ECLI:NL:RBAMS:2020:378

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 januari 2020
Publicatiedatum
23 januari 2020
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5024
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de invoering van eenrichtingsverkeer op de Nieuwezijds Voorburgwal door de gemeente Amsterdam

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 24 januari 2020, wordt het beroep van eiser tegen het verkeersbesluit van de gemeente Amsterdam behandeld. Dit besluit, genomen op 8 februari 2018, introduceert eenrichtingsverkeer op het noordelijk deel van de Nieuwezijds Voorburgwal. Eiser, woonachtig in de nabijheid, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, dat volgens hem niet zorgvuldig is voorbereid en leidt tot onredelijke nadelen voor hem. De rechtbank onderzoekt de argumenten van eiser en de motivering van de gemeente. De rechtbank stelt vast dat de gemeente een belangenafweging heeft gemaakt en dat de invoering van eenrichtingsverkeer in lijn is met het gemeentelijk beleid om de binnenstad autoluw te maken. De rechtbank concludeert dat de gemeente voldoende informatie heeft gebruikt bij het nemen van het besluit en dat de nadelige gevolgen voor eiser niet onevenredig zijn in verhouding tot de doelen van het verkeersbesluit. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/5024

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 januari 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. J.E. van Bruggen).

Procesverloop

Met het verkeersbesluit van 8 februari 2018 (het primaire besluit), gepubliceerd in de Staatscourant van 13 februari 2018 [1] , heeft verweerder door het plaatsen van onder meer verkeersborden besloten eenrichtingsverkeer in te voeren op het noordelijk deel van de Nieuwezijds Voorburgwal (tussen de Prins Hendrikkade en de Paleisstraat) van noord naar zuid.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Bij besluit, verzonden op 28 juni 2018 (het bestreden besluit), heeft verweerder, voor zover van belang, het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2019. De rechtbank heeft de zaak gevoegd behandeld met de zaak geregistreerd onder nummer AMS 18/4955. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens waren namens verweerder aanwezig [de persoon 1] en [de persoon 2] .
Na sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank de gevoegde zaken weer gesplitst.

