatie als bedoeld in artikel 94a lid 4 of lid 5 Sv voordoet (vgl. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, rov. 2.15).
Naar het oordeel van de rechtbank is niet buiten redelijke twijfel dat klaagster de eigenaresse is van de armband. Klaagster dient, gelet op het voorgaande, daarom niet-ontvankelijk in haar beklag te worden verklaard. De rechtbank komt verder niet aan een inhoudelijk oordeel van het rekest toe.

5.Beslissing

De rechtbank komt tot de volgende beslissing.
De rechtbank verklaart klaagster
niet-ontvankelijkin haar beklag.
Deze beslissing is gegeven door
mr. C.M. Degenaar, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R. Stockmann, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2020.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor klager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open,
in te stellen bij de griffie van deze rechtbank,
binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beschikking.