ECLI:NL:RBAMS:2020:4171

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 augustus 2020
Publicatiedatum
25 augustus 2020
Zaaknummer
1302380020
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meerdere winkeldiefstallen met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 5 augustus 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan vier winkeldiefstallen. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers zijn aangebracht, gevoegd behandeld. De verdachte, geboren in 1955, heeft op de terechtzitting bekend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstallen van drogisterij-artikelen bij Kruidvat, een flesje vruchtensap bij Deen, tubes kleefpasta bij Albert Heijn en een verpakking Fristi bij Hema. De rechtbank heeft de diefstallen wettig en overtuigend bewezen geacht, waarbij de verklaringen van de verdachte en de aangiften van de slachtoffers zijn meegewogen.

De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 108 dagen geëist, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft deze eis gevolgd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 108 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 30 dagen voorwaardelijk. De bijzondere voorwaarden omvatten onder andere een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en meewerken aan dagbesteding. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte voor winkeldiefstallen en zijn verslavingsproblematiek, die een directe relatie heeft met zijn delictgedrag. De rechtbank heeft de toekomst van de verdachte in overweging genomen en hem de kans geboden om zijn gedrag te verbeteren, met de nadruk op zijn verantwoordelijkheid hierin.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/023800-20 (zaak A), 13/142361-20 (zaak B), 13/152505-20 (zaak C), 13/025036-19 (zaak D), 13/057959-18 (TUL), 13/249983-19 (TUL) en 13/277433-19 (TUL)
Datum uitspraak: 5 augustus 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te distrikt [plaats 1] ([land]) op [geboortedag] 1955,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres], [plaats 2].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 augustus 2020.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, B, C en D aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.L. Wagenaar, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S. van den Berg, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – verkort weergegeven – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Zaak A:
Diefstal van drogisterij-artikelen bij Kruidvat op 26 januari 2020 in Amsterdam;
Zaak B:
Diefstal van een vruchtensap bij Deen op 28 mei 2020 in Diemen;
Zaak C:
Diefstal van tubes kleefpasta bij Albert Heijn op 9 juni 2020 in Amsterdam; en
Zaak D:
Diefstal van een verpakking Fristi bij Hema op 30 januari 2019 in Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

De rechtbank acht de diefstal in alle vier de zaken wettig en overtuigend bewezen. Er is voor ieder van deze diefstallen aangifte gedaan en verdachte heeft de feiten in zaak A, zaak B en zaak C ter terechtzitting bekend. In zaak D heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij het pakje Fristi niet heeft gestolen, maar alleen in zijn jaszak heeft gestopt en later wilde betalen. De rechtbank vindt dit geen geloofwaardige verklaring. Zij is van oordeel dat dit wegstoppen naar de uiterlijke verschijningsvorm gericht is geweest op het wegnemen van dit pakje en dat verdachte daarbij het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening had. Zij stelt op basis van de aangifte en het proces-verbaal van de camerabeelden vast dat verdachte hier ook een vervolg aan heeft gegeven door langs de kassa te lopen zonder te betalen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Zaak A:
op 26 januari 2020 te Amsterdam, drogisterij-artikelen die aan een ander toebehoorden, te weten aan het winkelbedrijf Kruidvat, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Zaak B:
op 28 mei 2020 te Diemen een flesje vruchtensap dat aan een ander toebehoorde, te weten aan het winkelbedrijf Deen, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Zaak C:
op 9 juni 2020 te Amsterdam, 14 tubes kleefpasta die aan een ander toebehoorden, te weten aan het winkelbedrijf Albert Heijn, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Zaak D:
op 30 januari 2019 te Amsterdam, een verpakking Fristi die aan een ander toebehoorde, te weten aan winkelbedrijf Hema, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 108 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Zij heeft daarnaast gevorderd dat aan het voorwaardelijk strafdeel naast de algemene voorwaarden, verkort weergegeven, de volgende bijzondere voorwaarden moeten worden verbonden: een meldplicht bij reclassering Inforsa, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en meewerken aan een dagbesteding.
8.2.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft verzocht om aan verdachte een straf op te leggen, die gelijk is aan de duur van het voorarrest. Zij kan zich verenigen met de eis van de officier van justitie om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen voor de duur van 30 dagen en hieraan de hiervoor genoemde bijzondere voorwaarden te verbinden.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de beslissing tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich in deze zaken schuldig gemaakt aan vier winkeldiefstallen. Dit zijn hinderlijke feiten die voor veel overlast zorgen, in het bijzonder voor het winkelpersoneel. Uit het strafblad van verdachte van 3 juli 2020 blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor winkeldiefstallen.
De rechtbank leest dit ook terug in het reclasseringsrapport van Inforsa van 13 juli 2020, opgesteld door K. van der Heijden. De reclassering schrijft, zakelijk weergegeven, dat verdachte een veelpleger is op het gebied van winkeldiefstal en dat er een directe relatie is tussen zijn verslaving en het delictgedrag. De verslaving beïnvloedt zijn dagelijkse functioneren in ernstige mate. Wanneer verdachte eenmaal aan het gebruiken is, komt hij niet op afspraken bij zijn behandelaar of de reclassering. Verdachte kreeg na een eerdere schorsing van zijn voorlopige hechtenis in deze zaak opnieuw de kans zijn gedrag te veranderen en de reclassering heeft zich bereid getoond om hem daarbij te ondersteunen. De toekomst zal volgens de reclassering moeten uitwijzen of de ingezette interventies van (methadon)behandeling, een andere woonvoorziening en dagbesteding, afdoende zijn om een eventuele ISD-maatregel af te wenden.
De officier van justitie heeft voorafgaand aan de zitting contact opgenomen met Inforsa over het verloop van de schorsing na de datum van het rapport. Zij heeft ter zitting toegelicht dat verdachte inmiddels is ingesteld op methadon en dat hij een nieuwe woonvoorziening heeft. Ondanks dat hij een enkele afspraak heeft gemist, lijkt hij zich op basis van de door haar verkregen informatie nu redelijk staande te houden. Verdachte heeft dit tijdens de zitting bevestigd. De rechtbank ziet deze positieve ontwikkeling ook en wil hem de kans bieden om deze lijn door te zetten. Zij benadrukt daarbij wel dat het aan verdachte is om hiervoor zijn verantwoordelijkheid te nemen en deze kans met beide handen aan te grijpen.
Alles afwegende, wordt aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 108 dagen opgelegd, met aftrek van voorarrest, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, en een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering zijn geadviseerd, te weten een meldplicht bij reclassering Inforsa, behandelverplichting (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), meewerken aan begeleid wonen of maatschappelijke opvang en meewerken aan dagbesteding.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordelingen

