ECLI:NL:RBAMS:2020:4442

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 augustus 2020
Publicatiedatum
9 september 2020
Zaaknummer
C/13/680997 / FA RK 20-1284
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing met minderjarige naar Hongarije afgewezen

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 12 augustus 2020 uitspraak gedaan in een verzoek van de vrouw om vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing met haar minderjarige zoon naar Hongarije. De vrouw, die de Hongaarse nationaliteit heeft, verzocht om deze toestemming omdat zij een baan in Hongarije had aangeboden gekregen en haar familie daar woont. De man, de verwerende partij, betwistte de noodzaak van de verhuizing en voerde aan dat de vrouw niet had aangetoond dat zij niet in Nederland of Engeland kon blijven werken. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig afgewogen, waarbij het belang van het kind voorop stond. De rechtbank concludeerde dat de vrouw onvoldoende had aangetoond dat er een dringende reden was voor de verhuizing en dat de verhuizing de band tussen de man en zijn zoon zou ondermijnen. De rechtbank wees het verzoek van de vrouw af en bepaalde een zorgregeling voor de man, waarbij hij zijn zoon twee weekenden per maand kan bezoeken. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en de vrouw kan in hoger beroep gaan tegen deze beschikking.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugdzaken
locatie Amsterdam
zaaknummer / rekestnummer: C/13/680997 / FA RK 20-1284
Beschikking d.d. 12 augustus 2020 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. C.C.B. Boshouwers te Amsterdam,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats 2] , Verenigd Koninkrijk,
verwerende partij,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. A.H. van Haga te ‘s-Gravenhage.

1.Het verloop van de procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van:
- het verzoek met bijlagen van de vrouw ingekomen ter griffie op 21 februari 2020;
- het F8-formulier van de vrouw van 17 april 2020;
- het F9-formulier van de vrouw van 1 mei 2020;
- het F9-formulier van de vrouw van 26 mei 2020;
- de e-mail van de vrouw van 22 juni 2020 met het verzoek een tolk in de Hongaarse taal toe te staan;
- het verweerschrift met bijlagen van de man ingekomen ter griffie op 2 juli 2020 met zelfstandige verzoeken.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter terechtzitting met gesloten deuren van 7 juli 2020.
Gehoord zijn:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en als tolk in de Hongaarse taal mevrouw mr. R.A. Remport Urban;
- de man, bijgestaan door mr. H. Dreesmann-Bruijntjes als vervanger van zijn advocaat en een tolk in de Engelse taal.
Mr. Boshouwers heeft pleitaantekeningen overgelegd.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 23 mei 2015 gehuwd te Boedapest, Hongarije. Voor en tijdens het huwelijk hebben zij in [woonplaats 2] , Verenigd Koningrijk gewoond. De vrouw heeft de Hongaarse nationaliteit en de man de Australische nationaliteit. De man is tevens Brits burger.
2.2.
Uit het huwelijk is geboren:
[de zoon] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [woonplaats 2] , hierna te noemen [de zoon]
De ouders hebben gezamenlijk het gezag over [de zoon]
2.3.
Sinds 2019 woont de vrouw met [de zoon] in [woonplaats 1] . De vrouw werkt voor [bedrijf] ( [bedrijf] ) gevestigd te [vestigingsplaats] . De man woont en werkt in [woonplaats 2] .

