ECLI:NL:RBAMS:2020:40

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 januari 2020
Publicatiedatum
7 januari 2020
Zaaknummer
AMS 19/6545 (vovo) en AMS 19/6546 (beroep)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring voor alleenstaande moeder met gehandicapte zoon die speciaal onderwijs volgt in Amsterdam

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 3 januari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een alleenstaande moeder, verzoekster, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder. Verzoekster, woonachtig in Den Helder, heeft een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring omdat haar 14-jarige zoon speciaal onderwijs volgt in Amsterdam. De aanvraag werd afgewezen omdat verzoekster niet ten minste twee jaar onafgebroken in Amsterdam had gewoond, wat een algemene weigeringsgrond is. Verzoekster is het niet eens met deze afwijzing en stelt dat de situatie van haar zoon, die lijdt aan diverse handicaps, zo schrijnend is dat er een uitzondering gemaakt moet worden op de hardheidsclausule.

Tijdens de zitting op 20 december 2019 heeft verzoekster, samen met haar gemachtigde en de GGZ-behandelaar van haar zoon, haar standpunt toegelicht. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de situatie van verzoekster en haar zoon moeilijk is, maar niet zo schrijnend dat verweerder op grond van de hardheidsclausule voorrang moet verlenen op andere woningzoekenden. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de gemeente Den Helder verantwoordelijk is voor de huisvesting van verzoekster en haar zoon, en dat er al veel wordt gedaan om hen te ondersteunen, zoals het bekostigen van het vervoer naar Amsterdam.

De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk het beroep van verzoekster ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 19/6545 (voorlopige voorziening) en AMS 19/6546 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 januari 2020 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , te Den Helder, verzoekster

(gemachtigde: mr. L.J.P. Mentink),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. W.H. Voogd).

