ECLI:NL:RBAMS:2020:4170

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 augustus 2020
Publicatiedatum
25 augustus 2020
Zaaknummer
1312500620
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overtreding gedragsaanwijzing en tijdelijk huisverbod met vrijspraak voor mishandeling en bedreiging

Op 5 augustus 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig zou hebben gemaakt aan mishandeling en bedreiging van zijn vader, evenals overtredingen van een gedragsaanwijzing en een tijdelijk huisverbod. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 2 mei 2020 zijn vader heeft mishandeld, maar twijfelt aan de bewijsvoering en spreekt hem vrij van dit feit. Evenzo wordt de verdachte vrijgesproken van de bedreiging van zijn vader op 7 mei 2020, omdat er onvoldoende bewijs is voor de bedreigende uitlatingen.

De rechtbank oordeelt echter dat de verdachte op 8 mei 2020 opzettelijk in strijd heeft gehandeld met de gedragsaanwijzing door zich bij de woning van zijn ouders op te houden. Daarnaast heeft hij op 11 en 14 mei 2020 het tijdelijk huisverbod overtreden door contact te zoeken met zijn ouders. De rechtbank legt een gevangenisstraf van zes weken op, waarbij rekening wordt gehouden met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd en de hulpvraag van de verdachte. De rechtbank benadrukt dat de verdachte de feiten heeft gepleegd vanuit een schreeuw om hulp, wat meeweegt in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/125006-20
Datum uitspraak: 5 augustus 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1973 te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in Penitentiaire Inrichting [locatie] te [plaats 1].

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 augustus 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. N. Levinsohn, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. E.C. Gelok, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – samengevat – tenlastegelegd dat hij zich in [plaats 2] heeft schuldig gemaakt aan:
Feit 1.mishandeling van zijn vader, [persoon], op 2 mei 2020;
Feit 2.bedreiging van zijn vader, [persoon], op 7 mei 2020;
Feit 3.overtreding van een gedragsaanwijzing op 8 mei 2020;
Feit 4.overtreding van een tijdelijk huisverbod op 11 mei 2020;
Feit 5.overtreding van een tijdelijk huisverbod op 14 mei 2020.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 2, nu onvoldoende vast is komen te staan dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde bedreiging van zijn vader. Verder heeft zij gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten 1, 3, 4 en 5.
Bewezen kan worden dat verdachte zich op 2 mei 2020 schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van zijn vader (feit 1). Blijkens de aangifte is vader door verdachte geslagen. Deze aangifte vindt steun in de getuigenverklaring van moeder, die heeft verklaard gezien te hebben dat verdachte een slaande beweging heeft gemaakt in de richting van vader en hem heeft geraakt bij zijn oor.
Op grond van een gedragsaanwijzing gold voor verdachte onder andere het verbod om zich op te houden bij de woning van zijn ouders. Verdachte heeft zich op 8 mei 2020 toch opgehouden bij de woning van zijn ouders en daarmee in strijd gehandeld met de onder feit 3 tenlastegelegde gedragsaanwijzing.
Verder kan worden bewezen dat verdachte op 11 en 14 mei 2020 een tijdelijk huisverbod heeft overtreden. Op beide data is verdachte aangehouden (na)bij de woning van zijn ouders en heeft hij geprobeerd om contact met hen te krijgen.
3.2.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich met de officier van justitie op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde bedreiging (feit 2). Verder heeft zij bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde mishandeling van zijn vader onder feit 1, nu verdachte heeft ontkend dat hij zijn vader heeft geslagen en zijn moeder geen klap of rode verkleuring heeft waargenomen. Een letselverklaring ontbreekt.
Verdachte moet ook van feit 3 worden vrijgesproken. Niet kan worden bewezen dat verdachte zich voor/aan de woning van zijn ouders heeft opgehouden, omdat de gedragsaanwijzing onvoldoende gespecificeerd is.
