ECLI:NL:RBAMS:2020:4407
Rechtbank Amsterdam
- Beschikking
- R.C.J. Hamming
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om schadevergoeding in verband met niet-plaatsgevonden inverzekeringstelling
In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, uitgesproken op 25 augustus 2020, is het verzoek van de verzoeker om schadevergoeding afgewezen. De verzoeker had een vergoeding van € 105,- aangevraagd voor schade die hij zou hebben geleden door het niet plaatsvinden van een inverzekeringstelling, en daarnaast € 280,- voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker op 19 augustus 2016 was aangehouden, maar dat er abusievelijk geen inverzekeringstelling heeft plaatsgevonden. De officier van justitie had de strafzaak tegen de verzoeker op 7 mei 2020 onvoorwaardelijk geseponeerd, wat de rechtbank als voldoende tegemoetkoming aan de belangen van de verzoeker beschouwde.
De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de relevante artikelen van het Wetboek van Strafvordering, met name artikel 533 en 530, die de mogelijkheid bieden om een schadevergoeding toe te kennen aan een gewezen verdachte. Ondanks het feit dat de verzoeker niet tijdig in verzekering was gesteld, oordeelde de rechtbank dat de omstandigheden van de zaak, waaronder het aantreffen van een verboden wapen in de woning van de verzoeker, maakten dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren om de schadevergoeding toe te kennen. De rechtbank concludeerde dat het sepot van de strafzaak voldoende was om de belangen van de verzoeker te beschermen, en dat het verzoek om schadevergoeding daarom werd afgewezen.
De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open voor zowel de officier van justitie als de verzoeker, binnen de gestelde termijnen.