Procesverloop

Met het besluit van 24 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om een urgentieverklaring afgewezen.
Met het besluit van 30 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2019. Verzoekster was op de zitting aanwezig samen met haar gemachtigde en tolk G. de Vries. Ook was op de zitting aanwezig [de persoon] , de GGZ behandelaar van haar [zoon] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
Feiten en besluitvorming
2. Verzoekster is een alleenstaande moeder en woont met haar 14-jarige [zoon] in Den Helder. Verzoekster en haar zoon zijn als vluchteling vanuit Afghanistan naar Nederland gekomen en hebben een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. [zoon] is als gevolg van een bombardement in Afganistan aan zijn ene oor doof en aan het andere slechthorend. Daarnaast heeft [zoon] PTSS en mogelijk een vorm van autisme. Sinds oktober 2018 gaat [zoon] in Amsterdam naar school, naar [de school] . Op deze school wordt speciaal onderwijs aangeboden voor slechthorenden. Ook volgt [zoon] cognitieve gedragstherapie, EMDR en psychomotorische therapie na schooltijd in Amsterdam. De gemeente Den Helder bekostigt het vervoer naar Amsterdam.
3. Verzoekster heeft bij verweerder om een urgentieverklaring gevraagd. Zij stelt dat het reizen van en naar school te zwaar is voor [zoon] . De reistijd met bus en trein of de taxi is ongeveer vier uur per dag. Dit zorgt voor veel onrust en lange dagen, waardoor [zoon] regelmatig (in overleg met de school) verzuimt omdat hij te moe is. Ook kan hij zich tijdens de lesuren op school niet altijd goed concentreren en komt hij vaak te laat op school vanwege files. Daarbij is [zoon] te moe van het reizen om na school een sociaalleven te leiden.
4. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat verzoekster in de periode direct voorafgaand aan het indienen van de aanvraag niet tenminste twee jaar onafgebroken in Amsterdam heeft gewoond [1] . Dit is een algemene weigeringsgrond en dan is er geen ruimte om de aanvraag toe te wijzen, aldus verweerder in het bestreden besluit.
Standpunt verzoekster
5. Verzoekster is het niet eens met de afwijzing van haar aanvraag. Hoewel verzoekster niet in Amsterdam woont, stelt zij dat zij binding heeft met Amsterdam vanwege [zoon] die daar naar school gaat. Daarnaast voert zij aan dat de situatie van [zoon] niet geregeld is in de Huisvestingsverordening en daarom moet er een uitzondering voor hem worden gemaakt op grond van de hardheidsclausule. Er is namelijk een urgente situatie, maar zij wonen niet in Amsterdam en kunnen daar dus niet zomaar gaan wonen. [zoon] is minderjarig en heeft meerdere handicaps. [zoon] heeft op diverse speciale scholen dichter bij zijn huis gezeten. Ook is er geprobeerd om hem dichterbij huis te behandelen. Alles zonder succes. [zoon] moet daarom naar school in Amsterdam en zijn behandeling in Amsterdam vervolgen. Om dit vol te kunnen houden moet [zoon] dichterbij wonen. Verzoekster voert aan dat de belangen van [zoon] op grond van het IVRK [2] extra moeten worden meegewogen. Dit is door verweerder onvoldoende kenbaar gedaan.
Beoordeling voorzieningenrechter
6. Niet ter discussie staat dat verweerder de aanvraag moest weigeren op grond van de algemene weigeringsgrond dat verzoekster voorafgaand aan het indienen van de aanvraag niet tenminste twee jaar onafgebroken in Amsterdam heeft gewoond. Het gaat in deze procedure dus alleen om de vraag of de situatie van verzoekster en haar [zoon] zo schrijnend is dat aan verzoekster op grond van de hardheidsclausule voorrang op andere woningzoekenden zou moeten worden verleend.
7. Volgens verzoekster maken de stress, de onmacht en het feit dat [zoon] door de afstand niet de opleiding kan volgen die hij nodig heeft, dat sprake is van een schrijnende situatie. Daarbij kan het schadelijk zijn voor de maatschappij als [zoon] voortijdig uitvalt. Verder heeft de behandelaar van [zoon] , namens verzoekster op de zitting verklaard dat [zoon] nu op de juiste plek zit qua school en begeleiding. Het gaat nu redelijk met [zoon] maar hij zit op het randje. Hij is crisisgevoelig en het kan psychisch bergafwaarts gaan als op de begeleiding naast en op school niet meer zo fors kan worden ingezet. Woonruimte dichter bij de school en therapie is daarbij heel belangrijk. Het zal rust geven en hem in staat stellen een sociaal netnetwerk op te bouwen. In Den Helder is [zoon] namelijk heel geïsoleerd omdat er geen voorzieningen zijn voor doven en slechthorenden. Die zitten wel in Amsterdam. Als [zoon] een sociaal netwerk kan opbouwen krijgt hij betere kansen en een betere psychische gezondheid, aldus de behandelaar op de zitting.
8. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zit verzoekster in een lastige situatie, maar is deze niet zo schrijnend dat verweerder haar op grond van de hardheidsclausule voorrang op andere woningzoekenden moet verlenen. Allereerst is verzoekster niet dakloos. Verweerder heeft op de zitting namelijk toegelicht dat op dit moment in Amsterdam 180 gezinnen in de crisisopvang zitten die nog naar een woning moet uitstromen en anders dakloos zijn. Dit betekent dat – anders dan verzoekster op de zitting stelde – niet gemakkelijk een woning kan worden vrijgemaakt. Verder gaat het gaat nu redelijk met [zoon] , zoals zijn behandelaar op de zitting verklaarde. Hoewel de situatie verre van ideaal is, hoeft verweerder de verantwoordelijkheid voor het huisvestingsprobleem van verzoekster dan ook niet naar zich toe te trekken. Gelet op de gedecentraliseerde regelgeving is Den Helder – en niet Amsterdam – hier als eerste verantwoordelijk, omdat verzoekster en [zoon] daar wonen.
9. Het betoog van verzoekster dat de belangen van [zoon] op grond van het IVRK extra moeten worden meegewogen en dat dit niet is gebeurd, volgt de voorzieningenrechter niet. De overheid, in dit geval de gemeente Den Helder, doet immers al veel voor het gezin door de reis naar Amsterdam mogelijk te maken.
10. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in het geval van verzoekster geen sprake is van een uitzonderlijke situatie die maakt dat aan haar op grond van de hardheidsclausule voorrang op andere woningzoekenden zou moeten worden verleend. Het beroep is daarom ongegrond.
11. Omdat met deze uitspraak op het beroep wordt beslist, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek daartoe wordt daarom afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Otten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.C. Dankbaar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 januari 2020.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Artikel 2.6.5, eerste lid onder i, van de Huisvestingsverordening.
2.Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind.