Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Onderzoek ter terechtzitting
2.Tenlastelegging
3.Voorvragen
4.Waardering van het bewijs
zeer dichtbij het hart” is gestoken, terwijl aangever [persoon 2] een snijwond op de linker kaak heeft opgelopen.
diegene zelftoegepaste geweld, acht de rechtbank onder meer van belang dat alle getuigen vanaf het begin hebben verklaard dat verdachte is mishandeld. De rechtbank verwijst bijvoorbeeld naar het verhoor van getuige [getuige 1] op 6 juli 2019, waarin hij direct heeft verklaard dat hij verdachte een klap in het gezicht heeft gegeven, en naar het verhoor van aangever [persoon 2] op
zeer dichtbij het hart” een steekwond heeft. Gelet op dit letsel en de verklaring van verdachte, de aangifte van [persoon 1] en de verklaringen van getuige [getuige 1] , gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte aangever [persoon 1] , die op dat moment in zijn buurt stond, éénmaal heeft gestoken.
5.Bewezenverklaring
6.Strafbaarheid van de feiten
7.Strafbaarheid van verdachte
onmiddellijk gevolg” zijn geweest van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad (zie bijvoorbeeld het overzichtsarrest van 22 maart 2016 (ECLI:NL:HR:2016:456)) volgt hieruit dat aannemelijk moet zijn dat de veroorzaakte gemoedsbeweging “
van doorslaggevend belang” is geweest voor de verweten gedraging. Hierbij is niet uitgesloten dat andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van de hevige gemoedsbeweging, maar aan het gevolgvereiste is niet voldaan “
indien de hevige gemoedsbeweging in essentie is terug te voeren op een eerder bestaande emotie, zoals een reeds bestaande kwaadheid (…)”. Ook kan bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval sprake is van het “
onmiddellijk gevolg” betekenis toekomen aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreven en aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging.
onmiddellijk gevolg” zijn van een hevige gemoedsbeweging die in doorslaggevende mate is ontstaan door de klap van getuige [getuige 1] . De rechtbank verwerpt het verweer.
22 maart 2016 (ECLI:NL:HR:2016:456)) dient de rechter bij een beroep op putatief noodweer(exces) te beoordelen of sprake was van een “
verontschuldigbare dwaling aan de kant van de verdachte”, in die zin dat begrijpelijk moet zijn dat de verdachte zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld.
8.Motivering van de straf en maatregel
[persoon 3] van 8 oktober 2019, waarin naar voren komt dat verdachte lijdt aan een (lichte) depressieve stoornis, een lichte stoornis in alcohol- en cannabisgebruik en zwakbegaafdheid. De psycholoog vermoedt dat sprake is geweest van enige doorwerking van deze stoornissen in de ten laste gelegde feiten. Daarom heeft de psycholoog geconcludeerd dat verdachte hiervoor verminderd toerekeningsvatbaar moet worden verklaard.
2 januari 2020, waarin staat dat de reclassering zich aansluit bij het strafadvies van de psycholoog en daarom adviseert verdachte een (deels) voorwaardelijke straf met de bijzondere voorwaarden meldplicht en ambulante behandeling op te leggen.
9.Toepasselijke wettelijke voorschriften
10.Beslissing
[verdachte], daarvoor strafbaar.
gevangenisstrafvoor de duur van
48 (achtenveertig) maanden.
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
[persoon 1]toe tot een bedrag van € 1.553,15 (vijftienhonderddrieënvijftig euro en vijftien eurocent), bestaande uit € 53,15 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (4 juli 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening.
[persoon 1]voornoemd, te betalen.
[persoon 1]te betalen de som van € 1.553,15 (vijftienhonderddrieënvijftig euro en vijftien eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (4 juli 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van 25 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.