Op 13 augustus 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een overleveringszaak, waarbij de rechtbank het onderzoek heropent en schorst voor onbepaalde tijd. Dit besluit is genomen in het kader van een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Circuit Court in Katowice, Polen, op 30 juli 2012. De opgeëiste persoon, geboren in 1957 in Polen, is momenteel gedetineerd in een detentiecentrum in Nederland.
De rechtbank heeft op 30 juli 2020 een openbare zitting gehouden, waarbij de identiteit van de opgeëiste persoon is vastgesteld. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd met dertig dagen om voldoende tijd te hebben voor het nemen van een beslissing over de verzochte overlevering. In een eerdere tussenuitspraak (ECLI:NL:RBAMS:2020:3776) heeft de rechtbank prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) over de recente ontwikkelingen met betrekking tot de Poolse rechtsstaat en de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties in Polen.
De rechtbank is van oordeel dat de antwoorden op deze prejudiciële vragen ook relevant zijn voor de huidige zaak. Daarom heeft de rechtbank besloten het onderzoek te schorsen en te wachten op de beantwoording van deze vragen. De rechtbank heeft tevens bevolen dat de opgeëiste persoon en een tolk in de Poolse taal op een nader te bepalen datum en tijdstip moeten worden opgeroepen. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet.