ECLI:NL:RBAMS:2020:429

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 januari 2020
Publicatiedatum
27 januari 2020
Zaaknummer
C/13/677769 / FA RK 19/8259
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek ontslag op basis van afwezigheid van geestelijke stoornis volgens Wet Bopz

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 januari 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontslag van een verzoeker die op basis van een voorlopige machtiging in een verpleeghuis verbleef. Het verzoek was ingediend op 31 december 2019, waarbij de advocaat van verzoeker aanvoerde dat er geen sprake was van een geestelijke stoornis, zoals vereist onder de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). De rechtbank heeft kennisgenomen van diverse medische rapporten, waaronder een rapport van het Amsterdam UMC, waaruit bleek dat verzoeker geen dementie vertoonde, maar wel een kwetsbaar brein had door fors alcoholgebruik. Tijdens de zitting zijn de verzoeker en zijn zonen gehoord, evenals de geneesheer directeur en een specialist ouderengeneeskunde. De rechtbank concludeerde dat er op dat moment geen grond was voor een gedwongen opname, omdat niet voldaan werd aan de vereiste dat er sprake moest zijn van een stoornis van de geestvermogens. De rechtbank wees het verzoek tot ontslag toe, ondanks de zorgen over het alcoholgebruik van verzoeker en de mogelijkheid van een terugval in zijn situatie. De beslissing werd genomen met inachtneming van de rapportages en het verhandelde ter zitting.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugd
zaaknummer / rekestnummer: C/13/677769 / FA RK 19/8259
kenmerk: OMZ392771
Beschikking van de meervoudige kamer van 20 januari 2020 naar aanleiding van het op
31 december 2019 ingediende verzoekschrift ex artikel 49 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz) van:

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
verblijvende te [vestigingsplaats] , Amstelring, locatie verpleeghuis [naam verpleeghuis] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder een afschrift van het door de advocaat aan de geneesheer directeur van de bovengenoemde verpleeginrichting gerichte verzoek d.d. 30 december 2019 tot ontslag van verzoeker uit het verpleeghuis en een afschrift van de afwijzende beslissing d.d. 31 december 2019 van de geneesheer directeur van het voornoemde verpleeghuis. De rechtbank heeft eveneens kennisgenomen van het verzoek van de advocaat aan de officier van justitie van 30 december 2019 om de beslissing van de rechtbank te verzoeken en het medisch rapport van het Amsterdam UMC van 20 december 2019.
Het verzoek is behandeld ter terechtzitting van 20 januari 2020.
Gehoord zijn: verzoeker;
zoon en tevens curator van verzoeker, [zoon van verzoeker 1] ;
zoon en tevens curator van verzoeker, [zoon van verzoeker 2] ;
advocaat van verzoeker, mr. S.I. Fonds;
geneesheer directeur, mw. M. Heems;
specialist ouderengeneeskunde, dhr. M. Janssen.

Overwegingen:

