ECLI:NL:RBAMS:2020:4147

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 augustus 2020
Publicatiedatum
24 augustus 2020
Zaaknummer
13/036104-20 - 13/152558-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van wapenbezit, bezit van MDMA en belediging van een ambtenaar

Op 18 augustus 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het voorhanden hebben van een wapen, bezit van MDMA en belediging van een ambtenaar. De rechtbank heeft de zaken, die onder de parketnummers 13/036104-20 en 13/152558-16 zijn aangebracht, gevoegd behandeld. De verdachte was aanwezig tijdens de zitting op 4 augustus 2020, waar de officier van justitie, mr. H. Hoekstra, zijn vordering heeft gepresenteerd. De tenlastelegging omvatte onder andere het voorhanden hebben van een verboden wapen op 8 februari 2020 en het aanwezig hebben van verdovende middelen op dezelfde datum. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van belediging van een ambtenaar op 24 juli 2016.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 8 februari 2020 samen met een medeverdachte een gaspistool voorhanden heeft gehad en dat hij ook MDMA en cocaïne aanwezig had. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet opzettelijk het gaspistool in bezit had en dat de beledigende uitspraken niet als zodanig bedoeld waren. De rechtbank verwierp deze verweren en oordeelde dat de verdachte zich bewust was van het wapen en dat de beledigende uitspraken wel degelijk beledigend waren.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, met inachtneming van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ook de teruggave van een in beslag genomen geldbedrag gelast, omdat dit niet in verband kon worden gebracht met de bewezen feiten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/036104-20 (A), 13/152558-16 (B) (Promis)
Datum uitspraak: 18 augustus 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
wonende op het adres [adres].
Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 augustus 2020.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. H. Hoekstra en van wat verdachte en zijn raadsman mr. G. Palanciyan naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – kort gezegd – beschuldigd van
A

1. het medeplegen van het voorhanden hebben van een verboden wapen op 8 februari 2020 te Amsterdam

2. het aanwezig hebben van verdovende middelen op 8 februari 2020 te Amsterdam

B
de belediging van de ambtenaar [persoon] op 24 juli 2016 te Amsterdam
De volledige teksten van de tenlastelegging zijn opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en gelden als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

