ECLI:NL:RBAMS:2020:3778

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 mei 2020
Publicatiedatum
31 juli 2020
Zaaknummer
13/038492-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal in vereniging met valse sleutel van goederen van hotel, medeplegen van vernieling

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is verdachte beschuldigd van diefstal in vereniging met een valse sleutel en vernieling van goederen van een hotel. De feiten vonden plaats op 8 en 10 februari 2020. Op 8 februari heeft verdachte samen met anderen goederen, waaronder eten en drinken, gestolen van hotel [naam hotel] door gebruik te maken van een creditcard die niet van hen was. Op 10 februari heeft verdachte samen met anderen vernielingen aangebracht aan de hotelkamer. De rechtbank heeft op 26 mei 2020 uitspraak gedaan. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 40 dagen voorwaardelijk. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank oordeelde dat de diefstal en vernieling bewezen waren. Verdachte werd veroordeeld tot een jeugddetentie van 1 maand. De rechtbank overwoog dat de waarde van een hotelovernachting niet als goed in de zin van het Wetboek van Strafrecht kan worden aangemerkt, wat leidde tot vrijspraak voor de poging tot diefstal van de hotelkamer.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/038492-20
Datum uitspraak: 26 mei 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres].

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 mei 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. P. van Laere, en van wat de raadsvrouw van verdachte, mr. A. Duisterwinkel, naar voren hebben gebracht. Verdachte was zelf niet aanwezig.
De strafzaak tegen verdachte is gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld met de strafzaak tegen [medeverdachte 1] (13/038488-20) en de rechtbank doet in beide zaken gelijktijdig uitspraak.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – kort gezegd – van verdacht dat hij op 8 februari 2020 samen met anderen geld en/of goederen heeft gestolen van hotel [naam hotel], waarbij gebruik gemaakt is van een valse sleutel, namelijk een creditcard die zij niet mochten gebruiken (feit 1 primair, eerste cumulatief/alternatief). Verder wordt hij er van beschuldigd dat hij op 10 februari 2020 geprobeerd heeft hetzelfde feit te plegen (feit 1 primair, tweede cumulatief/alternatief). Onder feit 1 subsidiair wordt hij er van beschuldigd dat hij een creditcard en/of geld in zijn bezit heeft gehad terwijl hij wist of had moeten vermoeden dat die kaart en/of dat geld van een misdrijf afkomstig was.
Verder is aan verdachte ten laste gelegd dat hij op 10 februari 2020 vernielingen en/of beschadigingen heeft aangebracht aan een hotelkamer van hotel [naam hotel], samen met anderen (feit 2).
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de onder feit 1 primair tenlastegelegde diefstal in vereniging met een valse sleutel op 8 februari 2020 en de tenlastegelegde poging daartoe op 10 februari 2020 bewezen verklaard kunnen worden. Zij stelt dat het gaat om diefstal van op geld te waarderen goederen van [naam hotel], namelijk de overnachting in de hotelkamer en de consumpties, dan wel geldbedragen van een ander. De officier van justitie vordert ook bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw bepleit vrijspraak voor alle tenlastegelegde feiten.
Verdachte kan niet veroordeeld worden voor een diefstal en poging diefstal van een hotelkamer omdat er bij het huren van een hotelkamer sprake is van een dienst en daar ziet artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) niet op. Verder ontkent verdachte dat er op 8 februari sprake is geweest van een diefstal, omdat hij heeft betaald voor zijn vriend, die de houder van de kaart was. Ook blijkt niet dat aangifte is gedaan van diefstal of vermissing van de betreffende kaart. Hij ontkent dat hij op 10 februari heeft geprobeerd te betalen met de creditcard met het nummer dat eindigt op -[nummer].
Het is niet duidelijk welke creditcard wordt bedoeld in de tenlastelegging onder 1 subsidiair. Ten aanzien van de kaart met het nummer eindigend op -[nummer] geldt dat verdachte de betaling aan [naam hotel] heeft gedaan voor de houder van de kaart, de kaart niet bij hem is aangetroffen en de kaart niet als gestolen of vermist geregistreerd stond. De kaart die bij verdachte is aangetroffen, is van een vriend van verdachte en deze kaart staat ook niet als gestolen of vermist geregistreerd.
Hij ontkent dat hij goederen op de hotelkamer heeft vernield. Een bedieningspaneel van het toilet was al kapot. Er waren ook andere mensen op de kamer aanwezig. Geen van hen heeft verklaard dat verdachte vernielingen heeft aangericht.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde poging diefstal (primair, tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde)
De rechtbank acht – anders dan de officier van justitie – niet bewezen hetgeen onder 1 primair als tweede cumulatief/alternatief is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Feit 1, poging diefstal in vereniging met een valse sleutel (primair, tweede cumulatief/alternatief)
De verdachten hebben geprobeerd om een hotelkamer te reserveren dan wel de reservering te verlengen met de creditcard van een ander, die hen geen toestemming voor het gebruik van die kaart heeft gegeven.
De vraag die aan de rechtbank voorligt, is of de waarde van een hotelovernachting als een goed in de zin van de artikelen 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) dient te worden aangemerkt.