Overwegingen

De relevante feiten
1.1.
De gemeenteraad van Amsterdam heeft beleid gemaakt, waarin wordt beschreven hoe met het verkeer in de steeds drukker wordende stad moet worden omgegaan. Dat beleid heeft de gemeenteraad vastgesteld op 30 september 2015 in de ‘uitvoeringsagenda mobiliteit’ (hierna: de uitvoeringsagenda). Hierin staat onder meer vermeld dat elk jaar steeds meer mensen in Amsterdam komen wonen, werken en studeren en dat zeker sinds de heropening van de grote stedelijke musea steeds meer toeristen naar Amsterdam komen. Om de stad bereikbaar en veilig te houden en de openbare ruimte toegankelijk en aantrekkelijk, moeten keuzes gemaakt worden: én overal auto én overal fiets én overal voetganger en openbaar vervoer (OV) kan niet langer. De mobiliteitsgroei in een sterk verstedelijkt gebied als Amsterdam moet primair worden opgevangen door meer ruimte te geven aan voetganger, fiets en OV, zo vermeldt de uitvoeringsagenda. In de uitvoeringsagenda is de Nieuwezijds Voorburgwal opgenomen als toekomstige fiets- en wandelboulevard. Verder is de algemene verkeersaanpak van de gemeente Amsterdam erop gericht om de doorstroming te bevorderen door scherpere keuzes te maken voor modaliteiten, waarbij in de binnenstad geldt dat fiets, voetganger en tram daarbij belangrijker zijn dan autoverkeer.
1.2.
Met het primaire besluit beoogt verweerder uitvoering te geven aan het hierboven beschreven beleid om de binnenstad en met name het stadshart autoluw, dan wel autovrij te maken, zodat er meer ruimte ontstaat voor voetgangers, fietsers en OV.
1.3.
Omdat verweerder verwacht dat door het primaire besluit sluipverkeer ontstaat op het Singel, zijn met het verkeersbesluit van 8 februari 2018 flankerende maatregelen genomen. Onder meer is besloten verzinkbare palen op het Singel te plaatsen, die selectieve toegang bieden voor autobestuurders met een ontheffing, op basis van kenteken.
1.4.
Het verkeersbesluit strekt volgens verweerder tot het verzekeren van de veiligheid op de weg, het beschermen van weggebruikers en passagiers, het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan en tevens tot het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast en hinder en het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of de functie van objecten of gebieden.
1.5.
Eiser woont in de [straat] , gelegen in de directe omgeving waar het verkeersbesluit van kracht is. Omdat hij alleen bezwaar heeft gemaakt tegen het voorliggende verkeersbesluit is zijn beroep alleen gericht tegen het bestreden besluit voor zover daarbij het voorliggende verkeersbesluit is gehandhaafd.
Het wettelijk kader en hoe de rechtbank het geschil moet toetsen
2. Bij de beoordeling van het beroep gaat de rechtbank uit van het wettelijk kader dat is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
3. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [2] (hierna: de Afdeling) volgt dat verweerder bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toekomt bij de uitleg van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) genoemde begrippen. De rechter toetst of het bestuursorgaan geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van die beoordelingsruimte. Nadat het bestuursorgaan heeft vastgesteld welke verkeersbelangen in welke mate naar zijn oordeel bij het besluit dienen te worden betrokken, dient het die belangen tegen elkaar af te wegen. Daarbij komt het bestuursorgaan beleidsruimte toe. De bestuursrechter toetst of de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. Daarbij geldt dat het bestuursorgaan niet de absolute noodzaak van een verkeersbesluit hoeft aan te tonen. Voldoende is dat met het verkeersbesluit de eraan ten grondslag gelegde belangen, bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994, worden gediend en dat inzichtelijk is gemaakt op welke wijze deze belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
De rechter zal zich daarom bij de beoordeling van een verkeersbesluit terughoudend moeten opstellen en moeten toetsen of het besluit strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel of sprake is van zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen, dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
De relevante verkeersbelangen en de afweging daarvan
4.1.
Gelet op hetgeen eiser in beroep aanvoert, zoals door hem toegelicht ter zitting zijn de gronden van eiser alleen gericht tegen de vaststelling en afweging van de verkeersbelangen, zoals hierboven onder 3 is beschreven.
4.2.
Eiser stelt allereerst dat verweerder ten tijde van het nemen van het verkeersbesluit beschikte over verkeerstechnische gegevens op grond van het Verkeersmodel Amsterdam [3] (hierna: VMA), maar dat die gegevens door verweerder zijn achtergehouden. Daardoor zijn de gevolgen van het verkeersbesluit onvoldoende inzichtelijk gemaakt. Het verkeersbesluit is daarom onvoldoende zorgvuldig voorbereid.
4.3.
Uit het bestreden besluit volgt dat het besluit tot invoering van eenrichtingsverkeer op de Nieuwezijds Voorburgwal berust op meerdere kentekenonderzoeken die hebben plaatsgevonden tussen juni 2015 en november 2016. Daaruit is onder meer gebleken dat het grootste deel van het verkeer (circa 66%) op de Nieuwezijds Voorburgwal in de noordwaartse richting geen herkomst of bestemming in het stadshart of in de westelijke grachtengordel heeft. Verder blijkt uit die kentekenonderzoeken dat met de invoering van eenrichtingsverkeer het verkeer afneemt met ongeveer 30%. Namens verweerder heeft [de persoon 2] ter zitting verklaard dat toen het besluit tot invoering van eenrichtingsverkeer werd genomen het verkeersonderzoek Raadhuisstraat-Rozengracht pas in concept af was. Voor dat onderzoek is gebruik gemaakt van het VMA (versie 1.4). Dit onderzoek is niet eerder dan op 17 juli 2018 definitief geworden, terwijl het bestreden besluit op 8 februari 2018 al werd genomen. Het is niet ten grondslag gelegd aan het besluit tot invoering van eenrichtingsverkeer, aldus verweerder.
