ECLI:NL:RBAMS:2020:4315

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 juli 2020
Publicatiedatum
2 september 2020
Zaaknummer
13/674225-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in witwaszaak na onvolledig onderzoek door het Openbaar Ministerie

Op 28 juli 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen van een geldbedrag van EUR 53.000 en een hoeveelheid sieraden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging, ondanks een groot tijdsverloop en een onvolledig dossier. De verdediging had verzocht om niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet aan de orde was. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging, omdat er onvoldoende bewijs was voor een specifiek gronddelict. De rechtbank concludeerde dat de verdachte een concrete en verifieerbare verklaring had gegeven over de herkomst van het geld en de sieraden, en dat het Openbaar Ministerie onvoldoende onderzoek had gedaan naar deze verklaringen. De rechtbank oordeelde dat er een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen was, maar dat niet met voldoende zekerheid kon worden vastgesteld dat het geld en de sieraden een illegale herkomst hadden. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van het witwassen van zowel het geld als de sieraden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/674225-15
Datum mondelinge uitspraak: 28 juli 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1964,
verblijfsadres: [adres] [woonplaats] ( [land] ).

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 juli 2020. Verdachte was hierbij aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F.P. Holthuis, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.D.A. van Boom, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij in de periode vanaf 23 december 2013 tot en met 7 juli 2015, samen met een ander of alleen, een geldbedrag van EUR 53.000 en een hoeveelheid sieraden heeft witgewassen.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

3.1
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van verdachte vanwege het grote tijdsverloop vanaf de start van de vervolging tot aan de zitting, de onvolledigheid van het dossier en het gebrekkige onderzoek van het Openbaar Ministerie. Dit alles zonder aanwijsbare reden en zonder dat de verdediging daarover iets valt te verwijten. Het verdedigingsbelang is hierdoor in het gedrang gekomen.
3.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de verdediging terecht stelt dat sprake is van een groot tijdsverloop en van een onvolledig en onoverzichtelijk dossier, maar vindt een eindoordeel ‘niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie’ niet passend. Dat is slechts aan de orde als het Openbaar Ministerie opzettelijk of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte inbreuk heeft gemaakt op het recht op een eerlijk proces van de verdachte. Daarvan is in deze zaak geen sprake.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het Openbaar Ministerie het recht op vervolging in deze zaak niet heeft verspeeld. Hoewel sprake is van een groot tijdsverloop sinds het begin van de vervolging in 2015 tot aan de zitting in 2020 en de redelijke termijn daarmee zwaar is overschreden, is niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie daarop geen passende sanctie.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad moet overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag ter Bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), worden gecompenseerd door strafvermindering en kan dit niet leiden tot niet-ontvankelijkheid, ook niet in uitzonderlijke gevallen (Hoge Raad 17 juni 2008, LJN BD2578).
Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie komt in beeld als het Openbaar Ministerie opzettelijk of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte inbreuk heeft gemaakt op het recht op een eerlijk proces van de verdachte. Hoewel, naast overschrijding van de redelijke termijn, sprake is van een onvolledig en onoverzichtelijk dossier, vindt de rechtbank die situatie niet aan de orde in deze zaak.
De rechtbank verklaart het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de vervolging van verdachte.

