ECLI:NL:RBAMS:2020:4336

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 september 2020
Publicatiedatum
2 september 2020
Zaaknummer
13/751519-20 (EAB III)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel

Op 3 september 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. Deze vordering, gedateerd op 19 juni 2020, betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Office of the Prosecutor of the Republic attached to the Court of Pordenone, Italië, op 15 januari 2019. De opgeëiste persoon, geboren in Roemenië in 1983, was zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland en was uit anderen hoofde gedetineerd in een justitieel complex.

De behandeling van de vordering vond plaats op 20 augustus 2020, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A.G.A. Aben, en een tolk in de Roemeense taal. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen. Tijdens de zitting heeft de opgeëiste persoon bevestigd dat zijn personalia correct zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitvaardigende autoriteit, hoewel geen rechter, kan worden aangemerkt als een ‘uitvaardigende rechterlijke autoriteit’ in de zin van het kaderbesluit 2002/584/JBZ. De rechtbank concludeert dat voldaan is aan het vereiste van effectieve rechterlijke bescherming. Echter, de rechtbank oordeelt dat de opgeëiste persoon is veroordeeld tot een voorwaardelijke vrijheidsstraf van twee maanden, wat niet voldoet aan de eisen voor dubbele strafbaarheid. Daarom moet de overlevering worden geweigerd, en de rechtbank stelt vast dat de overleveringsdetentie in deze zaak is beëindigd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751519-20 (EAB III)
RK nummer: 20/2975
Datum uitspraak: 3 september 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 19 juni 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 15 januari 2019 door de
Office of the Prosecutor of the Republic attached to the Court of Pordenone(Italië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1983,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
uit anderen hoofde gedetineerd in Justitieel Complex [locatie te plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 20 augustus 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A.G.A. Aben, advocaat te Eindhoven en door een tolk in de Roemeense taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Bevoegdheid uitvaardigende autoriteit

Het EAB is uitgevaardigd door de
Office of the Prosecutor of the Republic attached to the Court of Pordenone.De rechtbank stelt op basis van de informatie vervat in de
Questionnaire Eurojust en European Judicial Networkvan 6 april 2020 (die in opdracht van de Raad van de EU is opgesteld) vast dat deze autoriteit, hoewel geen rechter, kan worden aangemerkt als ‘uitvaardigende rechterlijke autoriteit’ in de zin van het kaderbesluit 2002/584/JBZ en dus als ‘uitvaardigende justitiële autoriteit’ in de zin van de OLW. Deze autoriteit, die onderdeel uitmaakt van het Italiaanse Openbaar Ministerie, neemt deel aan de strafrechtsbedeling en is onafhankelijk. Aan de uitvaardiging van het EAB ligt een
judgement issued by the Court of Pordenone/een
judgement issued by the Court of Appeal of Triesteten grondslag. Tegen de achtergrond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat voldaan is aan het vereiste van effectieve rechterlijke bescherming door middel van het voor tenuitvoerlegging vatbare vonnis.

4.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgement issued by the Court of Bergamoop
23 april 2014, onherroepelijk op 30 juni 2014 (referentienummer: n. 432/2014 R.G. – n 1281/3/2014 R.S.).
Uit de bij brief van 14 juli 2020 door de uitvaardigende autoriteit verstrekte informatie blijkt dat bij voormeld
judgementeen voorwaardelijke vrijheidsstraf voor de duur van twee maanden aan de opgeëiste persoon is opgelegd. Bij beslissing van de rechtbank van Pordenone van 19 december 2018 is de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf bevolen, zo blijkt ook uit de brief.
Voormeld
judgementbetreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

5.Strafbaarheid; feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De opgeëiste persoon is door
the Court of Bergamoveroordeeld voor het op 3 maart 2012 te Dalmine mondeling aan de Carabiniere mededelen dat hij zijn Roemeense rijbewijs was verloren, terwijl hij in werkelijkheid nooit een Roemeens rijbewijs heeft gehad. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft dit feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd. Dit betekent dat in de
uitvaardigendelidstaat een vrijheidssanctie van ten minste vier maanden moet zijn opgelegd en het feit in
Nederlandstrafbaar moet zijn (zie Rb Amsterdam 30-10-2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:7460). Zoals in rubriek 4 al is vastgesteld, is een vrijheidsstraf voor de duur van twee maanden opgelegd en daarmee is dus niet voldaan aan de hiervoor genoemde eisen. De overlevering moet, zo concludeert de rechtbank met de officier van justitie en de raadsvrouw, daarom worden geweigerd.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat weigeringsgrond van artikel 7 van de OLW van toepassing is, moet de overlevering worden geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 7 van de OLW.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Office of the Prosecutor of the Republic attached to the Court of Pordenone(Italië).
STELT VASTdat de overleveringsdetentie in deze zaak is beëindigd.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en A.K. Mireku, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van 3 september 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.