3.Het verzoek van de vrouw

3.1.
De vrouw heeft verzocht haar vervangende toestemming te verlenen om met [de zoon] naar Hongarije te verhuizen.
3.2.
De vrouw heeft aan het verzoek de vrouw ten grondslag gelegd dat zij naar Hongarije wenst te verhuizen, aangezien zij daar een goede baan heeft aangeboden gekregen en haar hele familie daar woont.
3.3.
De vrouw werkt thans bij [bedrijf] . [bedrijf] heeft zich in maart 2019 in [vestigingsplaats] gevestigd. Partijen hebben destijds besloten dat de vrouw naar [woonplaats 1] zou verhuizen teneinde bij [bedrijf] te kunnen blijven werken en haar kansen op de arbeidsmarkt te kunnen vergroten. [de zoon] is in overleg tussen partijen met de vrouw meeverhuisd. De man wenste beslist in [woonplaats 2] te blijven. Per 1 april 2020 is de huidige baan van de vrouw bij [bedrijf] beëindigd. Zij kan bij [bedrijf] nog slechts haar oude functie uitoefenen. De vrouw stelt een meer wetenschappelijke functie te ambiëren, zoals die waarvoor zij nu is aangenomen bij [bedrijf] in Boedapest. Deze functie past ook beter bij haar opleidings- en werkervaringsniveau.
3.4.
Voorts speelt een rol bij de wens om te verhuizen het feit dat de vrouw geen reden heeft om nog in Nederland dan wel in Engeland te (blijven) wonen. De vrouw heeft immers de relatie met de man beëindigd nadat zij heeft vernomen dat de man al 1,5 jaar een relatie had met een andere vrouw. Mede vanwege deze veranderde situatie in het huwelijk heeft de vrouw haar toekomst en die van [de zoon] moeten heroverwegen en wenst zij te verhuizen. Aangezien zij de hoofdverzorger van [de zoon] is, zal [de zoon] met haar mee verhuizen. De man wil hier echter geen toestemming voor verlenen.
3.5.
De vrouw stelt haar vaderland te missen en het zwaar te vinden alleen te moeten leven in [woonplaats 1] . Dat komt [de zoon] uiteindelijk ook niet ten goede. Bovendien spreekt zij de Nederlandse taal niet. In Hongarije weet de vrouw zich gesteund door familie, kan haar familie haar zo nodig helpen met de opvang en kan zij haar intrek nemen in een appartement van familie in Boedapest. Dat appartement is van alle gemakken voorzien, ook voor [de zoon] , en het ligt op loopafstand van een crèche. [de zoon] is vertrouwd met de familie en met Boedapest, omdat hij daar al vijf maanden met de vrouw is geweest. De vrouw zal in Boedapest, gelet op het levenspeil, maandelijks ook meer geld overhouden.
Voor de man zal deze verhuizing geen grote veranderingen met zich brengen, aldus de vrouw. Partijen zijn immers al gewend aan een gezinsleven op afstand; de man komt ongeveer eenmaal in de veertien dagen naar [woonplaats 1] om [de zoon] te zien. De reisafstand vanuit [woonplaats 2] naar Boedapest is slechts één uur langer dan naar [woonplaats 1] en er zijn regelmatig vluchten vanaf [woonplaats 2] , ook in het weekend. [de zoon] kan in Boedapest tweetalig opgroeien.
3.6.
De vrouw betoogt voorts dat door de verhuizing de band van de man met [de zoon] niet zal wijzigen. De vrouw heeft de man van alle belangrijke zaken op de hoogte gehouden en heeft nooit een besluit met betrekking tot [de zoon] genomen zonder de man daarbij te betrekken. De vrouw stelt het contact tussen de man en [de zoon] niet in de weg te staan. De vrouw is bereid eenmaal in de twee maanden met [de zoon] naar [woonplaats 2] te reizen. Voorts is zij bereid de extra reiskosten van de man te vergoeden gebaseerd op eenmaal per veertien dagen een weekend. De man is ook vaker welkom in Boedapest. Hij kan dan bij de vrouw logeren of bij haar ouders.
3.7.
Tot slot heeft de vrouw aangevoerd dat zij al jaren orthopedische klachten heeft. In Hongarije kan zij gebruik maken van Balneotherapie. Als het verzoek wordt toegewezen betekent dat voor de vrouw vrijheid en geluk en de mogelijkheid te kunnen terugvallen op haar familie.
3.8.
Gelet op al het vorenstaande is er volgens de vrouw voor haar een noodzaak, dan wel een dringende reden zich in Hongarije te vestigen. [de zoon] woont inmiddels meer dan de helft van zijn leven bij de vrouw en is aan haar dagelijkse zorg toevertrouwd. Uitgangspunt bij een verzoek als het onderhavige is dat de ouder bij wie het kind verblijft het recht heeft het eigen leven opnieuw in te richten. In dit verband verwijst de vrouw naar de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 1 juli 2020 (ECLI:NL:RBNHO:2020:4702). Met tegemoetkoming van haar belangen zijn tevens de belangen van [de zoon] gediend, aldus de vrouw.