Bij de stukken bevinden zich de (i) op 8 juli 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/057959-18, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 26 juni 2018 van de politierechter te rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte onder andere is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 14 dagen, met bevel dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd, bij vonnis d.d. 26 maart 2019 van de politierechter te rechtbank Amsterdam verlengd met 1 jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt; (ii) op 2 maart 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/249983-19, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 25 oktober 2019 van de politierechter te rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 30 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt; en (iii) op 11 juni 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/277433-19, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 28 november 2019 van de politierechter te rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken voor ieder van de drie hiervoor genoemde vorderingen een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
9.1.
Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de vorderingen tot ten uitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling, heeft de officier van justitie voor parketnummer 13/249983-19 verzocht om deze toe te wijzen en om te zetten naar een werkstraf van 60 uur en voor parketnummer 13/277433-19 heeft zij verzocht de proeftijd met 1 jaar te verlengen. Ten aanzien van parketnummer 13/057959-18 heeft zij verzocht om de vordering tot ten uitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling af te wijzen.
9.2.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw verzet zich niet tegen de omzetting na toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling met parketnummer 13/249983-19.
9.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal alle drie de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf afwijzen, omdat die tenuitvoerlegging in de gegeven omstandigheden niet opportuun is. Met de aan verdachte opgelegde deels voorwaardelijke gevangenisstraf beschouwt de rechtbank de gepleegde feiten als voldoende afgedaan.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A, zaak B, zaak C en zaak D:diefstal, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
108 (honderdacht) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
30 (dertig) dagen, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.

Stelt als bijzondere voorwaarden:

- veroordeelde moet zich melden bij GGD reclassering Inforsa te Amsterdam, binnen een week na het onherroepelijk worden van dit vonnis. Daarna blijft veroordeelde zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- veroordeelde laat zich behandelen door zowel de GGD ten behoeve van een methadonbehandeling als de Forensisch Ambulante Zorg van Inforsa voor stabilisatie van het drugsgebruik, of soortgelijke zorgverleners, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
- veroordeelde verblijft bij HVO Querido of een andere instelling voor beschermd wonen, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- veroordeelde gaat naar zijn dagbesteding bij Pantar/ Cordaan, het project [naam project], zodra hiertoe in verband met de corona-maatregelen de mogelijkheid is. Tot die tijd werkt veroordeelde mee aan het opstellen van een tijdelijke invulling van zijn dag door de reclassering.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hiervoor vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Geeft aan GGD reclassering Inforsa de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst af de vorderingen tot tenuitvoerleggingmet parketnummers 13/057959-18, 13/249983-19 en 13/277433-19.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. J. Thomas en R.P.F. de Groot rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P.M. Smeets, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 augustus 2020.
[...]