Verzoeker verblijft op basis van een voorlopige machtiging in het verpleeghuis [naam verpleeghuis] op de gesloten afdeling. De rechterlijke machtiging dateert van 24 oktober 2019 en is geldig tot 10 maart 2020.
Op 27 december 2019 heeft de advocaat namens verzoeker aan de geneesheer directeur verzocht om verzoeker per onmiddellijk met ontslag te laten gaan, omdat bij recent onderzoek van het VUMC de conclusie is getrokken dat verzoeker geen enkele vorm van dementie heeft. De advocaat stelt dat de geneesheer directeur verplicht is om ontslag te verlenen vanwege het ontbreken van een stoornis.
Bij brief van 31 december 2019 heeft de geneesheer directeur het verzoek om ontslag afgewezen. Daarbij heeft zij aangegeven dat de aanleiding tot opname met een inbewaringstelling op 17 juli 2019 het alcoholmisbruik en de maatschappelijke teloorgang en onveilige situatie voor verzoeker zelf is geweest. Verzoeker is tijdens de opname door de structuur, regelmaat, goede voeding en minimale mogelijkheid tot alcohol intake flink verbeterd. Er is een herhaling van het cognitieve onderzoek gedaan bij de VU waarbij blijkt dat er op dit moment geen sprake is van een dementie, maar wel van een vasculair gecompromitteerd brein waarbij door fors alcoholgebruik het cognitief functioneren zeer ernstig werd verslechterd maar nu weer redelijk is hersteld. Tot vandaag toont verzoeker echter geen ziekte-inzicht en geeft hij aan dat hij geen problemen ziet in zijn alcoholgebruik. De geneesheer directeur voorziet dat hij opnieuw in dezelfde situatie geraakt als zij hem nu ontslaat zonder een mogelijkheid om hem thuis ondersteuning en begeleiding te bieden. De psychiaters zien nu geen aanleiding om een rechterlijke machtiging op psychiatrische grondslag aan te vragen.
Op 31 december 2019 heeft de advocaat van verzoeker aan de officier van justitie verzocht om een rechterlijke beslissing te vragen over het ontslag, waarna het onderhavige verzoek bij de rechtbank is ingediend.
Verzoeker heeft tijdens de mondelinge behandeling meegedeeld dat hij eerder niet goed heeft gefunctioneerd. De reden daarvoor is volgens verzoeker dat hij als gevolg van een jaren durend familieconflict depressief of overspannen is geworden. Hij heeft verder meegedeeld dat hij zich vrijwillig heeft gemeld bij Brijder en dat woensdag een behandelingsplan zal worden opgesteld. Verzoeker stelt dat hij niet zal stoppen met het drinken van alcohol omdat hij het lekker vindt, maar dat hij wel bereid is om het alcoholgebruik te beperken. Volgens verzoeker is hij sinds zijn opname in juli 2019 wel cognitief sterk vooruitgegaan, maar fysiek is hij juist verslechterd.
De advocaat van verzoeker heeft ter zitting een pleitnota overgelegd met een korte toelichting en aanvulling op het ontslagverzoek. Verzoeker heeft aan de geneesheer-directeur/Bopz-arts mw. M. van Heems van het bovengenoemd verpleeghuis ontslag verzocht nadat er op 20 december 2019 door de specialist van het VUMC na aanvullend onderzoek de conclusie werd getrokken dat er geen enkele vorm van dementie kan worden vastgesteld. Er bestond bij de VU van meet af aan twijfel of er sprake was van dementie. Op 4 juli 2019 is verzoeker voor het eerst onderzocht door twee internisten ouderengeneeskunde. De uitkomst van dit onderzoek werd op 10 juli 2019 naar de huisarts gestuurd en die luidde dat sprake was van abnormale vasculaire belasting en geen overtuigende aanwijzingen voor neurodegeneratie. Verder werd er gesteld dat het onzorgvuldig is om op dit moment een diagnose dementie te stellen. Een week later werd verzoeker met een inbewaringstelling gedwongen opgenomen in verpleeghuis [naam verpleeghuis] . Er volgt een opeenvolging van diagnoses door verschillende artsen die ondanks het voorbehoud van de specialisten in de VU toch dementie vaststellen. De neuroloog van de VU heeft op 13 december 2019 nadat een MRI-scan is gemaakt bevestigd dat er geen sprake is van dementie. Helaas had verzoeker pas in december 2019 de beschikking over de complete rapportage. De advocaat stelt dat indien deze rapportage eerder bekend was gemaakt, verzoeker deze direct aan de rechtbank had kunnen voorleggen. Zeer waarschijnlijk was de machtiging dan niet afgegeven. De advocaat verwijst hierbij naar een arrest van De Hoge Raad van 22 februari 2019 (ECLI:NL:HR:2019:275) over een vergelijkbare situatie. Verzoeker zit sinds 17 juli 2019 op de gesloten afdeling van het verpleeghuis tussen zwaar demente patiënten. Verzoeker ervaart zijn vrijheidsbeneming door het gedwongen verblijf op de gesloten afdeling van het verpleeghuis tussen zwaar demente patiënten en als enige niet-demente persoon als verschrikkelijk. De advocaat heeft geconcludeerd tot toewijzing van het verzoek tot ontslag nu vaststaat dat verzoeker niet dement is. Zijn alcoholgebruik is geen stoornis in de zin van de Wet Bopz en is bovendien onder controle.
De geneesheer directeur heeft ter zitting meegedeeld dat de huidige verblijfsplek niet de juiste plek is voor verzoeker. Sinds oktober 2019 wordt er gezocht naar een meer geschikte plek waar een veilige omgeving kan worden gerealiseerd, zodat verzoeker niet terugvalt in de toestand waarin hij verkeerde voorafgaand aan zijn opname. De aanleiding tot opname met een inbewaringstelling op 17 juli 2019 was het alcoholmisbruik en de maatschappelijke teloorgang en onveilige situatie voor verzoeker zelf. Door de geheugenproblemen en de gedragsveranderingen was er destijds sprake van een ernstig vermoeden van dementie. Verzoeker is tijdens opname door de structuur, regelmaat, goede voeding en minimale mogelijkheid tot alcohol intake tegen de verwachting in flink verbeterd. Een dergelijke verbetering heeft de geneesheer directeur niet eerder meegemaakt. Uit het recente cognitief onderzoek bij de VU blijkt dat er geen sprake is van dementie. Wel heeft verzoeker een kwetsbaar brein waarbij door fors alcoholgebruik het cognitief functioneren ernstig verslechtert. Omdat verzoeker geen enkel ziekte-inzicht heeft wordt er gevreesd voor een terugval in de situatie van voor de opname. Verzoeker is aangemeld bij Brijder verslavingszorg.
De zonen, tevens curatoren, van verzoeker hebben meegedeeld dat zij vrezen dat verzoeker zich niet kan committeren aan een behandelingsplan en dat er meer moet gebeuren. De verslavingsarts heeft laten weten verzoeker niet te kunnen behandelen als er niet eerst onderzoek wordt gedaan naar de achterliggende reden van het alcoholgebruik. Er moet een diagnose worden gesteld zodat de best passende behandeling ingezet kan worden. Het is zeer zorgelijk dat verzoeker door zijn ontbrekend ziekte-inzicht niet wil stoppen met het alcoholgebruik. De kans is groot dat verzoeker op enig moment niet meer wil meewerken aan ambulante zorg van de Brijder en dat hij opnieuw in dezelfde situatie geraakt als voorafgaand aan zijn opname. De zonen hebben gisteren een melding gedaan bij het college van B&W in het kader van een zorgmachtiging onder de nieuwe wet (Wvggz).