Ten aanzien van de feiten 4 en 5 heeft de raadsvrouw verzocht om verdachte vrij te spreken van de tenlastegelegde onderdelen die geen betrekking hebben op het zich onthouden van contact met zijn ouders.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1 (mishandeling vader 2 mei 2020) en feit 2 (bedreiging vader 7 mei 2020):
Vader heeft in zijn aangifte verklaard dat verdachte hem op 2 mei 2020 heeft geslagen en op 7 mei 2020 heeft bedreigd.
Over feit 1 heeft verdachte verklaard dat hij de bril van het gezicht van zijn vader heeft gepakt en deze heeft weggegooid, maar dat hij niet heeft geslagen. Moeder heeft weliswaar verklaard dat zij heeft gezien dat verdachte met zijn arm een beweging maakte richting vader en dat hij daarbij werd geraakt bij zijn oor, maar zij heeft ook verklaard dat zij deze beweging niet omschrijft als een klap. Deze verklaring ondersteunt weliswaar de verklaring van vader maar in zekere zin ook de verklaring van verdachte, zodat twijfel over het verloop van het incident blijft bestaan. De rechtbank is van oordeel dat om die reden de tenlastegelegde mishandeling niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Hiervan zal verdachte worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2 kan worden vastgesteld dat verdachte heeft geschreeuwd en gescholden, maar niet is gebleken dat verdachte zich daarbij bedreigend heeft geuit zoals aangegeven in de tenlastelegging. De enige die dit verklaart is vader en dat is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Verdachte zal daarom ook van feit 2 worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 3 (overtreding gedragsaanwijzing op 8 mei 2020):
Op 8 mei 2020, omstreeks 17:00 uur, is aan verdachte een gedragsaanwijzing uitgereikt, inhoudende dat – verkort weergegeven – verdachte zich gedurende een periode van 31 dagen moest onthouden van contact met zijn vader en zich niet mocht ophouden in/aan de woning van zijn ouders aan de [adres] in [plaats 2]. Verdachte heeft verklaard dat hij op de hoogte was van de inhoud van de gedragsaanwijzing. Diezelfde dag heeft vader melding gemaakt bij de politie, omdat verdachte rondhing voor zijn woning en schreeuwde om geld. Verdachte heeft bekend dat hij naar de woning van zijn ouders is gegaan om te vragen om geld, zodat hij met de bus naar de reclassering zou kunnen om zich te melden. De rechtbank acht op grond van het voorgaande bewezen dat verdachte opzettelijk in strijd heeft gehandeld met de gedragsaanwijzing.
Ten aanzien van feiten 4 en 5 (overtreding tijdelijk huisverbod op 11 en 14 mei 2020):
Aan verdachte is op 7 mei 2020 een tijdelijk huisverbod opgelegd voor de periode van 7 mei 2020 tot en met 17 mei 2020. Dit verbod hield onder andere in dat hij zich niet mocht ophouden in of bij de woning van zijn ouders aan de [adres] in [plaats 2] en geen contact met hen mocht opnemen.
De politie kreeg op 11 en op 14 mei 2020 melding te gaan naar het genoemde adres, waar zij verdachte nabij het huis van zijn ouders aantroffen. Verdachte heeft verklaard dat hij wist van het tijdelijk huisverbod en dat dit aan hem was uitgereikt, maar dat hij beide keren toch naar de woning van zijn ouders is gegaan om hulp te vragen voor het verkrijgen van een slaapplek. Beide keren heeft verdachte door middel van het maken van handgebaren voor het raam geprobeerd om contact te krijgen met zijn ouders.
