In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan over de WIA-beoordeling van eiser, die in beroep ging tegen besluiten van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser, die sinds 3 augustus 2009 uitkeringen ontvangt op basis van de Werkloosheidswet en de Ziektewet, had in 2017 een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. De verweerder had in eerdere besluiten vastgesteld dat eiser per 1 januari 2019 voor 43,57% arbeidsongeschikt was en dat hij recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering tot 1 oktober 2014. Eiser was het niet eens met deze besluiten en stelde dat zijn psychische en lichamelijke klachten onvoldoende waren erkend.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op een Skypezitting op 14 augustus 2020, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsartsen een zorgvuldig medisch onderzoek hebben uitgevoerd en dat de conclusies die zij hebben getrokken, voldoende zijn onderbouwd. Eiser heeft geen medische stukken overgelegd die zijn standpunt onderbouwen, en de rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsartsen aangenomen beperkingen.
De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit op een voldoende medische en arbeidskundige grondslag berust. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep wordt ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is gedaan door mr. M. Greebe, rechter, en griffier mr. L.C. Trommel. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.