3.1.Ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.1.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde feit. Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij dit feit in 2016 zou hebben gepleegd. Het Openbaar Ministerie heeft deze zaak veel te lang laten liggen. Het is niet meer opportuun om deze zaak te vervolgen.
3.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier heeft zich niet uitgelaten over het verweer van de verdediging dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
3.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Het is vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat overschrijding van de redelijke termijn niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie leidt, ook niet in uitzonderlijke gevallen. De rechtbank ziet geen aanleiding om daarvan af te wijken een oordeelt dat het Openbare Ministerie ontvankelijk is.
3.2.
Overige voorvragen
De dagvaarding is geldig en deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en zijn er geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het in zaak A onder feit 1 en 2 en het in zaak B ten laste gelegde.
Op 8 februari 2020 zijn bij verdachte een wapen en verdovende middelen aangetroffen. Uit de camerabeelden van de flat blijkt dat medeverdachte [medeverdachte] het wapen voor hun aanhouding in zijn bezit heeft gehad. Medeverdachte [medeverdachte] heeft dit wapen meerdere malen aan verdachte getoond. Dit was voor verdachte kennelijk geen reden om weg te lopen. Verdachte wist 45 minuten lang dat het wapen aanwezig was en heeft daarbij de laatste 20 minuten het wapen zelf in zijn bezit gehad. Gelet hierop acht de officier van justitie het medeplegen van het voorhanden hebben van het wapen wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie heeft verwezen naar een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 mei 2020 (13/036100-20) waarbij medeverdachte [medeverdachte] is veroordeeld voor het op 8 februari 2020 tezamen en in vereniging in bezit hebben van het betreffende gaspistool. Ook het voorhanden hebben van MDMA en cocaïne acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van de in zaak B ten laste gelegde belediging van de verbalisant [persoon] acht de officier van justitie ook dit feit bewezen op grond van het proces-verbaal van aanhouding.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens verdachte vrijspraak bepleit van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde medeplegen van het voorhanden hebben van een wapen. Verdachte heeft ten aanzien van zijn medeverdachte [medeverdachte] namelijk de-escalerend opgetreden. Hij wilde niet dat [medeverdachte] bij anderen letsel zou veroorzaken. Verdachte heeft telkens gezegd dat [medeverdachte] het gaspistool weg moest doen. Verdachte wilde het gaspistool veilig stellen en deed het pistool om die reden in zijn achterzak. Verdachte heeft op dat moment in zijn ogen naar de beste oplossing gezocht. Verdachte kon ook niet weten dat de politie zou komen. Het medeplegen van het voorhanden hebben van het gaspistool is erg ver gezocht. Nergens uit het dossier blijkt dat er overleg tussen verdachte en [medeverdachte] is geweest, en dus ook niet dat sprake is van een bewuste of nauwe samenwerking. Verdachte is er niet van bewust geweest dat zij beiden het gaspistool in bezit hebben gehad. Bovendien gaat het om een gaspistool en niet om een echt wapen.
Ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde voorhanden hebben van de verdovende middelen heeft de raadsman geen verweer gevoerd. De verdovende middelen waren voor eigen gebruik.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de in zaak B ten laste gelegde belediging. Verdachte heeft algemene uitspraken gedaan die ook worden gedaan bij bijvoorbeeld een voetbalwedstrijd. Die uitspraken zijn op zichzelf niet beledigend. De uitspraken hebben ook niet de bedoeling gehad om de verbalisant te beledigen, maar slechts om hem het huis uit te krijgen. De verbalisant had tegen de wil van verdachte zijn woning betreden en is zonder enige aanleiding tussen de kussens van de bank gaan zoeken. Verdachte is daar boos om geworden en heeft toen de verbalisant het huis uitgezet. Verdachte had daar een andere manier voor kunnen kiezen, maar de door verdachte gebruikte manier is vanwege zijn verbale beperking wel te begrijpen. De verbalisant had ook anders met hem kunnen omgaan.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Het oordeel ten aanzien van zaak A feit 1
Verdachte wordt ervan verdacht dat hij op 8 februari 2020 samen met zijn medeverdachte [medeverdachte] een gaspistool voorhanden heeft gehad. Het gaspistool is bij verdachte in zijn broek aangetroffen.
Door de verdediging is bepleit dat er geen sprake is geweest van het medeplegen van het voorhanden hebben van het gaspistool. De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte] het gaspistool had meegenomen en dat hij dit pistool meerdere malen tevoorschijn heeft gehaald en aan verdachte heeft getoond. Dit was voor verdachte kennelijk geen aanleiding om weg te gaan. Verdachte heeft, zo blijkt uit het proces-verbaal waarin de camerabeelden worden beschreven, 45 minuten de tijd gehad om weg te gaan en [medeverdachte] met het gaspistool achter te laten. [medeverdachte] heeft het wapen aan verdachte gegeven en verdachte heeft zelf het wapen in zijn broek gestopt. Verdachte heeft vervolgens het pistool 20 minuten in zijn bezit gehad, totdat de politie kwam en het wapen bij hem aantrof. Anders dan de situatie beschreven in het arrest van de Hoge Raad van 23 november 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BN7725), gaat het in dit geval niet om het vasthouden van het wapen door beide verdachten in de beslotenheid van een auto, een plaats en situatie waaraan iemand zich moeilijker kan onttrekken dan aan de situatie waar gedurende 45 minuten sprake van was in onderhavige zaak. De rechtbank is gelet op het voorgaande dan ook van oordeel dat verdachte zich bewust is geweest van het wapen en ook gedurende zekere, zij het korte tijd, mede de beschikkingsmacht over dat wapen heeft gehad. Op grond hiervan is er sprake geweest van het medeplegen van het voorhanden hebben van het gaspistool door verdachte als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
4.3.2.
Het oordeel ten aanzien van zaak A feit 2
De rechtbank vindt op grond van het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], het rapport Opiumwet en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting bewezen dat verdachte MDMA en cocaïne aanwezig heeft gehad.
4.3.3.
Het oordeel ten aanzien van zaak B
Verdachte wordt ervan verdacht dat hij op 24 juli 2016 de verbalisant [persoon] heeft beledigd. Door de raadsman is vrijspraak bepleit omdat de uitspraken ‘
joe ma pangpang’niet beledigend waren bedoeld en dat ze ook niet gericht waren aan de verbalisant.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer. Uit het proces-verbaal van aanhouding blijkt dat verdachte deze bewoordingen meerdere malen uitsprak, in de richting van verbalisant [persoon] en hem daarbij ook aanwees met zijn rechtervinger. Verbalisant [persoon] voelde zich ook aangesproken. Daarnaast zijn de woorden ‘joe ma pangpang’ op zichzelf als beledigend aan te merken. De uit het Surinaams afkomstige woorden worden regelmatig gebruikt en ook de beledigende betekenis ervan is vrij algemeen bekend onder verbalisanten. Verbalisant [persoon] kent en vertaalt deze woorden als ‘je moeders kut’. Ook heeft verdachte naar [persoon] geroepen ‘ik neuk je moeder’.
De rechtbank is om die reden dan ook van oordeel dat verdachte zich wel degelijk schuldig heeft gemaakt aan de belediging van verbalisant [persoon].

