ECLI:NL:RBAMS:2020:4415

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 september 2020
Publicatiedatum
7 september 2020
Zaaknummer
C/13/688739 / HA RK 20.237
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechters-commissarissen in het Marengo-onderzoek deels niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige afgewezen

In deze zaak heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam op 1 september 2020 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek dat op 18 augustus 2020 was ingediend door verschillende verdachten in het strafproces Marengo. Het verzoek was gericht tegen de zaaks-rechter-commissaris en de rechter-commissaris-teamvoorzitter, naar aanleiding van scherpe bewoordingen die de zaaks-rechter-commissaris had gebruikt in een schriftelijke beslissing van 4 augustus 2020. De verzoekers, bijgestaan door hun advocaten, voerden aan dat deze bewoordingen een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid opriepen. De Wrakingskamer oordeelde dat de bewoordingen van de zaaks-rechter-commissaris niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. Het verzoek tot wraking van de rechter-commissaris-teamvoorzitter werd afgewezen omdat het niet tijdig was ingediend. De Wrakingskamer verklaarde de verzoekers niet-ontvankelijk in hun verzoek tot wraking van de rechter-commissaris-teamvoorzitter en wees het verzoek tot wraking van de zaaks-rechter-commissaris af, met uitzondering van enkele onderdelen die niet-ontvankelijk werden verklaard. De beslissing benadrukt het belang van een eerlijke en onpartijdige rechtsgang, maar ook de noodzaak voor advocaten en rechters om respectvol met elkaar om te gaan in het proces.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het op 18 augustus 2020 mondeling gedane en onder rekestnummer C/13/688739 / HA RK 20.237 ingeschreven verzoek van:
[verdachte 1] ,
geboren op [geboortedatum] ,
bijgestaan door mr. N.C.J. Meijering;
[verdachte 2] ,
geboren op [geboortedatum] ,
bijgestaan door mr. C.W. Flokstra;
[verdachte 3] ,
geboren op [geboortedatum] ,
bijgestaan door mr. J. de Vries;
[verdachte 4] ,
geboren op [geboortedatum]
bijgestaan door mr. L.A.C. ter Steeg;
[verdachte 5] ,
geboren op [geboortedatum] ,
bijgestaan door mr. B.L.M. Ficq;
[verdachte 6] ,
geboren op [geboortedatum] ,
bijgestaan door mr. I.N. Weski;
[verdachte 7] ,
geboren op [geboortedatum] ,
bijgestaan door mr. I.N. Weski;
[verdachte 8] ,
geboren op [geboortedatum] ,
bijgestaan door mr. I.N. Weski;
[verdachte 9] ,
geboren op [geboortedatum] ,
bijgestaan door mr. G.N. Weski
[verdachte 10] ,
[geboortedatum] ,
bijgestaan door mr. V.M. Weski;
[verdachte 11] ,
geboren op [geboortedatum] ,
bijgestaan door mr. C. van Oort;
welk verzoek strekt tot wraking van de zaaks-rechter-commissaris en rechter-commissaris-teamvoorzitter, rechters-commissarissen in strafzaken bij de Rechtbank Amsterdam.