4.Vrijspraak

4.1
Inleiding
In 2015 werd een opsporingsonderzoek gestart naar aanleiding van een aantal zaken waarbij door middel van zogenaamde babbeltrucs bankpassen werden weggenomen waarmee vervolgens geld werd opgenomen. Tijdens een doorzoeking in een woning bij verdachten in dit onderzoek is een tas met sieraden en geld aangetroffen en inbeslaggenomen. Die tas met inhoud zou toebehoren aan de verdachte in deze zaak, verklaarde één van de verdachten in het onderzoek op 26 augustus 2015. De persoon die dit verklaarde was [medeverdachte] , de moeder van [schoondochter] , de schoondochter van verdachte .
Op 28 augustus 2015 heeft verdachte, via zijn toenmalige raadsman, een brief geschreven aan het Openbaar Ministerie, waarin hij – kort gezegd – het Openbaar Ministerie verzoekt het beslag op te heffen en de tas met sieraden en een geldbedrag van EUR 47.500 aan hem terug te geven.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat de sieraden (deels) afkomstig zijn van een erfenis die hij in 1988 heeft ontvangen en dat hij het geld deels heeft verdiend met de autohandel (EUR 7.500) en deels heeft geleend van een familielid, [naam familielid] (EUR 40.000). Verdachte heeft ter onderbouwing van zijn verklaring een aantal stukken overgelegd.
[naam familielid] heeft het geld op 10 juni 2015 in Italië aan verdachte overhandigd en verdachte heeft het, samen met een hoeveelheid sieraden, op 14 of 15 juni 2015, zo herinnert hij zich, in bewaring gegeven aan [schoondochter] . Het geld en de sieraden zijn vervolgens tijdens een doorzoeking op 7 juli 2015 aangetroffen in de woning van [medeverdachte] . [medeverdachte] heeft verklaard dat [schoondochter] de tas bij [medeverdachte] in de woning heeft geplaatst, omdat [schoondochter] regelmatig naar het ziekenhuis moest.
4.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de rechtbank om verdachte vrij te spreken van het gedeelte van de tenlastelegging dat ziet op het witwassen van de sieraden. De officier van justitie is van mening dat uit het dossier valt af te leiden dat de sieraden en horloges al langere tijd in het bezit van verdachte waren. Daartoe heeft verdachte voldoende informatie overgelegd. Het Openbaar Ministerie had naar deze informatie meer onderzoek kunnen doen, maar heeft dat nagelaten.
De officier van justitie vindt dat verdachte ook moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde verhullen dan wel verbergen van de werkelijke aard of herkomst van het geld. Uit het dossier volgt niet dat verdachte verhullende of verbergende handelingen heeft verricht ten aanzien van het geld.
De officier van justitie vindt dat wel kan worden bewezen dat verdachte in de periode van 15 juni 2015, de dag waarop verdachte het geld heeft overgedragen aan [schoondochter] , tot en met 7 juli 2015, de dag dat het geld tijdens de doorzoeking in beslag werd genomen, een geldbedrag van ongeveer EUR 53.000, om precies te zijn: EUR 52.300 (beslag nummers 8, 9 en 10 bij elkaar opgeteld), voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dat geldbedrag afkomstig was uit enig misdrijf. De officier van justitie hecht daarbij geen waarde aan de handgeschreven leningsovereenkomst tussen verdachte en [naam familielid] . Deze overeenkomst bevat geen adresgegevens van [naam familielid] en er staat in die overeenkomst een onjuiste geboortedatum van haar. Daarnaast wijst de officier van justitie op de verklaring van [schoondochter] tijdens haar proces op zitting in haar eigen zaak dat al het tijdens de doorzoeking in de tas aangetroffen geld toebehoort aan verdachte. Ook draagt bij aan het bewijs dat het aangetroffen geld voornamelijk uit coupures van 500 EUR bestaat. Dergelijke biljetten worden met name gebruikt in het criminele milieu. Tot slot wijst de officier van justitie nog op de informatie die het Openbaar Ministerie heeft ontvangen van Interpol dat verdachte en [naam familielid] bekend waren in verband met gepleegde rip-deals in Oostenrijk en Italië.
4.3
Standpunt van de verdediging
Verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Verdachte heeft een concrete en verifieerbare verklaring afgelegd over de sieraden en het geld. Daarnaast heeft verdachte stukken overgelegd om zijn verklaring te onderbouwen. Het Openbaar Ministerie heeft vervolgens nagelaten de verklaring van verdachte te verifiëren en nader onderzoek te doen. Gelet op de geldende jurisprudentie over witwassen mag dat niet voor rekening van verdachte komen.
4.4.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het tenlastegelegde niet is bewezen, zodat verdachte daarvan wordt vrijgesproken.
4.4.1
Geen direct bewijs voor een specifiek gronddelict
Er is geen direct bewijs voor een specifiek gronddelict. In het dossier bevindt zich enerzijds informatie van Interpol, waaruit blijkt dat verdachte en [naam familielid] in verband zijn gebracht met gepleegde rip-deals in Oostenrijk en Italië. Anderzijds beslaat een groot gedeelte van het dossier onderzoeksmateriaal van gekwalificeerde woningdiefstallen, waarbij uiteindelijk de schoondochter van verdachte is veroordeeld. Er wordt echter geen link gelegd tussen de aangetroffen tas van verdachte bij zijn schoondochter thuis en de voornoemde misdrijven. De rechtbank komt daardoor tot het oordeel dat niet duidelijk is uit welk misdrijf de tas met geld en sieraden van verdachte zou zijn verkregen.
4.4.2
Het geldbedrag, wel een witwasvermoeden
Wel zijn er, mede op basis van verschillende witwastypologieën, voldoende feiten en omstandigheden die leiden tot een vermoeden van witwassen.
Er wordt een grote hoeveelheid geld, EUR 52.300, aangetroffen tijdens een doorzoeking, in een slaapkamer van de woning van verdachtes schoondochter , in een zwarte tas onder het bed. Verdachte erkent dat die zwarte tas van hem is en dat EUR 47.500,- van het aangetroffen geld uit die tas van hem is. Het aangetroffen geldbedrag bestaat voornamelijk uit coupures van EUR 500. Het is een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld in doorgaans grote coupures, terwijl coupures van EUR 500 in het normale Nederlandse betalingsverkeer maar zelden worden gebruikt. [1] Ook is het een feit van algemene bekendheid dat het voorhanden hebben van zoveel contant geld in een woning grote risico’s meebrengt en bovendien hoogst ongebruikelijk is in het geval dat geld op legale wijze is verkregen. [2]
Daarom is sprake van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen met betrekking tot het geld.
4.4.3.
Verklaring van verdachte over het geld en onvoldoende onderzoek van het Openbaar Ministerie naar aanleiding daarvan
De verdachte heeft bij de politie over de herkomst van het geld verklaard dat hij dat deels heeft verdiend met de autohandel (EUR 7.500) en deels heeft geleend van [naam familielid] (EUR 40.000). Ter onderbouwing van de gestelde geldlening heeft verdachte een verklaring van [naam familielid] overgelegd dat zij op 10 juni 2015 verdachte een geldbedrag van EUR 40.000 heeft overhandigd. Ook heeft verdachte een kopie van een identiteitskaart van [naam familielid] overgelegd. Ter onderbouwing van zijn verdiensten uit de autohandel heeft verdachte een inkoopverklaring van een auto (Mercedes) van EUR 4.123 overgelegd. Op de zitting is verdachte bij zijn verklaring gebleven.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte daarmee een verklaring over de herkomst van het geld heeft gegeven, die concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is en dat het Openbaar Ministerie nader onderzoek naar de door de verdachte gestelde alternatieve herkomst van het geld had kunnen verrichten. Dat is niet gebeurd.
Geldlening van [naam familielid] van EUR 40.000
Zo had het Openbaar Ministerie contact met [naam familielid] kunnen en moeten leggen om haar nadere vragen te stellen over (de herkomst van) het geld, de wetenschap daarvan bij verdachte, de leningsovereenkomst en de wijze waarop het geld aan verdachte is verstrekt. Verdachte heeft [naam familielid] met naam en toenaam genoemd als degene van wie hij de EUR 40.000 heeft geleend. Daarnaast heeft hij het Openbaar Ministerie voorzien van een kopie van een identiteitskaart van [naam familielid] . Dat er een onjuiste geboortemaand van [naam familielid] is opgenomen in de leningsovereenkomst, is geen reden om geen nader onderzoek te verrichten naar de leningsovereenkomst en de verklaring van verdachte.
Geldbedrag verkregen uit de autohandel van EUR 7.500
Over het geldbedrag van EUR 7.500 heeft verdachte bij de politie verklaard dat hij dat heeft verdiend met de autohandel. Hij zou een auto verkocht hebben voor EUR 10.500. Van dit bedrag zou hij EUR 7.500 bij de EUR 40.000 hebben gelegd. Verdachte heeft een inkoopverklaring overgelegd waaruit blijkt dat er een auto is verkocht voor EUR 4.123. Die inkoopverklaring verklaart niet het geldbedrag van EUR 7.500 en ook valt niet af te leiden aan wie en wanneer die auto is verkocht. De politie had de verdachte daarover moeten bevragen. De politie heeft op geen enkele manier doorgevraagd toen verdachte verklaarde dat hij het geldbedrag met de autohandel heeft verdiend. De politie had dat wel moeten doen om meer verifieerbare gegevens te verkrijgen, die zij vervolgens hadden kunnen onderzoeken. Door niet verder te vragen is aan verdachte onvoldoende duidelijk gemaakt dat het van belang was om daarover meer informatie te verstrekken.
4.4.3
Vrijspraak voor het witwassen van sieraden
Ten aanzien van het tenlastegelegde witwassen van de sieraden, sluit de rechtbank zich aan bij de gevorderde vrijspraak door de officier van justitie. De rechtbank vindt dat verdachte ook in het geval van de sieraden een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft afgelegd. Het Openbaar Ministerie had, naar het oordeel van de rechtbank, nader onderzoek moeten doen naar de verklaring van verdachte en de door hem overgelegde stukken over de sieraden. Zo had contact opgenomen kunnen en moeten worden bij de firma’s (waaronder Rolex) waar de sieraden gekocht zouden zijn.
4.4.4
Conclusie
Omdat een nader onderzoek naar de door de verdachte gestelde alternatieve herkomst van het geld en de sieraden is nagelaten, kan niet met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat het geld en de sieraden een legale herkomst hebben.
Dit betekent dat niet is bewezen dat de verdachte het geld en de sieraden heeft witgewassen.