De rechtbank acht op grond van de genoemde omstandigheden bewezen dat verdachte zowel op 11 als op 14 mei 2020 in strijd heeft gehandeld met het aan hem opgelegde tijdelijk huisverbod door met zijn ouders contact op te nemen. Verdachte zal van de onderdelen van de tenlastelegging die geen betrekking hebben op het verbod om contact op te nemen met zijn ouders worden vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Feit 3:
op 8 mei 2020 te [plaats 2], opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 8 mei 2020 gegeven door de officier van justitie te Amsterdam kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte, zich niet op of aan het adres aan de [adres] mocht ophouden door zich op voornoemde datum voor de woning gelegen aan de [adres] op te houden;
Feit 4:
als degene aan wie door of namens de burgemeester met toepassing van de Wet tijdelijk huisverbod een huisverbod was gegeven, derhalve als uithuisgeplaatste, op 11 mei 2020 te [plaats 2], in strijd met dat huisverbod contact heeft opgenomen met de in dat huisverbod genoemde personen;
Feit 5:
als degene aan wie door of namens de burgemeester met toepassing van de Wet tijdelijk huisverbod een huisverbod was gegeven, derhalve als uithuisgeplaatste, op 14 mei 2020 te [plaats 2], in strijd met dat huisverbod contact heeft opgenomen met de in dat huisverbod genoemde personen.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de feiten 1, 3, 4 en 5 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 100 dagen, met aftrek van voorarrest. Zij heeft benadrukt dat zij geen heil ziet in het opleggen van reclasseringstoezicht of een contactverbod met de ouders.
8.2.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft verzocht om een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich in de periode van 8 mei 2020 tot en met 14 mei 2020 driemaal schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Hij heeft eenmaal een gedragsaanwijzing overtreden door zich op te houden bij de woning van zijn ouders (feit 3) en tweemaal een tijdelijk huisverbod overtreden door contact te zoeken met zijn ouders (feiten 4 en 5). Zijn ouders hebben hierdoor overlast en hinder ervaren.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het door de heer R. Nuyens opgestelde adviesrapport van reclassering Inforsa van 23 juni 2020. De reclassering heeft, zakelijk weergegeven, geadviseerd dat een drangkader geïndiceerd is, maar dat verdachte de benodigde intrinsieke motivatie ontbeert. Verdachte heeft voornamelijk één hulpvraag, te weten ondersteuning bij het verkrijgen van zelfstandige huisvesting. De kans op onttrekking aan voorwaarden wordt ingeschat als hoog. Geadviseerd wordt om aan verdachte, naast een onvoorwaardelijk strafdeel, een substantieel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Verder komt uit het dossier naar voren en is ter terechtzitting gebleken dat verdachte problemen heeft op het gebied van huisvesting en financiën en dat hij weinig sociale contacten heeft bij wie hij met zijn problemen terechtkan. Verdachte heeft verklaard dat hij onder deze omstandigheden bij zijn ouders hulp heeft gezocht en dat dit een schreeuw om hulp was bij het verkrijgen van nachtopvang en geld, zodat hij naar de reclassering zou kunnen. Zijn ouders hebben hun zorgen over hem geuit. De raadsvrouw heeft benadrukt dat verdachte tijdens zijn detentie contact heeft gehad met zijn moeder en dat vader in een schriftelijke verklaring heeft aangegeven dat hij weer telefonisch contact wil met hem. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in het verleden kampte met (alcohol)verslavingsproblematiek, maar dat hij in detentie geen problemen heeft ervaren met alcohol. Zodra hij weer vrij komt, gaat hij op zoek naar werk en zal hij contact opnemen met Exodus, zodat hij hulp kan krijgen bij het vinden van huisvesting.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de (hoogte van de) op te leggen straf in het voordeel van verdachte meegewogen dat hij de feiten heeft gepleegd vanuit een schreeuw om hulp. Verdachte wordt, anders dan door de officier van justitie is gevorderd, vrijgesproken van de mishandeling van vader. Verder wordt hij vrijgesproken van de bedreiging van vader. Gelet op de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten, acht de rechtbank het daarom niet gerechtvaardigd om een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest. Verder ziet de rechtbank geen aanleiding om een voorwaardelijk strafdeel op te leggen.
Alles afwegende vindt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken een passende sanctie voor de bewezenverklaarde feiten.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 184a en 62 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2 en 11 van de Wet tijdelijk huisverbod.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feiten 1 en 2 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feiten 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het wetboek van Strafvordering;
Ten aanzien van feiten 4 en 5:
als uithuisgeplaatste handelen in strijd met een met toepassing van artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod, gegeven huisverbod, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis, welk bevel afzonderlijk is geminuteerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. J. Thomas en R.P.F. de Groot rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P.M. Smeets, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 augustus 2020.
[...]