ECLI:NL:RBAMS:2020:4025

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 augustus 2020
Publicatiedatum
17 augustus 2020
Zaaknummer
13/752244-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot Belgische vervolging

Op 13 augustus 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Belgische ingezetene op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die verdacht wordt van illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. Dit is van belang voor de overlevering, aangezien de Overleveringswet (OLW) waarborgt dat de opgeëiste persoon in Nederland zijn straf kan ondergaan indien hij in België wordt veroordeeld.

De rechtbank heeft de detentieomstandigheden in België beoordeeld, waarbij de raadsman van de opgeëiste persoon heeft aangevoerd dat er sprake is van overbevolking en een verhoogd risico op besmetting met het coronavirus. De officier van justitie heeft echter betoogd dat er geen objectieve gegevens zijn die wijzen op schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen algemeen reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling in Belgische detentie-instellingen is en dat de detentieomstandigheden geen beletsel vormen voor de overlevering.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Belgische autoriteiten toegestaan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren, en is uitgesproken ter openbare zitting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752244-19
RK nummer: 19/7285
Datum uitspraak: 13 augustus 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 20 december 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 22 november 2019 door de Rechtbank van Eerste Aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent, België, en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats], België, op [geboortedag] 1983,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 30 juli 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. P.W. Bakkum, advocaat te Zierikzee.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot aanhouding bij verstek van 21 november 2019.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Belgisch recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar Belgisch recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Het Parket van de Procureur des Konings, Oost-Vlaanderen – afdeling Gent heeft op 8 januari 2020 de volgende garantie gegeven:
“Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u over te leveren Belgische onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon]. Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om zijn straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).”
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
Het feit is ook inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op een strafbaar feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de Belgische autoriteiten plaats te vinden. De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd dat het onderzoek in België is aangevangen en het bewijs zich daar bevindt. De verdovende middelen zijn België ingevoerd, waardoor de Belgische rechtsorde is geschaad. De officier van justitie heeft tot slot aangevoerd dat de Belgische autoriteiten kenbaar hebben gemaakt de vervolging te willen instellen met het uitvaardigen van het EAB.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Daarom moet van bedoelde weigeringsgrond worden afgezien.

7.Detentieomstandigheden

Standpunten ter zitting
De raadsman heeft verzocht de overlevering te weigeren, in verband met de omstandigheden in Belgische detentie-instellingen. Er zou sprake zijn van overbevolking en in verschillende detentie-instellingen zou het coronavirus zijn uitgebroken. De raadsman heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verschillende nieuwsberichten overgelegd. De raadsman heeft subsidiair verzocht om de zaak aan te houden tot er sprake is van verbeterde detentieomstandigheden.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest) dreigt. De door de verdediging aangedragen nieuwsberichten bevatten geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens die duiden op gebreken in Belgische detentie-instellingen. Bovendien zijn in detentie-instellingen in heel Europa maatregelen genomen om het coronavirus te bestrijden. Het beleid in België is zelfs strenger dan in Nederland. De officier van justitie heeft ter onderbouwing van haar standpunt verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank in een andere zaak van 8 mei 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:2490).
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat niet is gebleken van een algemeen reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in Belgische detentie-instellingen, ook niet van een verhoogd risico op besmetting met het coronavirus.
De rechtbank is van oordeel dat de nieuwsberichten geen
objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens [1] over de detentieomstandigheden bevatten die kunnen duiden op gebreken die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken, hetzij bepaalde detentie-instellingen betreffen. Gelet op het vorenstaande is geen sprake van een met artikel 4 van het Handvest strijdige situatie. De rechtbank is van oordeel dat de detentieomstandigheden geen beletsel vormen voor overlevering. De rechtbank ziet daarom ook geen aanleiding om de zaak aan te houden.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47 Wetboek van Strafrecht, 3 en 11 Opiumwet en 2, 5, 6, 7 en 13 Overleveringswet.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Rechtbank van Eerste Aanleg Oost Vlaanderen, afdeling Gent, België.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en C.W.M. Giesen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Drent, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 13 augustus 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.HvJ EU, 5 april 2016, Aranyosi en Căldăraru (C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198).