ECLI:NL:RBAMS:2020:4632

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 april 2020
Publicatiedatum
21 september 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3089
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling AOW-leeftijd en korting op AOW-pensioen

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan over het beroep van eiser tegen de vaststelling van zijn AOW-leeftijd en de daaropvolgende korting op zijn AOW-pensioen. Eiser, geboren op [geboortedatum] en woonachtig in Frankrijk, was het niet eens met de beslissing van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) dat zijn pensioengerechtigde leeftijd 66 jaar en vier maanden is, en dat hij pas vanaf 8 mei 2019 recht heeft op AOW-pensioen. Eiser stelde dat hij vanaf 1 januari 2018 recht had op pensioen en dat de korting van 2% voor elk onverzekerd jaar onterecht was, aangezien hij meende dat hij recht had op een hoger percentage AOW-pensioen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de SVB terecht de AOW-leeftijd van eiser heeft vastgesteld op 66 jaar en vier maanden, in overeenstemming met de Algemene Ouderdomswet (AOW). De rechtbank oordeelde dat de wijziging van de AOW-leeftijd een inmenging in het eigendomsrecht van eiser is, maar dat deze inmenging gerechtvaardigd is. Eiser heeft niet aangetoond dat hij onevenredig zwaar wordt getroffen door deze wijziging. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel niet zijn geschonden, omdat er geen concrete toezeggingen aan eiser zijn gedaan over zijn AOW-leeftijd.

Wat betreft de korting op het AOW-pensioen, heeft de rechtbank geoordeeld dat de SVB terecht een korting van 40% heeft toegepast, gebaseerd op de gegevens uit de Basisregistratie Personen (BRP). Eiser heeft gedurende 20 jaren geen AOW-pensioen opgebouwd, wat resulteert in de korting. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser ongegrond is en dat hij geen recht heeft op een hogere AOW-uitkering dan vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/3089

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [plaatsnaam] , Frankrijk, eiser

