ECLI:NL:RBAMS:2020:4353

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 augustus 2020
Publicatiedatum
3 september 2020
Zaaknummer
AMS 19/4569
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WIA-beoordeling en arbeidsongeschiktheidsevaluatie van eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan over de WIA-beoordeling van eiser, die in beroep ging tegen besluiten van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser, die sinds 3 augustus 2009 uitkeringen ontvangt op basis van de Werkloosheidswet en de Ziektewet, had in 2017 een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. De verweerder had in eerdere besluiten vastgesteld dat eiser per 1 januari 2019 voor 43,57% arbeidsongeschikt was en dat hij recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering tot 1 oktober 2014. Eiser was het niet eens met deze besluiten en stelde dat zijn psychische en lichamelijke klachten onvoldoende waren erkend.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op een Skypezitting op 14 augustus 2020, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsartsen een zorgvuldig medisch onderzoek hebben uitgevoerd en dat de conclusies die zij hebben getrokken, voldoende zijn onderbouwd. Eiser heeft geen medische stukken overgelegd die zijn standpunt onderbouwen, en de rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsartsen aangenomen beperkingen.

De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit op een voldoende medische en arbeidskundige grondslag berust. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep wordt ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is gedaan door mr. M. Greebe, rechter, en griffier mr. L.C. Trommel. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/4569