1.Verloop van de procedure

1.1
De Wrakingskamer heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
  • een beslissing van de zaaks-rechter-commissaris van 4 augustus 2020, die namens haar is ondertekend door de rechter-commissaris-teamvoorzitter;
  • een proces-verbaal van de zaaks-rechter-commissaris van 18 augustus 2020, waarin verzoeker [verdachte 1] , bij monde van zijn raadsman mr. N.C.J. Meijering, het wrakingsverzoek heeft gedaan. Vervolgens hebben alle voornoemde verzoekers, ieder bij monde van hun raadslieden, zich aangesloten bij dit verzoek.
Mr. Meijering heeft ter onderbouwing van het verzoek de volgende stukken aan de Wrakingskamer toegezonden:
  • een rechtmatigheidstoets ex artikel 226h Sv van 27 december 2017 van de rechter-commissaris-teamvoorzitter;
  • een brief aan de zaaks-rechter-commissaris van 6 december 2019, inhoudende een opgave van onderzoekswensen;
  • een proces-verbaal van bevindingen van de zaaks-rechter-commissaris, inhoudende een verslag van een informele bijeenkomst met de raadslieden inzake het onderzoek Marengo op 16 december 2019;
  • een beslissing van de zaaks-rechter-commissaris van 25 februari 2020 op door de verdediging ingediende onderzoekswensen;
  • een brief van mr. Meijering aan de zaaks-rechter-commissaris van 16 juni 2020, inhoudende onderzoekswensen inzake Marengo;
  • de repliek van de verdediging (mr. Meijering) van 6 juli 2020 inzake voornoemde onderzoekswensen;
  • zijn pleitnota ten behoeve van de pro formazitting op 12 augustus 2020.
De zaaks-rechter-commissaris heeft ter onderbouwing van haar standpunt de volgende stukken aan de Wrakingskamer toegezonden:
  • een brief aan de Wrakingskamer van 26 augustus 2020, inhoudende een schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek;
  • een proces-verbaal van verhoor van de kroongetuige van 27 januari 2020;
  • een proces-verbaal van verhoor van de kroongetuige van 6 februari 2020;
  • een proces-verbaal van verhoor van de kroongetuige van 14 februari 2020;
  • een proces-verbaal van verhoor van de kroongetuige van 26 juni 2020;
  • een proces-verbaal van verhoor van de kroongetuige van 1 juli 2020.
De rechter-commissaris-teamvoorzitter heeft een e-mail van 26 augustus aan de Wrakingskamer toegezonden.
Mr. Ter Steeg heeft ter onderbouwing van haar standpunt het volgende stuk aan de Wrakingskamer toegezonden:
- een brief aan de zaak-rechter-commissaris van 22 december 2019.
De rechters-commissarissen hebben niet in de wraking berust.
Het verzoek is in besloten raadkamer behandeld op 31 augustus 2020. In raadkamer waren aanwezig: de beide rechters-commissarissen. Verder waren aanwezig mr. Meijering met zijn cliënt, [verdachte 1] , alsmede mrs. Flokstra, De Vries, Ter Steeg, Ficq, I.N. Weski, G.N. Weski, V.M. Weski en Van Oort, raadslieden van verzoekers. Tevens waren twee zaaksofficieren van justitie aanwezig, hierna gezamenlijk te benoemen als officier van justitie. Ten slotte waren aanwezig de raadslieden van diverse belanghebbenden (overige verdachten en de kroongetuige) inzake het Marengo-proces.
In raadkamer is gebleken dat mr. Bouchikhi zijn wrakingsverzoek namens [verdachte 12] heeft ingetrokken. Hij was dan ook niet in raadkamer aanwezig.
In raadkamer zijn de officier van justitie, de rechters-commissarissen, [verdachte 1] en de raadslieden in de gelegenheid gesteld hun standpunten toe te lichten en op elkaars standpunten te reageren. Mrs. Meijering en V.M. Weski en I.N. Weski hebben pleitnotities overgelegd. De rechter-commissaris-teamvoorzitter heeft spreekaantekeningen overgelegd. De officier van justitie heeft een toelichting gegeven aan de hand van een op voorhand toegezonden schriftelijke toelichting. In overleg met partijen en met het oog op aanstaande verhoren bij de zaaks-rechter-commissaris, is afgesproken dat het dictum van deze beslissing op 1 september 2020 aan partijen wordt verstuurd, waarna de (onderhavige) uitwerking uiterlijk 14 september 2020 zal volgen.

2.De feiten

Alle verzoekers zijn verdachte in een strafzaak bekend onder de naam ‘Marengo’. De strafzaak is weliswaar reeds aanhangig ter terechtzitting, maar bevindt zich feitelijk nog in de voorbereidende fase en er vindt nog onderzoek plaats door het Openbaar Ministerie en door de zaaks-rechter-commissaris in deze strafzaak.
2.2
Op 29 december 2017 heeft de rechter-commissaris-teamvoorzitter de ‘deal’ met de kroongetuige getoetst en rechtmatig beoordeeld. Daarbij is aangegeven dat de kroongetuige met de kennis van nu betrouwbaar moet worden geacht. In aanloop naar deze toetsing en nadien heeft de kroongetuige verschillende verklaringen afgelegd.
2.3
Op 16 december 2019 heeft bij de zaaks-rechter-commissaris een informele bijeenkomst met de raadslieden in het Marengo-proces plaatsgevonden, teneinde de getuigenverhoren, die zijn begonnen in januari 2020, stroomlijnen. Blijkens een proces-verbaal van bevindingen heeft de zaaks-rechter-commissaris toen meegedeeld:

