Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure in de zaak 19-1301
- de dagvaarding van 11 juni 2015, met producties;
- de akte overlegging producties 6 en 7 van [eiseres] ;
- de conclusie van antwoord, met productie G8;
- het vonnis van 14 oktober 2015, waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
- de akte van [eiseres] ;
- de akte overlegging producties G9 van [gedaagde] ;
- de akte overlegging producties G10 tot en met G49 van [gedaagde] ;
- de akte houdende wijziging eis c.q. vermeerdering van eis tevens inbreng producties,
- de antwoordakte met producties G50 tot en met G59, van [gedaagde] ;
- het proces-verbaal van comparitie voor de meervoudige kamer van 4 juni 2020, met de
2.De procedure in de zaak 20-15
- de dagvaarding van 20 februari 2018;
- de akte overlegging producties 1 tot en met 24;
- de incidentele conclusie tot voeging van twee zaken (C/13/644036 / HA ZA 18-204 (thans 20-15) met de zaak C/13/58875 / HA ZA 15/545 (thans 19-1301) wegens samenhang, met producties 1 en 2;
- de ambtshalve doorhaling van de zaak C/13/644036 HA ZA 18-204 op de parkeerrol van 3 oktober 2018;
- het oproepingsexploot van 24 december 2019 met betekening van de incidentele conclusie tot voeging teneinde voort te procederen;
- het vonnis van 26 februari 2020, waarbij de behandeling van de zaak met zaak- en rol nummer C/13/676516 / HA ZA 19-1301 is gevoegd met de zaak met zaak- en rolnummer C/13/677921 / HA ZA 20-15;
- het proces-verbaal van comparitie voor de meervoudige kamer van 4 juni 2020, met de
3.De feiten
Laat ik beginnen met te zeggen dat ik volledig begrijp dat uw cliënte het contact met de heer [gedaagde] wil beperken en dat wij vanzelfsprekend bereid zijn om het nog uit te keren bedrag onder het Herstelkader op een rekening bij de notaris te storten. Zeker gezien ook onze ervaring met het handelen van de heer [gedaagde] , meer in het bijzonder het vervalsen van de handtekening van mevrouw [eiseres] (hetgeen wordt bevestigd door twee deskundigen van het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau).”
4.Het geschil
in de zaak 19-1301
5.De beoordeling
€ 10.925 + € 2.796 = € 13.721,50. De hierover gevorderde wettelijke rente vanaf 15 mei 2015 is toewijsbaar.
€ 38.862,39) als eigen schuld dient te voldoen. De andere twee units ( [adres 1] ) waren toen nog niet verkocht. Het oordeel van de rechtbank is met de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwaren van 1 augustus 2017 bekrachtigd en heeft inmiddels gezag van gewijsde. [eiseres] betoogt dat, in lijn met deze eerdere beslissing van de rechtbank, de inmiddels door [gedaagde] gerealiseerde opbrengst na verkoop van de twee andere units van € 113.953,27, ook moeten worden verrekend, in die zin dat [gedaagde] deze als eigen schuld op zich moet nemen. De rechtbank volgt [eiseres] niet in haar betoog. Daarvoor is redengevend dat dit onroerend goed in eigendom toebehoorde aan de BV van [gedaagde] , en dat de waarde van de onderneming tussen partijen is verrekend, zonder dat daarbij rekening is gehouden met enige schuld. Bij toewijzing van de vordering van [eiseres] , zou de waarde van dit onroerend goed opnieuw tussen partijen moeten worden verrekend. Daarvoor bestaat – zoals [gedaagde] terecht heeft aangevoerd – geen grond. De rechtbank wijst deze vordering dan ook af.
- dagvaarding € 94,19
- griffierecht € 1.533,00
- salaris advocaat