4.Het verweer van de man met zelfstandige verzoeken

4.1.
De man betwist dat er van een objectieve noodzaak te verhuizen sprake is.
De baan van de vrouw is namelijk niet per 1 april 2020 geëindigd. Zij werkt nog steeds bij [bedrijf] , weliswaar niet meer in haar oude functie maar wel in dezelfde positie. De vrouw dreigt dus niet onbedoeld werkloos te worden. Het is niet zo dat de vrouw een nieuwe baan heeft aangeboden gekregen, zij heeft actief en uit eigen beweging gesolliciteerd op een baan in Hongarije. Dat is een leidinggevende functie, terwijl zij zegt een wetenschappelijk baan te ambiëren. Zij heeft niet gesolliciteerd naar vergelijkbare functies in [woonplaats 2] of [woonplaats 1] . De man ziet niet in waarom de vrouw nu naar Hongarije zou verhuizen. Zij heeft daar sinds haar 18de niet meer in Hongarije. De vrouw kan met haar opleiding en werkervaring met gemak een baan krijgen in het Verenigd Koninkrijk. Daarbij zal de vrouw in inkomen en welstand achteruitgaan in Hongarije. Zo zal haar netto salaris daar € 2.900,- bedragen tegen € 8.000,- in [woonplaats 1] . Daarnaast is geen rekening gehouden met aanvullende kosten van de bezoeken van de man, het volgen van Engelse les en internationale scholing.
4.2.
De man stelt dat door een eventuele verhuizing van [de zoon] naar Hongarije de band met zijn zoon nog lastiger wordt in te vullen dan thans het geval is. De man was al niet gelukkig met de verhuizing van de vrouw naar [woonplaats 1] omdat hij niet van [de zoon] gescheiden wenste te worden, maar hij heeft hiermee ingestemd omdat dit een tijdelijke situatie zou zijn en hij de carrièremogelijkheden van de vrouw niet wilde belemmeren. Omdat de man [de zoon] vreselijk miste heeft hij veel energie gestoken in het opbouwen van een zakelijk netwerk in Nederland, zodat hij zijn zakelijke bezoeken kon combineren met extra bezoeken aan [de zoon] in [woonplaats 1] . Deze mogelijkheid bestaat er niet als [de zoon] naar Hongarije verhuist.
Als [de zoon] naar Hongarije zou verhuizen, zal het eens te meer voor de man moeilijk worden om [de zoon] te zien. Vanuit [woonplaats 2] zijn er minder vluchten naar Boedapest dan naar [woonplaats 1] . Voorts is de reistijd langer. Door de gevolgen van de Corona crisis wordt het reizen naar Hongarije extra belastend. Bij het bedrijf van de man heeft een reorganisatie plaatsgevonden. De man heeft salaris moeten inleveren, als gevolg waarvan hij niet meer zoveel kan reizen.
4.3.
De man betwist dat de vrouw bereid is de man een actieve rol in het leven van [de zoon] te geven. Afgesproken was dat de man twee keer per maand naar [woonplaats 1] zou gaan en de moeder eenmaal per maand naar [woonplaats 2] . Het afgelopen jaar is de vader 34 keer naar [woonplaats 1] gegaan en de moeder slechts driemaal naar [woonplaats 2] .
[de zoon] wordt niet met de Engelse taal opgevoed, maar hij kan zich wel goed verstaanbaar maken in het Hongaars en Russisch, onder meer omdat de vrouw een oppas heeft genomen die Russisch spreekt. Als de vrouw het van belang vond dat [de zoon] ook met zijn vader zou kunnen praten, had zij een Engelstalige oppas kunnen vinden. De communicatie op ouder-niveau is nu al slecht. De vrouw betrekt de man niet bij allerlei keuzes betreffende [de zoon] De man vreest dat hij straks enkel de beslissingen van de vrouw achteraf kan accorderen. Het wederzijds contact tussen de man en [de zoon] zal gelet op alles ingrijpend veranderen. De vrouw verlangt naar haar familie in Hongarije, maar de belangen van [de zoon] op een familieleven met zowel zijn moeder als zijn vader dienen te prevaleren boven de wens van de vrouw om vaker contact te kunnen hebben met haar ouders.
4.4.
Als
zelfstandige verzoekenverzoekt de man te bepalen dat:
1. [de zoon] tot december 2020 zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder zal hebben, mits de vrouw in [woonplaats 1] woont en verblijft en indien de vrouw niet in Nederland woont en/of verblijft tot december 2020 of daarna, te bepalen dat [de zoon] zijn hoofdverblijfplaats bij de man zal hebben in [woonplaats 2] (Engeland);
2. de man [de zoon] twee weekenden per maand mag bezoeken van vrijdagavond 20:00 uur tot maandagochtend 08:00 uur en dat de vrouw een weekend per maand van vrijdagavond 20:00 uur tot maandagochtend 08:00 uur naar [woonplaats 2] reist en [de zoon] aldaar bij de man verblijft;
3. het de man is toegestaan [de zoon] frequenter te bezoeken indien de man vanwege zakelijke verplichtingen in Nederland is, mits de man dit 24 uur van te voren aan de vrouw heeft aangekondigd;
4. primair de vakanties, te weten twaalf weken, en feestdagen in onderling overleg bij helfte gedeeld worden, waarbij de ouders zelfstandig hun eigen vakanties en feestdagen mogen inkleuren, secundair dat de man [de zoon] gedurende 60% van de vakanties (te weten twaalf weken) en feestdagen bij de man verblijft en 40% bij de vrouw.