De beoordeling:

Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting concludeert de rechtbank dat voor een gedwongen klinische opname van verzoeker thans geen grond bestaat. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt niet dat verzoeker lijdt aan een stoornis van de geestvermogens in de zin van de Wet Bopz. Blijkens de rapportage van het VUMC van 20 december 2019 imponeert verzoeker niet cognitief beperkt, is het geheugen sterk verbeterd ten opzichte van juli 2019 en zijn er geen aanwijzingen voor neurodegeneratie. Het alcoholgebruik van verzoeker is op dit moment dusdanig onder controle zodat dit geen bepalende invloed lijkt te hebben op het handelen van verzoeker. Blijkens de gedingstukken heeft de door de geneesheer directeur geraadpleegde psychiater geen aanleiding gezien om verzoeker te beoordelen voor een gedwongen opname wegens het alcoholgebruik. De rechtbank deelt de zorg dat verzoeker - tegen het advies van het VUMC in om het alcoholgebruik volledig te staken - na ontslag meer alcohol zal gaan nuttigen en er groot risico is op een terugval in de situatie zoals die was voordat hij werd opgenomen. Juist de omstandigheid dat verschillende deskundigen in juli 2019 op basis van de toenmalige geestestoestand van verzoeker het vermoeden hadden dat er sprake was van dementie is zorgelijk. Dit kan echter geen langere gedwongen opname van verzoeker rechtvaardigen, omdat thans niet wordt voldaan aan het vereiste dat er sprake moet zijn van een stoornis van de geestvermogens.
Het verzoek tot ontslag wordt daarom toegewezen.

De beslissing:

De rechtbank:
Wijst het verzoek van verzoeker om ontslag toe.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.M. Beunk, voorzitter en mrs. D. van den Brink en M. van der Kaay, rechters, in tegenwoordigheid van J. Koomen, griffier, op 20 januari 2020.