en

de raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 4 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser per 8 mei 2019 pensioen toegekend op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW).
Bij besluit van 21 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2020.
Partijen zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Inleiding
1. Deze zaak gaat over het pensioen van eiser op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW-pensioen). Eiser is geboren op [geboortedatum] en woonde lange tijd in Nederland. Hij heeft op enig moment Nederland verlaten en woont sindsdien in Frankrijk. Verweerder heeft vastgesteld dat de pensioengerechtigde leeftijd van eiser 66 jaar en vier maanden is. Met het primaire besluit heeft verweerder besloten dat eiser bij het bereiken van deze leeftijd, vanaf 8 mei 2019, AOW-pensioen zal ontvangen. Eiser is het hier niet mee eens en vindt dat hij vanaf 1 januari 2018 recht heeft op dit pensioen. Dit is de eerste dag van de maand waarop hij 65 jaar is geworden. Ook vindt eiser dat verweerder een te hoge korting heeft toegepast en dat eiser hierdoor minder pensioen ontvangt dan waar hij recht op heeft. Verweerder heeft in het bezwaarschrift van eiser geen reden gezien om met het bestreden besluit een ander standpunt in te nemen.
De beoordeling van de rechtbank
2. De rechtbank moet op basis van eisers beroepsgronden toetsen of het bestreden besluit juist is. De rechtbank oordeelt dat dit het geval is. Dit betekent dat eiser vanaf 8 mei 2019 recht heeft op AOW-pensioen en dat verweerder terecht een korting van 40% heeft toegepast. De rechtbank legt hierna uit waarom dit zo is.
3. De voor deze zaak belangrijke wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Pensioengerechtigde leeftijd
4. Eiser voert kortgezegd aan dat de pensioengerechtigde leeftijd die door verweerder is vastgesteld, onjuist is. Eiser heeft er op mogen vertrouwen dat hij vanaf 1 januari 2018 AOW-pensioen zal ontvangen. Een wetswijziging in 2013 mag volgens eiser niet met terugwerkende kracht worden toegepast en kan dus niet tot gevolg hebben dat zijn recht op AOW-pensioen wordt uitgesteld.
5.1.
De rechtbank overweegt dat de vaststelling van eisers pensioengerechtigde leeftijd in overeenstemming is met de AOW. De pensioenleeftijd van eiser volgt direct uit het per 1 april 2012 gewijzigde artikel 16 van de AOW en het per 1 januari 2013 in werking getreden artikel 7a van de AOW.
5.2.
De Centrale Raad van Beroep (de Raad) heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat de verschuiving van de aanvangs- en pensioengerechtigde leeftijd, door de invoering van artikel 7a van de AOW, een inmenging is in het eigendomsrecht van een betrokkene. [1] De Raad heeft hierbij aangegeven dat deze inmenging in het eigendomsrecht in het algemeen proportioneel is. In concrete gevallen kan er echter sprake zijn van een onevenredig zware last voor een betrokkene. In deze gevallen wordt artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) geschonden. [2] In deze zaak is echter niet gesteld of gebleken dat eiser door de verhoging van de AOW-leeftijd onevenredig zwaar wordt getroffen. De rechtbank concludeert dat de vastgestelde AOW-leeftijd van eiser weliswaar een inmenging is in zijn eigendomsrecht, maar dat deze inmenging gerechtvaardigd is.
5.3.
De rechtbank is ook van oordeel dat het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel niet zijn geschonden. De rechtbank sluit zich aan bij de motivering die verweerder daarvoor in het bestreden besluit heeft gegeven. Al bij de totstandkoming van de AOW is opgemerkt dat een verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd in de toekomst mogelijk wenselijk of onvermijdelijk is. Daarnaast is vanaf 2009 een parlementaire discussie gevoerd over een geleidelijke verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd. Ook heeft eiser van verweerder geen concrete toezegging over de pensioengerechtigde leeftijd gehad. Eiser heeft daarom niet de gerechtvaardigde verwachting kunnen hebben dat hij vanaf 1 januari 2018 een AOW-pensioen zal ontvangen.
5.4.
De rechtbank stelt vast dat de pensioengerechtigde leeftijd van eiser terecht op grond van artikel 7a van de AOW is vastgesteld op 66 jaar en vier maanden. Dit betekent dat eiser vanaf 8 mei 2019 recht heeft op AOW-pensioen. Aangezien verweerder terecht is uitgegaan van het in 2013 in werking getreden artikel 7a van de AOW, is er ook geen sprake van een motiveringsgebrek.
Korting AOW-pensioen
6. Eiser voert vervolgens aan dat het een feitelijke verlating van de geest van de wet is dat er voor elk onverzekerd jaar 2% korting op het AOW-pensioen wordt toegepast. Eiser is naar eigen zeggen op 15 februari 1999 uit Nederland vertrokken. Gelet op zijn leeftijd bij vertrek, moet het percentage AOW-pensioen 62% zijn. Dit is een korting van 38%.
7. Verweerder gaat voor de vertrekdatum van eiser uit van de gegevens uit de Basisregistratie Personen (BRP). [3] Volgens de BRP woont eiser sinds 29 december 1998 in Frankrijk. Eiser heeft geen AOW-pensioen meer opgebouwd vanaf dat hij in Frankrijk woont tot en met de dag voor zijn pensioengerechtigde leeftijd ( [datum] 2019). Dit zijn 20 onverzekerde jaren. Voor elk onverzekerd jaar wordt een korting toegepast. Dit betekent in het geval van eiser een korting van 40%.
8.1.
Over de korting op het AOW-pensioen overweegt de rechtbank als volgt. Voor elk jaar dat iemand na de aanvangsleeftijd niet verzekerd is geweest, wordt een korting van 2% toegepast. [4] Dit wordt, in het voordeel van de verzekerde, naar beneden afgerond naar hele jaren. [5] De korting is in de AOW zelf opgenomen. Dat de korting een feitelijke verlating van de geest van deze wet is, volgt de rechtbank om deze reden niet. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder terecht een korting van 2% toepast voor elk onverzekerd jaar.
8.2.
Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of de gehanteerde korting juist is. De rechtbank stelt daarbij voorop dat verweerder terecht is uitgegaan van de gegevens uit de BRP over eisers vertrek uit Nederland. De rechtbank is echter ook tot de conclusie gekomen dat de vertrekdatum van eiser in dit geval geen gevolgen heeft voor de korting. Gelet op overweging 5.4, waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat eiser vanaf 8 mei 2019 recht heeft op AOW-pensioen, was eiser zowel bij een vertrek op 29 december 1998 als bij een vertrek op 15 februari 1999, afgerond 20 jaar niet verzekerd. Dit brengt met zich mee dat verweerder terecht een korting van 40% heeft toegepast. Eiser heeft dus recht op 60% AOW-pensioen.
Conclusie
9. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Georgiades, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Boerlage, griffier
.De uitspraak is in het openbaar gedaan op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Burgers kunnen ook digitaal hoger beroep indienen. Dat kan met het hogerberoepschriftformulier dat u op de website van de rechtspraak vindt (https://mijn.rechtspraak.nl/start/burger). Om toegang te krijgen tot het digitale loket moet u beschikken over DigiD. Binnen het loket volgt u de instructies en vult u de formulieren in. Deze kunt u dan digitaal verzenden. Bijlagen levert u eveneens digitaal aan via het loket.
Is uw zaak heel spoedeisend en moet er al tijdens de procedure in hoger beroep iets worden beslist wat niet kan wachten, dan kunt u daarom vragen bij de hogerberoepsrechter.
Bijlage: wettelijk kader