De rechter-commissaris zal alle tot nu toe ingediende onderzoekswensen met motivering verspreiden onder alle raadslieden en officieren van justitie. In verzoeken genoemde namen die overeenkomstig de beslissing tot permanente onthouding onbekend dienen te blijven, worden “gezwart”. Aan een ieder wordt gevraagd dergelijke namen ook tijdens verhoren niet te gebruiken maar te volstaan met aanduidingen in de trant van (als voorbeeld) “de zus van …”
2.4
Op 16 juni 2020 zijn nadere onderzoekswensen ontvangen van mr. Meijering, met een aanvulling op 28 juni 2020. De officieren van justitie hebben op 3 juli 2020 gereageerd op deze verzoeken. De repliek van de raadsman is ontvangen op 6 juli 2020. In de onderzoekswensen van mr. Meijering zijn de voorletters en achternaam van de partner van de kroongetuige uitgeschreven. Het Openbaar Ministerie heeft in haar reactie op deze onderzoekswensen gesproken over ‘de partner van’. De raadsman heeft ook in zijn repliek de achternaam van deze persoon uitgeschreven.
2.5
Op 4 augustus 2020 heeft de zaaks-rechter-commissaris schriftelijk op de verzoeken beslist. In haar beslissing heeft zij onder meer overwogen:

9. De partner van[de kroongetuige]
horen als getuige
In het verzoek van de raadsman om deze persoon als getuige te horen, alsmede in zijn repliek, is de getuige aangeduid met voorletters en volledige achternaam. De raadsman heeft ditzelfde verzoek al eerder ingediend en ook toen is haar volledige naam genoemd. Naar aanleiding van dit eerdere verzoek is op de regiebijeenkomst op het kabinet RC in december 2019 door de rechter-commissaris aan iedereen, dus ook aan de raadsman van verdachte [verdachte 1] , met klem verzocht de naam van deze persoon, alsmede van een aantal familieleden van[de kroongetuige]
, niet op schrift te stellen, maar deze personen aan te duiden als ‘partner van’, ‘broer van’, ‘vader van’. Bij verspreiding destijds van het verzoek van de raadsman waar deze namen in stonden, zijn deze namen door de griffier van het kabinet RC gezwart. In de beslissing op de onderzoekswensen van 25 februari 2020 staat bij deze 3 personen: naam permanent onthouden.
De rechter commissaris moet nu met verbijstering constateren dat de raadsman, zonder enige noodzaak, daar immers zonder enige verwarring de aanduiding ‘partner van’ kan worden gebruikt, de naam van deze persoon toch weer volledig uitschrijft. Dit geeft niet alleen blijk van een volstrekt gebrek aan respect voor de beslissingen van de rechter-commissaris, maar ook voor de veiligheidsbelangen van deze persoon en haar naasten.”
2.6
Deze beslissing is niet door de zaaks-rechter-commissaris ondertekend, omdat zij op 4 augustus 2020 niet in staat was deze te ondertekenen. Om die reden heeft de rechter-commissaris-teamvoorzitter deze beslissing namens de zaaks-rechter-commissaris ondertekend.
2.7
Op 6 augustus 2020 heeft het openbaar ministerie een ‘verificatie–falsificatie proces-verbaal 26Koper’ aan het dossier ‘Marengo’ toegevoegd, wat veel stof heeft doen opwaaien. Op 11 augustus 2020 heeft een pro formazitting in de strafzaak plaatsgevonden.
2.8
De onder 2.5 genoemde overweging van de zaaks-rechter-commissaris is op 10 augustus 2020, na zijn vakantie, bekend geworden bij mr. Meijering en door hem voorafgaand aan een verhoor van zijn cliënt bij de zaaks-rechter-commissaris op 18 augustus 2020 aan de orde gesteld. Daarbij heeft mr. Meijering tegen de zaaks-rechter-commissaris onder meer gezegd:

Ik zie anderszins emotie en ik zou willen dat u zich terugtrekt en u zich beraadt. Als u met mij vindt dat u niet langer meer onbevangen deze zaak kunt doen, dat u zich dan verschoont en terugtreedt. Ik verzoek u ook na te denken of u bereid bent om uw excuses te maken naar mij toe en dat ook schriftelijk te doen en dat ook naar de rechtbank uit te stralen.
2.9
Na beraad heeft de zaaks-rechter-commissaris uitgelegd dat eventuele emotie die zij heeft getoond, moet worden gezien als ‘professionele emotie’, wat niet betekent dat zij niet langer onpartijdig en onbevooroordeeld haar werk zou doen. Daarom heeft zij te kennen gegeven geen enkele reden te zien om zich uit de zaak terug te trekken.
2.1
Daarop zijn de zaaks-rechter-commissaris en de rechter-commissaris-teamvoorzitter gewraakt door mr. Meijering, waarna de overige verzoekers zich daarbij aansloten.

3.De verzoeken

3.1
Het verzoek van mr. Meijering namens [verdachte 1]
Zakelijk weergegeven stelt mr. Meijering zich op het standpunt dat de zaaks-rechter-commissaris zeer ernstige beschuldigingen heeft geuit aan zijn adres waardoor zij hem diskwalificeert als advocaat, terwijl daar geen enkele grond voor is. Zo zou de zaaks-rechter-commissaris hebben beslist dat de naam van de partner van de kroongetuige niet zou mogen worden genoemd, maar dit is nooit een expliciete beslissing geweest. Daar komt bij dat de raadsman nooit eerder is aangesproken op het noemen van de naam van de partner van de kroongetuige, terwijl hij deze wel heeft genoemd in eerder ingediende onderzoekswensen. Het is bovendien absoluut niet gepast dat de zaaks-rechter-commissaris deze ernstige beschuldigingen aan zijn adres heeft neergelegd in een beslissing (van 4 augustus 2020) die aan alle procesdeelnemers is verspreid. Als de zaaks-rechter-commissaris van mening was dat hij de naam niet mocht noemen, iets waartoe hij conform het Wetboek van Strafvordering (Sv) overigens is verplicht, dan was het passender geweest als de zaaks-rechter-commissaris dat in een persoonlijk onderhoud kenbaar had gemaakt. Door hem daarentegen op deze wijze te bejegenen in een schriftelijke beslissing die aan iedereen is verspreid, terwijl zij daar op 18 augustus 2020 op geen enkele wijze op wilde terugkomen, de opmerking nader wilde duiden of daar haar excuses voor wilde aanbieden, heeft zij de objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid op zich geladen. Het wrakingsverzoek aangaande de zaaks-rechter-commissaris moet dan ook worden toegewezen. Dit geldt ook voor het wrakingsverzoek van de rechter-commissaris-teamvoorzitter, nu hij de beslissing van 4 augustus 2020 heeft ondertekend en het ervoor moet worden gehouden dat hij zich achter deze beschuldigingen heeft geschaard. Bovendien, zo heeft mr. Meijering ter gelegenheid van de behandeling van dit wrakingsverzoek in raadkamer nog toegevoegd, heeft de rechter-commissaris-teamvoorzitter eerdere beslissingen in het Marengo-proces genomen als rechter-commissaris en daarbij aangegeven dat hij de kroongetuige betrouwbaar acht. Hij is dus nog steeds betrokken en/of actief in het onderzoek. Daarom is ook ten aanzien van hem de objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid ontstaan.
[verdachte 1] heeft aangegeven dat hij geen vertrouwen heeft in een eerlijk proces als de rechters-commissarissen zijn advocaat op deze wijze diskwalificeren.
3.2
Het verzoek van mr. I.N. Weski namens [verdachte 6] , [verdachte 7] en [verdachte 8]
Zakelijk weergegeven heeft de raadsvrouw zich aangesloten bij hetgeen mr. Meijering naar voren heeft gebrachte en zich voorts op het standpunt gesteld dat de rechter-commissaris-teamvoorzitter betrokken is geweest bij de beslissing van 4 augustus 2020. Om die reden moet het verzoek ten aanzien van zowel de zaaks-rechter-commissaris, die de beslissing heeft genomen, als ten aanzien van de rechter-commissaris-teamvoorzitter worden toegewezen. Verder is de rechter-commissaris-teamvoorzitter betrokken geweest bij enkele beslissingen in de strafzaak jegens haar cliënt, [verdachte 6] . Zo heeft hij ten tijde van de voorgeleiding na aankomst in Nederland kunnen zien dat [verdachte 6] verwondingen had, terwijl hij enig onderzoek naar gestelde marteling van [verdachte 6] frustreert. Daarmee heeft de rechter-commissaris-teamvoorzitter blijk gegeven van vooringenomenheid.
Ten slotte heeft mr. I.N. Weski gesteld dat de zaaks-rechter-commissaris eerder blijk heeft gegeven boos te zijn, namelijk tijdens de verhoren op 26 juni en 1 juli 2020. Hiermee heeft zij dusdanige emoties getoond, dat zij niet langer geacht kan worden de zaak onafhankelijk en onpartijdig te kunnen behandelen.
3.3
De wrakingsverzoeken van de overige raadslieden namens hun cliënten
Verzoekers hebben zich aangesloten bij mr. Meijering. De opmerkingen van de zaaks-rechter-commissaris aan het adres van mr. Meijering zijn dusdanig ernstig en beschuldigend dat niet alleen bij hem de objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid geeft kunnen ontstaan, maar tevens bij alle andere (raadslieden van) verzoekers. Nadat de zaaks-rechter-commissaris op 18 augustus 2020 te kennen gaf deze beschuldigingen niet nader te willen duiden of haar excuses heeft willen maken, is deze objectief gerechtvaardigde vrees niet weggenomen. Omdat de beslissing van 4 augustus 2020 is ondertekend door de rechter-commissaris-teamvoorzitter, geldt hetzelfde voor hem en zijn de wrakingsverzoeken ook ten aanzien van deze rechter-commissaris(-teamvoorzitter) gedaan.

4.Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft samengevat aangevoerd dat het wrakingsverzoek ten aanzien van beide rechters-commissarissen moet worden afgewezen.
Ten aanzien van de rechter-commissaris-teamvoorzitter is gebleken dat de beslissing van 4 augustus 2020 – met daarin de door verzoekers gewraakte passage – enkel door de rechter-commissaris-teamvoorzitter is ondertekend. Deze beslissing is echter uitdrukkelijk niet door hem genomen, maar door de zaaks-rechter-commissaris.
Ten aanzien van de zaaks-rechter-commissaris stelt de officier van justitie zich primair op het standpunt dat het verzoek niet tijdig is gedaan. Het wrakingsverzoek is immers pas op 18 augustus 2020 gedaan ten aanzien van een beslissing van 4 augustus 2020.
Subsidiair dient het verzoek te worden afgewezen, omdat de opmerking ten aanzien waarvan wraking is verzocht, terecht is gemaakt. Ten aanzien van overige gronden voor wraking geldt dat deze verder in het verleden liggen en daarom niet tijdig zijn gedaan. De officier van justitie concludeert dat ook het wrakingsverzoek tegen de zaaks-rechter-commissaris moet worden afgewezen.

5.De reactie van de rechter-commissaris

5.1
De reactie van de rechter-commissaris-teamvoorzitter
Zakelijk weergegeven stelt de rechter-commissaris-teamvoorzitter dat de wrakingsverzoeken, zowel tegen hem, als tegen de zaaks-rechter-commissaris, moeten worden afgewezen. Niet valt namelijk in te zien hoe de opmerking van de zaaks-rechter-commissaris, in een beslissing die door hem is ondertekend maar waarvoor de zaaks-rechter-commissaris alleen de verantwoordelijkheid draagt, kan leiden tot (de objectief gerechtvaardigde vrees voor) partijdigheid jegens een of meer verdachten.
5.2
De reactie van de zaaks-rechter-commissaris
Zakelijk weergegeven heeft de zaaks-rechter-commissaris naar voren gebracht dat er – in elk geval wat haar betreft – geen discussie bestond over het niet noemen van sommige namen. Die kwestie was immers reeds in december 2019 aan de orde geweest en op dat moment op een zakelijke en respectvolle manier besproken met alle betrokkenen. Ondanks dat het vanaf dat moment voor iedereen duidelijk was, werd in de correspondentie van mr. Meijering toch weer een naam genoemd, wat haar verbijsterde. De wijze waarop zij zich heeft uitgelaten, maakt haar in elk geval niet vooringenomen en de vrees daarvoor is niet objectief te rechtvaardigen. Zij kan dan ook nog steeds onafhankelijk en onpartijdig functioneren en samenwerken met mr. Meijering en alle andere raadslieden.