5.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen waarover nog niet is beslist:
een zwarte schoudertas van het merk Gabaara (goednummer 5009261);
een riem, een goudkleurige gesp en twee gesponderdelen (goednummer 5009264);
een goudkleurige Rolex (dameshorloge) (goednummer 5009266);
een goudkleurige Rolex (goednummer 5009270);
een goudkleurige ring (goednummer 5009272);
een bruine enveloppe met Rolexgarantie en stadsbank van lening (goednummer 5009275);
vier zilverkleurige armbanden in een bijouteriedoos (goednummer 5009338);
een geldbedrag van EUR 30.000 (goednummer 5009291);
een geldbedrag van EUR 5.000 (goednummer 5009287);
een geldbedrag van EUR 17.300 (goednummer 5009094).
Teruggave aan verdachte:
De rechtbank gelast de teruggave aan verdachte van de voorwerpen genoemd achter nummers 1 t/m 7, 8 en 10. Van nummer 9 gelast de rechtbank teruggave aan verdachte van een bedrag van EUR 200, nu EUR 30.000 (8), EUR 17.300 (10) en EUR 200 samen EUR 47.500, het bedrag waarvan verdachte stelt eigenaar te zijn, is.
Bewaring voor de rechthebbende:
Voor het overige geldbedrag van nummer 9, te weten: EUR 4.800, gelast de rechtbank bewaring voor de rechthebbende.

6.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het tenlastegelegde feit niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
1. een zwarte schoudertas van het merk Gabaara (goednummer 5009261);
2. een riem, een goudkleurige gesp en twee gesponderdelen (goednummer 5009264);
3. een goudkleurige Rolex (dameshorloge) (goednummer 5009266);
4. een goudkleurige Rolex (goednummer 5009270);
5. een goudkleurige ring (goednummer 5009272);
6. een bruine enveloppe met Rolexgarantie en stadsbank van lening (goednummer 5009275);
7. vier zilverkleurige armbanden in een bijouteriedoos (goednummer 5009338);
8. een geldbedrag van EUR 30.000 (goednummer 5009291);
9. tot een geldbedrag van EUR 200 (goednummer 5009287);
10. een geldbedrag van EUR 17.300 (goednummer 5009094).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
9. voor een geldbedrag van EUR 4.800 (goednummer 5009287).
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.J. Koene, voorzitter,
mrs. G.H. Marcus en M. Vaandrager, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Struijkenkamp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 juli 2020.
[...]

[...]

[...]

[...]

[...]