Algemene Ouderdomswet

Artikel 7a
1. De pensioengerechtigde leeftijd en de aanvangsleeftijd zijn:
[…]
g. in 2018: 66 jaar, respectievelijk 16 jaar;
h. in 2019: 66 jaar en vier maanden, respectievelijk 16 jaar en vier maanden;
[…]
Artikel 13
1. Op het bruto-ouderdomspensioen, vastgesteld op grond van artikel 9 wordt een korting toegepast van 2%:
a. voor elk kalenderjaar, dat de pensioengerechtigde na het bereiken van de aanvangsleeftijd, doch vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd niet verzekerd is geweest;
[…]
3. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de herleiding van gedeelten van kalenderjaren tot gehele kalenderjaren en gedeelten van jaarpremies tot gehele jaarpremies.
Artikel 16
1. Het ouderdomspensioen gaat in op de dag waarop de belanghebbende aan de voorwaarden voor het recht op ouderdomspensioen voldoet.
[…]

Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens

Artikel 1. Bescherming van eigendom
Iedere natuurlijke of rechtspersoon heeft recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht.
De voorgaande bepalingen tasten echter op geen enkele wijze het recht aan, dat een Staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen of boeten te verzekeren.

Regeling herleiding van gedeelten van kalenderjaren en jaarpremies

Artikel 1
1. Gedeelten van kalenderjaren, gedurende welke de pensioengerechtigde na het bereiken van de aanvangsleeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, doch voor het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, niet verzekerd is geweest, worden voor de vaststelling van de korting, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet, samengeteld en herleid tot gehele kalenderjaren.
[…]
3. De samentelling en herleiding, bedoeld in het eerste en tweede lid, geschiedt met inachtneming van het volgende:
Een kalenderjaar wordt op 360 dagen en elke kalendermaand op 30 dagen gesteld.
Een dag, waarop de verzekering een aanvang nam wordt als een gehele dag in aanmerking genomen.
Een dag waarop de verzekering eindigde wordt niet in aanmerking genomen.
4. Een na de in het eerste, tweede en derde lid bedoelde herleiding overblijvend gedeelte van een kalenderjaar blijft verder buiten beschouwing. Het bepaalde in de vorige volzin vindt overeenkomstig toepassing, indien de samentelling minder dan een kalenderjaar oplevert, alsmede indien de betrokkene slechts éénmaal gedurende een voor korting meetellend gedeelte van een kalenderjaar niet verzekerd is geweest.

Voetnoten

1.De Raad verwijst hierbij naar artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
2.De rechtbank verwijst naar de uitspraken van de Raad van 18 juli 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:2502) en 14 februari 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:491).
3.Per 6 januari 2014 is de BRP de vervanger van de Gemeentelijke Basisadministratie.
4.Dit is op grond van artikel 13, eerste lid, onder a, van de AOW.
5.Dit is op grond van artikel 13, eerste lid, onder a, van de AOW en artikel 1 van de Regeling herleiding van gedeelten van kalenderjaren en jaarpremies.