6.De beoordeling van het verzoek

6.1
Ten aanzien van de ontvankelijkheid
Op grond van artikel 513 Sv moet het wrakingsverzoek worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden (die ten grondslag liggen aan het verzoek) aan de verzoeker bekend zijn geworden. Alle feiten en omstandigheden moeten tegelijk worden voorgedragen.
In het onderhavige geval zijn door diverse verzoekers in feite twee wrakingsverzoeken ingediend, tegen de zaaks-rechter-commissaris en de rechter-commissaris-teamvoorzitter.
6.1.1
De ontvankelijkheid van de wrakingsverzoeken jegens de rechter-commissaris-teamvoorzitter
Voor zover de verzoeken zijn ingediend tegen de rechter-commissaris-teamvoorzitter constateert de Wrakingskamer dat de gronden waarop alle verzoeken rusten, zijn gelegen in de door de rechter-commissaris-teamvoorzitter, namens de zaaks-rechter-commissaris, ondertekende beslissing van 4 augustus 2020. Nadien hebben zich, ten aanzien van deze beslissing, geen nadere feiten of omstandigheden voorgedaan waar de wrakingsverzoeken op rusten. Evenmin is aangevoerd waarom een wrakingsverzoek ten aanzien van deze rechter-commissaris-teamvoorzitter niet eerder kon worden ingediend, of waarom daarmee is gewacht. Immers, aan de rechter-commissaris-teamvoorzitter is, anders dan aan de zaaks-rechter-commissaris, niet voor of op 18 augustus 2020 gevraagd wat zijn exacte bemoeienis met (de bewoordingen van) de beslissing is geweest, om zich te verschonen of afstand te nemen van de geuite beschuldiging aan het adres van mr. Meijering of zich daarvoor te excuseren. Dat maakt dat alle wrakingsverzoeken tegen de rechter-commissaris-teamvoorzitter op deze gronden niet tijdig zijn ingediend.
Mrs. Meijering en I.N. Weski hebben beiden in raadkamer van 31 augustus 2020 een nadere grond aangevoerd voor wraking van de rechter-commissaris-teamvoorzitter. Nu deze grond niet eerder dan het onderzoek in raadkamer op 31 augustus 2020 naar voren is gebracht, zijn mrs. Meijering, I.N. Weski en de overige verzoekers die zich bij hen hebben aangesloten ook ten aanzien van die grond niet-ontvankelijk in hun verzoeken.
Dit betekent dat alle verzoekers in hun wrakingsverzoek jegens de rechter-commissaris-teamvoorzitter niet-ontvankelijk worden verklaard
6.1.2
De ontvankelijkheid van de wrakingsverzoeken jegens de zaaks-rechter-commissaris
6.1.2.1 Het verzoek van mr. Meijering namens [verdachte 1]
De Wrakingskamer is van oordeel dat het wrakingsverzoek van mr. Meijering ten aanzien van de zaaks-rechter-commissaris tijdig is gedaan.
Het verzoek is gedaan op 18 augustus 2020 en is gegrond op de stelling dat de zaaks-rechter-commissaris in een beslissing van 4 augustus 2020 zich op een dusdanige manier over mr. Meijering heeft uitgelaten dat ten aanzien van hem, en daarmee zijn cliënt, de vrees voor vooringenomenheid van de zaaks-rechter-commissaris objectief is gerechtvaardigd.
Een wrakingsverzoek dat veertien dagen nadat de feiten of omstandigheden zich hebben voorgedaan is in beginsel ontijdig (zoals aan de orde bij de rechter-commissaris-teamvoorzitter). In dit geval ligt dat echter anders.
Mr. Meijering heeft naar voren gebracht dat hij de gedane uitlatingen graag wilde bespreken met de zaaks-rechter-commissaris en haar de gelegenheid wilde geven haar woorden nader te duiden, dan wel terug te nemen en zich daarvoor te excuseren of zich van verdere zaaksbehandeling te verschonen. Dit is ook gebeurd, namelijk ter gelegenheid van een ingepland verhoor op 18 augustus 2020. De raadslieden van de overige verzoekers hebben zich hierbij aangesloten. Toen de zaaks-rechter-commissaris niet van haar woorden wilde terugkomen, deze nader wilde duiden of haar excuses wilde aanbieden en zich evenmin wenste te verschonen, is het wrakingsverzoek terstond gedaan.
De Wrakingskamer kan deze redenering volgen en is van oordeel dat de feiten en omstandigheden waar het wrakingsverzoek op is gegrond, zich niet alleen op 4, maar ook (in elk geval deels) op 18 augustus 2020 hebben voorgedaan. Daar komt nog bij dat mr. Meijering heeft aangevoerd dat hij de beslissing van 4 augustus 2020 pas op 10 augustus 2020 (na zijn vakantie) onder ogen kreeg en dat hij de uitlatingen ook eerst met zijn cliënt wilde bespreken, die in een streng beveiligd gevangenisregime in voorlopige hechtenis zit.
Gelet op al het voornoemde, maar met name gelet op de onderlinge verwevenheid van feiten en omstandigheden en de korte tijdsspanne waarin een en ander is voorgevallen, is de Wrakingskamer dan ook van oordeel dat het verzoek tot wraking van de zaaks-rechter-commissaris tijdig is gedaan.
