ECLI:NL:RBAMS:2020:4530

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 september 2020
Publicatiedatum
14 september 2020
Zaaknummer
AMS 19/5808
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Parkeerbelasting en de definitie van parkeren in de Gemeentewet en Verordening

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 9 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan eiser was opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. De naheffingsaanslag was opgelegd omdat de auto van eiser op 31 mei 2019 om 10:26 uur geparkeerd stond op een locatie waar volgens de heffingsambtenaar geen parkeerbelasting was betaald. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze naheffingsaanslag, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar op 14 november 2019. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen geen bezwaar hebben gemaakt tegen het afdoen van de zaak zonder zitting, waardoor het onderzoek is gesloten. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de foto’s van de geparkeerde auto. Eiser voerde aan dat zijn auto gedeeltelijk op het trottoir stond, wat volgens de wet verboden is, en dat er daarom geen sprake zou zijn van parkeren in de zin van de Verordening parkeerbelastingen 2019 van de gemeente Amsterdam.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat, hoewel de foto’s onduidelijk zijn, er niet kan worden vastgesteld dat de auto op een plaats stond waar parkeren volgens de wet verboden is. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd, en verklaart het beroep van eiser ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/5808

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [naam] ),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam , verweerder.

Procesverloop

Op 5 juni 2019 heeft de heffingsambtenaar aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting (de naheffingsaanslag) opgelegd.
In de uitspraak op bezwaar van 14 november 2019 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Bij aangetekend verzonden brieven van 21 juli 2020 heeft de griffier partijen laten weten dat de rechtbank de zaak zonder behandeling op zitting kan afdoen. Daarbij heeft de griffier partijen in de gelegenheid gesteld binnen twee weken te laten weten of zij daartegen bezwaar hebben.
Partijen hebben de rechtbank niet laten weten dat ze op zitting willen worden gehoord. De rechtbank heeft daarom op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht besloten dat er geen zitting zal plaatsvinden en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De naheffingsaanslag is aan eiser opgelegd, omdat de auto van eiser op 31 mei 2019 om 10:26 uur volgens de heffingsambtenaar op de locatie [straatnaam] ter hoogte van nummer [nummer] in [plaatsnaam] geparkeerd stond en bij controle is gebleken dat daarvoor geen parkeerbelasting was betaald.
2. Eiser voert aan dat uit de foto’s blijkt dat de auto gedeeltelijk, met (minimaal) één band, geparkeerd stond op het trottoir. Dat is bij wettelijk voorschrift verboden. Uit de Verordening parkeerbelastingen 2019 van de gemeente Amsterdam (de Verordening) volgt dat dan geen sprake is van parkeren in de zin van de Verordening en geen parkeerbelasting verschuldigd is.
Juridisch kader
3. Relevant in deze zaak is artikel 225, eerste en tweede lid, van de Gemeentewet. In samenhang bezien staat daarin dat de gemeente voor het parkeren belasting kan heffen en dat onder parkeren wordt verstaan – voor zover voor deze zaak van belang - het laten staan van een auto op terreinen of weggedeelten, waarop dit laten staan niet volgens een wettelijk voorschrift verboden is. Artikel 2, onder a, van de Verordening geeft een gelijkluidende definitie van het begrip ‘parkeren’.
Het oordeel van de rechtbank
4. Van parkeren is geen sprake (en is dus geen parkeerbelasting verschuldigd) als de auto geparkeerd stond op een plaats waar dat volgens een wettelijk voorschrift verboden is. Dit volgt uit de definitie van het begrip ‘parkeren’ in de Gemeentewet en de Verordening. Het gaat hier om artikel 10, eerste lid, RVV 1990.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat de [straatnaam] ter hoogte van nummer [nummer] in [plaatsnaam] is aangewezen als een plaats waar voor het parkeren van een auto parkeerbelasting is verschuldigd.
6. De foto’s in het dossier zijn enigszins onduidelijk, maar voor zover daaruit al eenduidig zou kunnen worden afgeleid dat de auto met het rechterachterwiel (gedeeltelijk) een klein beetje op de stoeprand staat, betekent nog niet dat sprake is van een belastbaar feit. Eiser heeft in dat geval slordig in het parkeervak geparkeerd, maar niet kan worden gezegd dat hij voor het parkeren gebruik heeft gemaakt van het trottoir als bedoeld in artikel 10, eerste lid, RVV 1990.
7. De rechtbank is het daarom niet eens met eiser dat zijn auto stil stond op een plaats waar dat volgens een wettelijk voorschrift verboden is.
8. Het voorgaande brengt mee dat op 31 mei 2019 sprake was van parkeren als bedoeld in artikel 225 van de Gemeentewet en artikel 2, onder a, van de Verordening.
9. De conclusie is dat de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd.
10. Het beroep is ongegrond. Bij deze uitkomst bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.C. Trommel, griffier, op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam .
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.