5.Het verweer van de vrouw op de zelfstandige verzoeken van de man

5.1.
De vrouw betoogt dat de man niet ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn zelfstandige verzoeken dan wel dat deze verzoeken dienen te worden afgewezen. Zij voert hiertoe aan dat vanaf januari 2019 het hoofdverblijf van [de zoon] met instemming van partijen is gevestigd in [woonplaats 1] . Voor een wijziging van de hoofdverblijfplaats naar [woonplaats 2] is geen grond. De vrouw is de primaire verzorger van [de zoon] en de man heeft niet onderbouwd op welke wijze hij de dagelijkse zorg voor [de zoon] kan dragen. Het is niet nodig een zorgregeling vast te stellen zolang de vrouw in [woonplaats 1] woont, aangezien de huidige afspraken al naar behoren worden uitgevoerd. Voor zover er nadere afspraken moeten worden gemaakt over de opbouw van vakanties en dergelijke, kan dat in het kader van scheidingmediation. De vrouw is het wel eens met de door de man voorgestelde verdeling van de vakanties op voorwaarde dat die 60% verdeling wordt opgebouwd.

6.De beoordeling

6.1.
Op grond van artikel 8 van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 van 27 november 2003 (Verordening Brussel II-bis) komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe, omdat [de zoon] in Nederland zijn gewone verblijfplaats heeft. Op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (Trb. 1997, nr. 299) is het Nederlandse recht van toepassing.
6.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek (verder: BW) dient de rechtbank in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind belast zijn en er een verschil van mening bestaat over een verhuizing van de verzorgende ouder en het kind, een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de standpunten van partijen met betrekking tot de door de vrouw gewenste verhuizing haaks op elkaar staan. Een vergelijk op de voet van artikel 1: 253a, vijfde lid, BW is dan ook niet mogelijk gebleken.
6.3.
De rechtbank dient volgens vaste jurisprudentie bij de beoordeling van het geschil de belangen van alle betrokkenen in aanmerking te nemen en tegen elkaar af te wegen. Het belang van het kind staat hierbij voorop. Dit neemt niet weg dat, afhankelijk van alle omstandigheden van het geval, andere belangen zwaarder kunnen wegen, hoezeer ook het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten belangenafweging. Er dient immers, zoals de vrouw heeft aangevoerd, ook rekening te worden gehouden met het recht van de vrouw om haar eigen leven opnieuw in te richten.
6.4.
De rechtbank dient volgens vaste rechtspraak voorts met de volgende aspecten rekening te houden:
- de noodzaak van de moeder om te verhuizen;
- de mate waarin zij de verhuizing heeft doordacht en voorbereid;
- de door haar geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor [de zoon] en de vader te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de vader en de kinderen op onverminderd contact met elkaar in hun vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen [de zoon] en de vader voor en na de verhuizing;
- de leeftijd van de [de zoon] , zijn mening en de mate waarin hij is geworteld in zijn omgeving of juist gewend is aan verhuizingen;
- of de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing geheel of deels worden gecompenseerd door de moeder.
6.5.
De rechtbank onderkent de wens van de vrouw om terug te (willen) keren naar haar geboorteland en haar familie. De rechtbank is echter van oordeel dat de vrouw de noodzaak van deze verhuizing niet heeft aangetoond. Zo is niet aangetoond dat dat zij niet bij [bedrijf] kan blijven werken in een passende functie die haar voldoening geeft, dan wel een passende functie kan vinden bij een andere werkgever, in Nederland dan wel in Engeland. Uit de stukken blijkt dat zij slechts op een baan in Hongarije heeft gesolliciteerd. Zij heeft zich derhalve onvoldoende ingespannen om te komen tot alternatieve oplossingen ter voorkoming van een ingrijpende verhuizing van [de zoon]
6.6.
Voorts neemt de rechtbank in overweging dat de man reeds thans een beperkte rol heeft in de verzorging en de opvoeding van [de zoon] als gevolg van de verhuizing van de vrouw naar Nederland. Door een verhuizing naar Hongarije zou die rol nog verder onder druk komen te staan, alleen al door de toegenomen reistijd en reisafstand. Daarnaast komt alsdan de mogelijkheid van de man om zakelijke reizen naar [woonplaats 1] te kunnen combineren met het bezoeken van [de zoon] (dus extra omgang zonder extra kosten) te vervallen, terwijl niet valt te verwachten dat de man deze zakelijke reizen ook naar Hongarije zal kunnen maken.
Bovendien is de rechtbank van oordeel dat de rol van vader door een verhuizing nader wordt beperkt, nu de man letterlijk meer op afstand komt te staan, terwijl de ouders reeds thans onvoldoende in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg. Zo betrekt de vrouw de man niet consequent bij alle beslissingen over [de zoon] dan wel pas in het stadium dat het standpunt van de man er niet meer toe doet. De rechtbank heeft niet het vertrouwen dat de vrouw voldoende zorg zal dragen voor het behouden van inhoudelijk contact tussen [de zoon] en de man. Reeds nu is de vrouw in strijd met de tussen partijen gemaakte afspraken slechts sporadisch met [de zoon] naar de man in [woonplaats 2] gegaan, en is het vooral aan de man te danken dat [de zoon] ook met zijn vader een band kan opbouwen door regelmatig naar Nederland te komen en in overleg met zijn baas een klantenkring in Nederland op te bouwen teneinde zijn zoon vaker te kunnen zien. Evenmin is gebleken dat de vrouw zich heeft ingespannen om [de zoon] ook Engelstalig op te voeden om zo met zijn vader te kunnen communiceren. Zo heeft zij gekozen voor een Russische oppas, omdat “het een cadeau is als je Russisch spreekt” in plaats van een Engelstalige oppas dan wel zelf thuis met [de zoon] in het Engels te praten, een taal die de vrouw na tien jaar wonen en werken in Engeland machtig is. Voor een verwijdering tussen de man en [de zoon] na een verhuizing naar Hongarije behoeft gezien al het vorenstaande daarom te worden gevreesd. Dat, zoals de vrouw zegt, [de zoon] daarmee een betere band met zijn familie in Hongarije opbouwt, weegt niet op tegen het feit dat de band met zijn vader hierdoor aanzienlijk wordt beperkt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat een verhuizing van [de zoon] naar Hongarije een zodanige beperking van het contact tussen hem en zijn vader zou meebrengen dat deze verhuizing niet in het belang van [de zoon] wordt geacht.
6.7.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het verzoek van de vrouw tot vervangende toestemming om met [de zoon] naar Hongarije te verhuizen afwijzen, nu de noodzaak van een verhuizing onvoldoende is aangetoond en de door de moeder gestelde belangen onvoldoende zwaarwegend zijn om het recht van de man en [de zoon] op contact met elkaar verder in te perken.
6.8.
De vader heeft verzocht een zorgregeling tussen hem en [de zoon] te bepalen, uitgaande van de situatie dat de vrouw met [de zoon] in Nederland zal blijven wonen. De rechtbank zal in het belang van [de zoon] de hierna vermelde zorgregeling bepalen.
6.9.
Op grond van het vorenstaande wordt beslist als volgt.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
wijst het verzoek van de vrouw af;
7.2.
bepaalt dat de man [de zoon] twee weekenden per maand mag bezoeken van vrijdagavond 20:00 uur tot maandagochtend 08:00 uur en dat de vrouw een weekend per twee maanden van vrijdagavond 20:00 uur tot maandagochtend 08:00 uur naar [woonplaats 2] reist en [de zoon] aldaar bij de man verblijft;
7.3.
bepaalt dat het de man is toegestaan [de zoon] frequenter te bezoeken indien de man vanwege zakelijke verplichtingen in Nederland is, mits de man dit 24 uur van te voren aan de vrouw heeft aangekondigd;
7.4.
bepaalt dat de vakanties, te weten 12 weken, en feestdagen in onderling overleg bij helfte gedeeld worden, met in achtneming van het hieronder vermelde betreffende de duur van de vakantie;
7.5.
bepaalt dat de vader totdat [de zoon] 4 jaar is maximaal één week aaneengesloten met hem met vakantie kan;
7.6.
bepaalt dat de vader vanaf het moment dat [de zoon] vier jaar is twee weken aaneengesloten met [de zoon] met vakantie kan;
7.7.
bepaalt dat de vader vanaf het moment dat [de zoon] zes jaar is, drie weken aangesloten weken met [de zoon] met vakantie kan;
7.8.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
7.9.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door de rechters, tevens kinderrechters, mr. R.M. Troost, voorzitter, mr. L. van der Heijden en mr. A.S. Dogan en uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. W.C. van Lavieren, griffier, op 12 augustus 2020.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.