Hierbij wordt opgemerkt dat een andere beslissing het, naar het oordeel van de Wrakingskamer onwenselijke, gevolg zou hebben dat elke onwelgevallige opmerking van een rechter direct zou (moeten) worden gevolgd door een wrakingsverzoek (omdat het anders niet tijdig zou zijn ingediend). De Wrakingskamer acht het juist wenselijk dat procespartijen (rechters, officieren van justitie en advocaten) een – korte – periode wordt gegeven om zich te bezinnen op eigen en elkaars uitlatingen, bewoordingen, (proces)houding én al dan niet in te dienen wrakingsverzoeken.
6.1.2.2 Het verzoek van mr. I.N. Weski namens [verdachte 6] en [verdachte 8] en [verdachte 7]
Mr. I.N. Weski heeft haar wrakingsverzoek gegrond op de omstandigheid dat de zaaks-rechter-commissaris boos, dan wel emotioneel zou zijn, waardoor zij blijk heeft gegeven van vooringenomenheid. Dit komt onder andere naar voren in de processen-verbaal van verhoor van 26 juni en 1 juli 2020.
Voor zover het wrakingsverzoek ziet op deze gronden, merkt de Wrakingskamer op dat deze gronden niet eerder expliciet naar voren zijn gebracht dan op 18 augustus 2020. Omdat een wrakingsverzoek moet worden ingediend op het moment dat de feiten of omstandigheden waarop het verzoek rust aan verzoeker bekend zijn geworden, is de Wrakingskamer van oordeel dat het verzoek ten aanzien van deze gronden niet tijdig is gedaan. Ten aanzien van deze gronden is mr. I.N. Weski dan ook niet-ontvankelijk in haar wrakingsverzoek.
Voor zover zij zich heeft aangesloten bij de feiten en omstandigheden die op 18 augustus 2020 bekend zijn geworden, geldt het volgende.
6.1.2.3 De verzoeken van de overige raadslieden
De verzoeken van de overige raadslieden zijn kortweg gestoeld op de grond dat het diskwalificeren van mr. Meijering door de zaaks-rechter-commissaris ook consequenties zou hebben voor hen en daarmee hun cliënten en dat daarmee de hele advocatuur in diskrediet wordt gebracht. Nu de onderliggende feiten en omstandigheden (zoals eerder overwogen) op 18 augustus 2020 bekend zijn geworden, zijn de verzoeken tijdig gedaan en verzoekers zijn in zoverre ontvankelijk in hun verzoek.
6.2
De inhoudelijke toetsing van het wrakingsverzoek
6.2.1
Toetsingskader
Van feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 512 Sv kan in de eerste plaats sprake zijn in verband met de persoonlijke instelling en overtuiging van de rechter (partijdigheid in subjectieve zin). Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat de rechter krachtens zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij enige vooringenomenheid koestert, althans dat de – objectief gerechtvaardigde – vrees bestaat dat de rechter niet onpartijdig is.
Daarnaast is wraking mogelijk als controleerbare feiten en omstandigheden, los van de persoonlijke instelling en het gedrag van de rechter, een partij grond geven te vrezen dat de rechter niet onpartijdig is (partijdigheid in objectieve zin). In dat verband zijn de schijn van partijdigheid en de overtuiging van verzoeker weliswaar relevant, maar doorslaggevend is of de twijfel over de onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd is.
De Wrakingskamer ziet zich in het onderhavige geval voor de vraag gesteld of de beschuldigende woorden van de zaaks-rechter-commissaris aan het adres van de raadsman van zo’n aard zijn dat bij de cliënt van deze raadsman (en de cliënten van de andere raadslieden) de objectief gerechtvaardigde vrees heeft kunnen ontstaan dat de zaaks-rechter-commissaris vooringenomen jegens hem zou zijn.
6.2.2
Bespreking van de gronden van mr. Meijering namens [verdachte 1]
De Wrakingskamer merkt op dat de door de zaaks-rechter-commissaris gebruikte scherpe bewoordingen in haar beslissing van 4 augustus 2020 – hiervoor onder 2.5 weergegeven – als diskwalificerend kunnen worden opgevat, indien zij daarvoor geen zwaarwegende gronden had. De Wrakingskamer heeft niet met zekerheid kunnen vaststellen dat die zwaarwegende gronden er zijn, ondanks dat de zaaks-rechter-commissaris tijdens de zitting nog eens nadrukkelijk heeft aangegeven dat zij ervan overtuigd was dat de afspraken voor iedereen duidelijk waren. Uit de overgelegde stukken is niet gebleken dat de zaaks-rechter-commissaris een expliciete aanwijzing of beslissing heeft gegeven ten aanzien van het in onderzoekswensen gebruiken van namen die