4.4.
De rechtbank ziet geen reden voor twijfel aan verweerders standpunt dat het verkeersonderzoek waarbij gebruik is gemaakt van het VMA ten tijde van het nemen van het verkeersbesluit nog niet af was. Verweerder heeft aan zijn besluitvorming daarom alleen de resultaten van genoemde kentekenonderzoeken ten grondslag gelegd. Verder is de rechtbank van oordeel dat deze onderzoeken voldoende grondslag vormen voor het invoeren van eenrichtingsverkeer. De kentekenonderzoeken waren namelijk voldoende recent en niet gebleken is dat deze niet zorgvuldig zijn uitgevoerd. Dat betekent dat verweerder alle relevante en op dat moment beschikbare informatie over de af te wegen verkeersbelangen heeft betrokken in zijn besluitvorming. De enkele omstandigheid dat verweerder nog meer onderzoek had kunnen doen en dat ook had kunnen betrekken bij zijn besluitvorming, is wellicht juist, maar het hoefde niet; verweerder had namelijk voldoende, recent onderzoek verricht.
4.5.
Eiser voert verder aan dat het sluipverkeer in de [straat] , waar hij woont, is toegenomen.
4.6.
De rechtbank begrijpt dat eiser hiermee aanvoert dat het besluit tot invoering van het eenrichtingsverkeer voor hem nadelige gevolgen heeft die niet evenredig zijn in verhouding tot de met dat verkeersbesluit te dienen doelen.
4.7.
Verweerder heeft in het bestreden besluit een belangenafweging gemaakt van de relevante verkeersbelangen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in deze belangenafweging voldoende heeft gemotiveerd dat de voor eiser nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
4.8.
Verweerder kon zich namelijk op het standpunt stellen dat de belangen die met het verkeersbesluit zijn gediend groot zijn en dat de doelen van het verkeersbesluit – het bieden van ruimte aan de voetganger, fietser en het OV, het weren van het doorgaande sluipverkeer in de binnenstad en het verbeteren van de doorstroming en het tegengaan van sluipverkeer – door het besluit worden gediend. Met het verkeersbesluit wordt namelijk uitvoering gegeven aan het beleid om de binnenstad en met name het stadshart autoluw of autovrij te maken, zodat er meer ruimte ontstaat voor voetgangers, fietsers en OV. De Nieuwezijds Voorburgwal is een Plusnet [4] voor zowel fiets, voetganger als OV. Verder is de algemene verkeersaanpak van de gemeente Amsterdam erop gericht om de doorstroming te bevorderen door scherpere keuzes te maken voor modaliteiten, waarbij in de binnenstad geldt dat fiets, voetganger en tram daarbij belangrijker zijn dan autoverkeer. Dat volgt ook uit het beleid van de gemeente, genoemd in de onder 1.1. aangehaalde uitvoeringsagenda. Verweerder kon verder het belang van de vrijheid van het gemotoriseerd verkeer (behoudens laden en lossen) op de Nieuwezijds Voorburgwal en de Martelaarsgracht minder zwaar laten wegen dan het belang van het beschermen van weggebruikers en passagiers en het beperken van overlast en hinder in de binnenstad wat door doorgaand (sluip)verkeer wordt veroorzaakt. Verder kon verweerder zich op het standpunt stellen dat de belangen van omwonenden – waaronder eiser – en ondernemers niet op onaanvaardbare wijze worden doorkruist. Daarbij kon verweerder betrekken dat verschillende keren met omwonenden en ondernemers is gesproken, dat verzoeken van omwonenden zijn onderzocht en dat als uitgangspunt geldt dat alle adressen in het gebied voor gemotoriseerd verkeer bereikbaar blijven [5] . Verweerder kon in de belangenafweging overwegen dat eiser mogelijk enkele nadelige gevolgen van het verkeersbesluit heeft, maar dat die niet onevenredig zijn, gelet op de – ook voor eiser – positieve gevolgen van het verkeersbesluit.
De conclusie
5. Conclusie van het voorgaande is dat eisers beroepsgronden niet slagen.
6. Het beroep is dan ook ongegrond. Eiser krijgt dus geen gelijk. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Otten, voorzitter, en mr. R.B. Kleiss en mr. A.D. Belcheva, leden, in aanwezigheid van mr. E.M. de Buur, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2020.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

BIJLAGE

Wegenverkeerswet 1994

Artikel 2
Volgens het eerste lid kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. (…).
Volgens het tweede lid kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
Artikel 15, eerste lid
De plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, geschiedt krachtens een verkeersbesluit.

Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer

Artikel 21
De motivering van het verkeersbesluit vermeldt in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW 1994 genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.

Voetnoten

1.Stcrt. 2018, nr. 8494.
2.Zie de uitspraken van de Afdeling van 6 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3761 en 12 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1871.
3.De gemeente Amsterdam maakt hiervan voor zijn verkeersberekeningen gebruik. Het VMA is een stedelijk verkeersmodel voor de stad Amsterdam voor strategische weg- en OV-studies. De basis van dit model bestaat uit onder andere onderzoeksgegevens uit verkeersenquêtes, verkeerstellingen en kenmerken van het wegen- en OV-net.
4.Plusnetten zijn gericht op het bieden van (doorstroom)kwaliteit voor grote verkeersstromen met de hoogste prioriteit als er afwegingen gemaakt moeten worden tussen netwerken.
5.Bewoners die een auto op naam hebben en in het gebied wonen krijgen een ontheffing op kenteken.