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II bewezen dat verdachte
In de zaak A
1
op 8 februari 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een wapen
van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gaspistool,
van het merk Zoraki, model 917, kaliber 9mm P.A.K., voorhanden heeft gehad;
2
op 8 februari 2020 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2.85 gram cocaïne en ongeveer 0,40 gram MDMA, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van
die wet;

In de zaak B

op 24 juli 2016, te Amsterdam, opzettelijk een ambtenaar, [persoon], hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam, ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid en in het openbaar, mondeling heeft beledigd,
door hem de woorden toe te voegen: 'joe ma pangpang' ofwel 'ik neuk je moeder'.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren, een taakstraf van 180 uren en een geldboete van € 850,-.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Bij verdachte is sprake van een beperking waardoor hij snel wordt overvraagd. Verdachte is in staat om te werken, maar daar moet men geduld bij hebben. Verdachte werd in het verleden begeleid door de reclassering, maar daar heeft hij nu weinig vertrouwen in. Hij voelt zich niet serieus genomen.
De raadsman heeft verzocht om verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en niet mee te gaan in de strafeis van de officier van justitie.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een gaspistool. Het gevaar van het voorhanden hebben van zo’n gaspistool bestaat erin dat dit wapen een zeer grote gelijkenis vertoont met echte vuurwapens en daarom gemakkelijk en met veel dreigingseffect kan worden gebruikt voor afdreiging.
Op 8 februari 2020 heeft medeverdachte [medeverdachte] ook daadwerkelijk gedreigd met het gaspistool.
Ook zorgt het enkele bezit van wapens in de samenleving niet alleen voor gevoelens van angst en onveiligheid maar wordt dat bezit ook als schokkend ervaren en ten sterkste afgekeurd. Tegen het voorhanden hebben van echte en nepvuurwapens dient dan ook streng en consequent te worden opgetreden.
Daarnaast heeft verdachte harddrugs, MDMA-pillen en cocaïne, in bezit gehad. Verdachte is daarmee medeverantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik van verdovende middelen veroorzaakt. Daarbij is van belang dat cocaïne een stof is die sterk verslavend werkt en schadelijk is voor de gezondheid. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld om in zijn eigen behoeften te voorzien.
Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de belediging van een opsporingsambtenaar. Gelet op het feit dat die belediging uit 2016 stamt, zal de rechtbank dit feit bij de strafmaat zeer beperkt in het nadeel van verdachte mee laten wegen.
Uit het strafblad van verdachte van 1 juli 2020 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. In 2015 heeft verdachte een strafbeschikking opgelegd gekregen vanwege het bezit van een steekwapen. In 2010, lang geleden dus, is verdachte door de politierechter veroordeeld voor het handelen in strijd met artikel 26 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank heeft kennis genomen van het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland van 11 februari 2020, opgemaakt door M. Haltman. Hieruit komt naar voren dat verdachte tot 2016 begeleiding heeft ontvangen van de reclassering en dat eerder opgelegde werkstraffen zijn voltooid. Verdachte neemt deel aan een begeleid-wonen-traject, ontvangt een Wajong-uitkering en zal binnenkort starten met budgetbeheer.
Uit de brief van 20 maart 2020 van Tactus Verslavingszorg blijkt dat verdachte niet wil meewerken met reclasseringstoezicht. Verdachte heeft dit ter terechtzitting bevestigd.
De rechtbank heeft voor het bepalen van het uitgangspunt van de op te leggen straf gekeken naar de LOVS-oriëntatiepunten voor wapens en drugsbezit en naar de oriëntatiepunten van de Amsterdamse rechtbank ten aanzien van wapens, die hoger uitvallen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. Bij het opleggen van de straf weegt de rechtbank in het voordeel van verdachte mee dat het gaspistool niet van hem was, maar van zijn medeverdachte [medeverdachte] en dat hij het maar een zeer korte tijd in zijn bezit heeft gehad. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte moet rondkomen van een Wajong-uitkering. De rechtbank zal om die reden verdachte veroordelen tot een taakstraf van 80 uren met aftrek van de (omgerekende) tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1 815 EUR (Omschrijving: 5880474)
2 1 STK Pistool (Omschrijving: 5880312, merk: zoraki 917)
3 1 DV Munitie (Omschrijving: 5880439, merk: umarex)
9.1
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft vermeld dat op het in beslag genomen geldbedrag conservatoir beslag is gelegd. Dit conservatoir beslag is bedoeld tot verhaal voor een op te leggen geldboete.
9.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht het onder de verdachte inbeslaggenomen geldbedrag van
€ 815,- terug te laten geven aan de verdachte nu dit geldbedrag afkomstig is van de vriendin van verdachte en zij dat aan hem heeft gegeven.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Een geldbedrag van € 815,- is bij verdachte op grond van art 94 van het Wetboek van Strafvordering in beslag genomen. Nu geen strafvorderlijk belang zich daartegen verzet, zal de teruggave van het geldbedrag worden gelast. Wat betreft dit bedrag geldt dat dit niet direct of indirect in verband te brengen is met de ten aanzien van verdachte bewezen feiten.
De rechtbank merkt ten aanzien van dit geldbedrag ten overvloede en om misverstanden te voorkomen op dat volgens de mededeling van de officier van justitie ook conservatoir beslag is gelegd op dit geldbedrag. De beslissing tot teruggave laat onverlet dat het geldbedrag naar het zich laat aanzien niet zal worden teruggeven zolang het conservatoir beslag niet is opgeheven.
9.3.1
Onttrekking aan het verkeer
Nu met betrekking tot de voorwerpen onder 2 en 3 het bewezen geachte in zaak A is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36b, 36c, 36d, 47, 57, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A
1.
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III
2.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet
gegeven verbod
Zaak B
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
80 (tachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
40 (veertig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
74 (vierenzeventig) urente verrichten taakstraf resteert.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
1. EUR (Omschrijving: 5880474)
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
2 1 STK Pistool (Omschrijving: 5880312, merk: zoraki 917)
3 1 DV Munitie (Omschrijving: 5880439, merk: umarex)
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A.E. Somsen, voorzitter,
mrs. H.E. Hoogendijk en C. Huizing-Bruil, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J. van Heel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 augustus 2020.
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]

[...]

[...]

[...]