overeenkomstig de beslissing tot permanente onthouding onbekend dienen te blijven. In het proces-verbaal van 16 december 2019 staat slechts dat indien dergelijke namen in verzoeken worden genoemd, deze zullen worden “gezwart” en dat aan een ieder wordt gevraagd dergelijke namen tijdens de verhoren niet te gebruiken. Evenmin is verifieerbaar dat, zoals zowel de zaaks-rechter-commissaris als de rechter-commissaris teamvoorzitter hebben gesteld, mr. Meijering al eerder is aangesproken op dit punt. Onder deze omstandigheden kan mr. Meijering zich in diskrediet gebracht voelen door de uitlating dat hij volstrekt geen respect voor de beslissingen van de rechter-commissaris heeft en de veiligheid van de desbetreffende persoon en naasten in gevaar brengt. Dit geldt temeer nu de zaaks-rechter-commissaris de beschuldigingen heeft opgenomen in haar beslissing van 4 augustus 2020, die onder alle procesdeelnemers is verspreid.
Hoezeer mr. Meijering echter reden kan hebben om zich onheus bejegend te voelen door de woorden van de zaaks-rechter-commissaris, dat betekent nog niet dat als gevolg daarvan aangenomen moet worden dat de – objectief gerechtvaardigde – vrees bestaat dat de zaaks-rechter-commissaris vooringenomen is jegens zijn cliënt. De vrees van verdachte [verdachte 1] dat hij geen eerlijk proces zal hebben is evenmin objectief gerechtvaardigd. Hierbij neemt de Wrakingskamer ook in aanmerking dat een rechter-commissaris niet degene is die een eindoordeel uitspreekt over de betrokkenheid van een verdachte bij tenlastegelegde feiten en dat de gewraakte uitlating van deze zaaks-rechter-commissaris ziet op een relatief klein aspect (het noemen van een naam van een betrokkene uit de kring van de kroongetuige) in het megaproces ‘Marengo’.
6.2.3
Bespreking van de gronden van de overige raadslieden
Nu de woorden van de zaaks-rechter-commissaris aan het adres van mr. Meijering al niet tot vooringenomenheid jegens de cliënt van mr. Meijering hebben kunnen leiden, geldt dat nog minder voor de andere verdachten in deze strafzaak. De woorden van de zaaks-rechter-commissaris zijn immers op geen van de verdachten en ook op geen van de raadslieden gericht, enkel op mr. Meijering, wiens verzoek hiervoor afzonderlijk is besproken. De verzoeken tot wraking van de overige raadslieden, ingediend namens hun cliënten, zullen dan ook worden afgewezen.
6.3
Overweging ten overvloede
Uit de toonzetting van en woordkeuzes in het ingediende wrakingsverzoek, de correspondentie, de overgelegde stukken en de behandeling in raadkamer blijkt dat de verhoudingen tussen de professionele procespartijen – officieren van justitie, rechters-commissarissen en raadslieden – op scherp staan. Daarbij speelt onder andere ook de ophef die is ontstaan naar aanleiding van het hiervoor onder 2.7 bedoelde proces-verbaal, dat op 6 augustus 2020 – dus na de beslissing van de zaaks-rechter-commissaris en vóór het verzoek tot wraking – aan het Marengo-dossier is toegevoegd. Hierin zou de suggestie zijn gewekt dat advocaten niet integer zijn. Ook al gaat dit het bestek van een wrakingsprocedure te buiten, toch acht de Wrakingskamer het raadzaam dat alle professionele partijen bij zichzelf te rade gaan over de toon die zij willen aanslaan en de bewoordingen die zij wensen te gebruiken, waarna zij met elkaar het gesprek zouden kunnen aangaan over de wijze waarop de procedure kan worden voortgezet met respect voor elkaars rol.

7.Conclusie

De slotsom is dat er geen zwaarwegende feiten en omstandigheden zijn komen vast te staan die de kennelijk bij verzoekers bestaande vrees tot vooringenomenheid objectief kunnen rechtvaardigen.

8.Beslissing

De Wrakingskamer:
  • verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in hun verzoek tot wraking van de rechter-commissaris-teamvoorzitter;
  • verklaart het verzoek van verzoekers [verdachte 6] , [verdachte 9] en [verdachte 7] tot wraking van de zaaks-rechter-commissaris deels niet-ontvankelijk zoals hiervoor onder 6.1.2.2 overwogen;
  • wijst (overigens) af het verzoek tot wraking van de zaaks-rechter-commissaris door verzoekers.
Aldus gegeven door
mr. P.B. Martens, voorzitter,
mrs. Y.A.M. Jacobs en W.M. de Vries, leden,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.P. Terwindt, griffier
uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 september 2020 en schriftelijk vastgesteld op 8 september 2020.
De oudste en jongste rechter zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.