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , Kroatië, eiser

(gemachtigde: [naam] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Bij besluit van 21 januari 2019 (het primaire besluit 1) heeft verweerder bepaald dat eiser vanaf 1 januari 2019 voor 43,57% arbeidsongeschikt wordt geacht.
Bij besluit van 26 maart 2019 (het primaire besluit 2) heeft verweerder bepaald dat eiser vanaf 14 april 2014 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering [1] tot en met
1 oktober 2014.
Eiser heeft tegen beide primaire besluiten bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 18 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op een Skypezitting op 14 augustus 2020. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat voorafging aan deze procedure
1. Eiser was laatstelijk werkzaam als [functie] (de maatgevende arbeid) voor 32 uur per week. Vanaf 3 augustus 2009 heeft eiser afwisselend uitkeringen ontvangen op grond van de Werkloosheidswet en de Ziektewet.
2.1.
Eiser heeft op 3 november 2017 een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend.
2.2.
In verband met deze aanvraag heeft DC VerzuimDiagnostiek op verzoek van een verzekeringsarts van het Uwv op 8 januari 2019 een psychiatrisch en orthopedisch expertiserapport uitgebracht. De verzekeringsarts, die eiser op 12 november 2018 op een spreekuur had onderzocht, heeft na kennisname van het expertiserapport op
9 januari 2019 een rapport uitgebracht. Op basis van deze medische bevindingen heeft de arbeidsdeskundige in zijn rapport van 16 januari 2019 geconcludeerd dat eiser:
- per 13 april 2014 (einde wachttijd) voor 46,40% en
- per 9 januari 2019 (datum medisch onderzoek) voor 43,57%
arbeidsongeschikt moet worden geacht.
2.3.
De bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten 1 en 2 zijn bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
Standpunt van eiser
3.1.
Eiser is het niet eens met de beslissing van verweerder. Hij meent dat hij volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht, zowel per 14 april 2014 als per 1 januari 2019. Eiser voert aan dat zijn psychische en lichamelijke klachten zijn onderschat. In het rapport van psychiater [naam] van 6 juni 2014 en de verschillende rapporten van psychiater
[naam] is een ernstiger psychisch beeld beschreven. Eiser vindt verder dat de geselecteerde functies – onder meer in verband met noodzakelijk toiletbezoek – niet voor hem geschikt zijn.
Standpunt van verweerder
3.2.
Verweerder vindt dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser juist is vastgesteld. Daartoe is verwezen naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
Beoordeling door de rechtbank
Medische grondslag van het bestreden besluit
4. Partijen zijn het erover eens dat geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. In geschil is of in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) voldoende beperkingen zijn opgenomen in verband met eisers psychische en lichamelijke klachten.
5. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verzekeringsartsen een zorgvuldig medisch onderzoek uitgevoerd en uit dat onderzoek juiste conclusies getrokken. Van belang daarbij is dat in aansluiting op het spreekuuronderzoek door de primaire verzekeringsarts zowel een lichamelijk als psychisch expertiseonderzoek heeft plaatsgevonden dat door de verzekeringsartsen is betrokken bij de beoordeling. De verzekeringsartsen hebben kennisgenomen van de rapporten van [naam] en [naam] en uiteengezet waarom zij de bevindingen van psychiater [naam] en orthopedisch chirurg [naam] van DC Verzuimdiagnostiek volgen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van het beroep een nader rapport opgesteld waarin gemotiveerd op de standpunten van eiser is ingegaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 11 mei 2020 een aangepaste FML opgesteld, geldend per 14 april 2014 en 1 januari 2019, waarbij een (aanvullende) beperking voor dynamische hoofdbewegingen is toegevoegd.
6.1.
Eiser stelt dat ten onrechte geen beperking is opgenomen op het punt concentratie en dat ten onrechte geen urenbeperking is opgenomen. Omdat hij slecht slaapt vanwege zijn depressie is hij overdag erg moe.
6.2.
De rechtbank overweegt met betrekking tot een concentratiebeperking dat uit de beschikbare medische gegevens niet blijkt dat de verzekeringsartsen ten onrechte ervan zijn uitgegaan dat geen sprake is van ernstige problemen met aandacht, concentratie of geheugen in engere zin. Ook bij meer specifiek psychiatrisch onderzoek waren de cognitieve functies niet in belangrijke mate verstoord. De subjectieve beleefde geheugen- en aandachtsstoornissen zijn leeftijdsgebonden en passen volgens de verzekeringsartsen bij eisers sombere stemming. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd uitgelegd waarom in de FML geen beperkingen voor het vasthouden en verdelen van de aandacht zijn opgenomen. In de rapporten van [naam] en [naam] vindt de rechtbank geen gemotiveerde opvatting voor een andersluidend oordeel.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd heeft uitgelegd waarom geen urenbeperking is opgenomen. Er is geen sprake van een aandoening die een sterke energetische belemmering oplevert. Als eiser werk heeft dat past bij zijn beperkingen blijkt uit de beschikbare medische gegevens ook geen noodzaak om een urenbeperking te stellen op preventieve basis. Ook wat betreft de beschikbaarheid valt eiser niet onder de criteria voor een urenbeperking.
7.1.
Eiser stelt dat hij niet kan knielen en hurken en dat daarvoor ten onrechte geen beperking is opgenomen. Verder heeft hij prostaatklachten die regelmatig toiletbezoek noodzakelijk maken.
7.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Door Van der Ham zijn bij lichamelijk onderzoek afwijkingen vastgesteld en de verzekeringsarts heeft in de FML beperkingen opgenomen ten aanzien van onder andere knie- en rugbelastende activiteiten. Ook is een beperking opgenomen ten aanzien van buigen en geknield of gehurkt actief zijn. Ook blijkt uit de FML dat rekening is gehouden met eisers prostaatklachten. Als specifieke voorwaarde voor het functioneren van eiser in arbeid is onder meer opgenomen dat er een toilet in de buurt van de werkplek moet zijn en dat het werk moet kunnen worden onderbroken voor toiletbezoek.
8.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser in beroep niet met medische stukken heeft onderbouwd dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten. De rechtbank heeft dan ook geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsartsen aangenomen beperkingen nu alle beschikbare informatie is meegenomen. Dat eiser zijn klachten anders ervaart dan verweerder op basis van de rapporten van zijn verzekeringsartsen heeft aangenomen, maakt niet dat het bestreden besluit op een onvoldoende medische grondslag berust.
8.2.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit op een voldoende medische grondslag berust en dat voldoende rekening is gehouden met eisers psychische en lichamelijke klachten. De rechtbank gaat dan ook verder uit van de juistheid van de in de FML van 11 mei 2020 opgenomen beperkingen.
Arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit
9. Hangende beroep heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, met inachtneming van de aangepaste FML van 11 mei 2020, op 27 mei 2020 nader gerapporteerd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft onderzocht of eiser de eerder geselecteerde functies nog kan uitoefenen. Hoewel enkele functies zijn komen te vervallen, blijven voldoende functies over. De conclusie is dat het arbeidsongeschiktheidspercentage op
14 april 2014 en 1 januari 2019 niet wijzigt.
10.1.
Eiser voert aan dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voor twee functies heeft toegelicht dat er mogelijkheden zijn voor werkonderbreking en (frequent) toiletbezoek, maar dat dit voor andere functies onvoldoende duidelijk is. Eiser stelt dat het spanning oplevert om samen te werken met anderen en dat hij zijn werk niet zomaar kan onderbreken. Er moeten immers ook targets worden gehaald, aldus eiser. De functies zijn dan ook niet geschikt.
10.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat er in het algemeen op grond van arbeidsomstandighedenwetgeving op de werkvloer voldoende mogelijkheden moeten zijn om naar het toilet te kunnen gaan. Er zijn voor eiser geen functies geselecteerd waarin de nabijheid van een toilet onaannemelijk is en het werkproces niet kan worden onderbroken. Hangende beroep is immers een functie waarbij dat wél het geval was, te weten werk aan een lopende band, komen te vervallen. Eiser heeft ook verder niet (medisch) onderbouwd dat hij zo frequent naar het toilet moet dat hij niet aan de productie-eisen in de geselecteerde functies zou kunnen voldoen. De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft toegelicht dat eiser geschikt is voor de geselecteerde functies en dat de rapporten inzichtelijk zijn gemotiveerd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft nog overleg gevoerd met de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de vraag of de resterende functies in medisch opzicht geschikt zijn. Dat is het geval, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft geen reden om de functies in medisch opzicht ongeschikt te achten. Verweerder heeft dan ook voldoende aannemelijk gemaakt dat eiser met zijn beperkingen deze functies kan vervullen.
11. Dit betekent dat het bestreden besluit ook op een juiste arbeidskundige grondslag berust.
Conclusie
12. Eiser krijgt geen gelijk. Het beroep is ongegrond. Verweerder heeft terecht eisers arbeidsongeschiktheid per 14 april 2014 vastgesteld op 46,40% en per 1 januari 2019 op 43,56%.
13. Bij deze uitkomst bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Greebe, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.C. Trommel, griffier
.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Een uitkering op grond van de regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten uit de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).