ECLI:NL:HR:2019:275

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 februari 2019
Publicatiedatum
21 februari 2019
Zaaknummer
18/05080
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

BOPZ. Machtiging tot voortgezet verblijf en beoordeling van geestvermogens

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 februari 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een machtiging tot voortgezet verblijf op basis van de Wet Bopz. De zaak betreft een verzoek van de officier van justitie om een machtiging tot voortgezet verblijf voor betrokkene, die op dat moment op basis van een voorlopige machtiging in een verpleeginrichting verbleef. De rechtbank Midden-Nederland had op 7 september 2018 de verzochte machtiging verleend voor de duur van twaalf maanden, op basis van een geneeskundige verklaring waarin cognitieve stoornissen werden vastgesteld. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank onvoldoende gemotiveerd had vastgesteld dat betrokkene lijdt aan een stoornis van de geestvermogens. De rechtbank had niet voldoende rekening gehouden met de bevindingen uit het verslag van de cognitieve screening, waaruit bleek dat betrokkene op een algemene cognitieve screeningstest het maximale scoorde en dat er geen aanwijzingen waren voor verval van cognitieve vermogens. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees de zaak terug voor verdere behandeling en beslissing.

Uitspraak

22 februari 2019
Eerste Kamer
18/05080
TT/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[betrokkene] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
t e g e n
DE OFFICIER VAN JUSTITIE BIJ HET ARRONDISSEMENTSPARKET MIDDEN-NEDERLAND,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.

1.Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/16/465785 FA RK 18-4718 van de rechtbank Midden-Nederland van 7 september 2018.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 7 september 2018 en tot terugwijzing ter verdere behandeling en beslissing.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
  • i) De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht een machtiging tot voortgezet verblijf te verlenen ten aanzien van betrokkene.
  • ii) Betrokkene verbleef toen op grond van een voorlopige machtiging in een verpleeginrichting.
  • iii) Bij het verzoekschrift was een geneeskundige verklaring gevoegd, opgemaakt en ondertekend door de geneesheer-directeur. Deze verklaring vermeldt onder het kopje “psychiatrisch onderzoek” onder meer:
“1. Mevrouw heeft in het verleden een beeld van ontremming met verwardheid gehad, geduid als mogelijke frontaalkwabdementie.
2. Momenteel is er nog sprake van stabiele milde cognitieve stoornissen tijdens het neuropsychologisch onderzoek”.
  • iv) In de geneeskundige verklaring is als diagnose vermeld: “Cognitieve stoornissen, waarschijnlijk van gemengde origine (chronische alcoholabusus en vasculaire hersenbeschadiging”). In een lijst van diagnoses zijn vervolgens aangekruist: “psycho-organische storingen door gebruik van middelen (incl. intoxicatie)” en “overige (incl. ongespecificeerde) organische hersensyndromen”.
  • v) Het verslag van een cognitieve screening vermeldt dat betrokkene op een algemene cognitieve screeningtest het maximale scoort en dat dit niet wijst op verval van cognitieve vermogens. In dat verslag staat verder dat uit het onderzoek lichte frontaalstoornissen naar voren komen, waarbij de geheugenfunctie nagenoeg intact is en de (lichte) problemen op het vlak van de executieve functies liggen, dat frontaalstoornissen passen bij FTD (frontotemporale dementie), maar dat sprake moet zijn van een progressief beeld om deze diagnose met zekerheid te kunnen stellen en dat, om een eventuele achteruitgang te kunnen vaststellen, herhalingsonderzoek over 6 tot
3.2
De rechtbank heeft, kort gezegd, de verzochte machtiging verleend voor de duur van twaalf maanden.
De rechtbank heeft daartoe, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen:
“De rechtbank is op grond van de overgelegde stukken en de door haar gehouden verhoren en verkregen inlichtingen tot de overtuiging gekomen dat betrokkene lijdt aan cognitieve stoornissen en dat deze stoornissen ook na afloop van de geldigheidsduur van de lopende machtiging aanwezig zullen zijn. In de geneeskundige verklaring wordt als belangrijkste diagnose gesteld psycho-organische storingen door gebruik van middelen (inclusief intoxicatie). Daarnaast is in die verklaring de diagnose overige (inclusief ongespecificeerde) organische hersensyndromen gesteld. Uit de stukken en de toelichting van de behandelaar ter zitting maakt de rechtbank op dat nog niet met zekerheid is te zeggen of de cognitieve stoornissen zijn veroorzaakt door frontotemporale dementie, door alcoholmisbruik of door een mengeling van beide. De rechtbank is verder van oordeel dat de cognitieve stoornissen betrokkene ook na afloop van de geldigheidsduur van de lopende machtiging gevaar zullen doen veroorzaken en dat het gevaar, met name het gevaar dat betrokkene zichzelf ernstig zal verwaarlozen, niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten de verpleeginrichting kan worden afgewend. Betrokkene kan als gevolg van de stoornis niet voldoende voor zichzelf zorgen en heeft structuur en begeleiding nodig. Zonder structuur ontstaat het gevaar voor maatschappelijke teloorgang en zelfverwaarlozing. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om aan te nemen dat betrokkene nu of na een halfjaar geen opname en structuur meer nodig heeft.”
3.3
Het middel klaagt dat het oordeel van de rechtbank dat betrokkene lijdt aan een stoornis van de geestvermogens, onvoldoende gemotiveerd is. Het middel wijst op de hiervoor in 3.1 onder (v) weergegeven opmerkingen in het verslag van de cognitieve screening en betoogt dat de vaststelling in de geneeskundige verklaring dat sprake is van stabiele milde cognitieve stoornissen tijdens het neuropsychologisch onderzoek (zie hiervoor in 3.1 onder (iii)) daarmee in strijd is. Datzelfde geldt voor de in de medische verklaring aangekruiste diagnoses “psycho-organische storingen door gebruik van middelen (incl. intoxicatie)” en “overige (incl. ongespecificeerde) organische hersensyndromen” (zie hiervoor in 3.1 onder (iv)), aldus het middel.
3.4
Deze klacht is gegrond. In het licht van hetgeen is vermeld in het hiervoor in 3.1 onder (v) genoemde verslag van een cognitieve screening, heeft de rechtbank niet zonder meer kunnen uitgaan van de in de geneeskundige verklaring vermelde diagnoses. Nu de rechtbank geen nadere ontwikkelingen of bevindingen noemt ter motivering van haar oordeel dat betrokkene lijdt aan cognitieve stoornissen en dat deze stoornissen ook na afloop van de geldigheidsduur van de lopende machtiging aanwezig zullen zijn, is het oordeel dat betrokkene lijdt aan een stoornis van de geestvermogens, onvoldoende gemotiveerd.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 7 september 2018;
wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
22 februari 2019.