Volgens rechtspraak van de Hoge Raad (bijvoorbeeld HR 31 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BQ6575) komt aan het begrip “goed” een autonome strafrechtelijke betekenis toe. Ook een niet-stoffelijk object kan daaronder worden begrepen, mits het gaat om een object dat vatbaar is voor menselijke beheersing en als zodanig vatbaar voor afgifte of overdracht. De omstandigheid dat de hotelovernachting op geld waardeerbaar is en een bepaalde waarde vertegenwoordigt is niet toereikend om een hotelovernachting als een goed in de zin van artikel 310 en 311 Sr aan te merken, zodat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van dit tenlastegelegde feit.
4.3.2
Bewezenverklaring ten aanzien van de overige tenlastegelegde feiten
Feit 1, diefstal in vereniging met een valse sleutel (primair, eerste cumulatief/alternatief)
De officier van justitie heeft ter zitting een alternatieve lezing van de tenlastelegging voorgesteld waardoor het vermeende handelen van verdachte volgens de officier van justitie onder het bereik van de artikelen 310 en 311 Sr. zou komen te vallen.
Alhoewel wellicht wettig en overtuigend bewezen verklaard zou kunnen worden dat de verdachten hebben gestolen van de creditcardhouder, leest de rechtbank de tenlastelegging niet zo dat dat door het Openbaar Ministerie bedoeld is ten laste te leggen, gezien ook de toelichting die de officier van justitie ter terechtzitting heeft gegeven. De rechtbank leest de tenlastelegging zo dat bedoeld is dat het gaat om een diefstal van goederen van [naam hotel]. Het standpunt van de officier van justitie zou neerkomen op een denaturering van de tenlastelegging.
Aangezien, zoals onder 4.3.1. is overwogen, de waarde van een hotelovernachting geen goed is in de zin van de artikelen 310 en 311 Sr acht de rechtbank ook hier niet bewezen dat er sprake is van diefstal van de waarde van de hotelovernachting.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte op 8 februari 2020 samen met een ander van [naam hotel] goederen heeft gestolen, te weten eten en drinken dat de verdachten in het hotel verkregen hebben, zoals vermeld op de rekening van het hotel.
Zij hebben deze goederen gestolen door gebruik te maken van een valse sleutel, te weten een creditcard die niet van hen was en die zij niet mochten gebruiken.
Verdachte heeft erkend dat hij de betaling aan het hotel op 8 februari 2020 heeft verricht. Uit de aangifte blijkt dat deze betaling is gedaan met de creditcard met een nummer dat eindigt op -[nummer]. In het e-mailbericht van de [naam bank] aan de heer [persoon] van Visa staat dat de creditcardhouder onder meer de betaling, die op 8 februari 2020 aan [naam hotel] is gedaan, niet erkent. Op basis hiervan stelt de rechtbank vast dat verdachten gebruik hebben gemaakt van een creditcard dan wel creditcardgegevens die niet van hen was respectievelijk waren en die zij niet mochten gebruiken. Vervolgens krijgen zij eten en drinken onder zich en laten de kosten daarvan op de rekening van de kamer zetten, voor welke rekening dezelfde creditcard garant staat. Hieruit volgt ook dat verdachte en zijn medeverdachten, op het moment dat zij de goederen in hun bezit kregen, de opzet hadden zich die goederen wederrechtelijk toe te eigenen. Verdachten hebben dus gestolen door gebruik te maken van een valse sleutel, namelijk een creditcard en/of creditcardgegevens die niet van hen was en die zij niet mochten gebruiken.
Uit de aangifte en het proces-verbaal betreffende het uitkijken van de camerabeelden volgt ook dat er sprake is van medeplegen. Verdachte toetst bij het inchecken de gegevens van de creditcard in, in het bijzijn van medeverdachte [medeverdachte 2] en [medeverdachte 2] neemt de kamersleutel in ontvangst. Zij verblijven vervolgens samen op de kamer en eigenen zich de goederen samen wederrechtelijk toe.
Feit 2:
De rechtbank stelt vast dat de hotelkamer verhuurd is geweest aan verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] met ingang van 8 februari 2020. Verdachte heeft erkend dat hij de betaling voor de kamer verricht heeft. De aangeefster heeft verklaard dat bij bezoek aan de hotelkamer op
10 februari 2020 een enorme ravage werd aangetroffen en zij heeft de vernielingen en beschadigingen beschreven. Ook de aanwezige verbalisanten hebben in een proces-verbaal de vernielingen en de toestand van de kamer beschreven. Het is een feit van algemene bekendheid dat hotelkamers in de regel schoon en onbeschadigd worden opgeleverd, zodat de rechtbank kan vaststellen dat de tenlastegelegde vernielingen en beschadigingen in de periode van 8 tot en met 10 februari 2020 moeten hebben plaatsgevonden.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte samen met een of meer anderen opzettelijk en wederrechtelijk goederen van [naam hotel] heeft vernield. Er waren diverse goederen, waaronder een kastdeur, bedieningspaneel en douchestang beschadigd en er lagen overal flessen. Ook als de rechtbank niet kan vaststellen welke vernielingen verdachte precies heeft aangericht, kan medeplegen van de vernieling bewezen worden verklaard. Verdachte was gedurende twee dagen in de kamer aanwezig en het is niet aannemelijk geworden dat verdachte de anderen heeft tegengehouden of zich heeft gedistantieerd van door anderen verrichte handelingen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van het onder 1 primair, eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde:
op 8 februari 2020 te Amsterdam, te weten in hotel [naam hotel], tezamen en in vereniging met een ander goederen, die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorden, te weten aan hotel [naam hotel], heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door onbevoegd gebruik te maken van een creditcard op de naam van een ander dan verdachte en zijn mededader en/of van bijbehorende creditcardgegevens;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
omstreeks 10 februari 2020 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
opzettelijk en wederrechtelijk goederen in een hotelkamer, waaronder een deur van een kastje, een bedieningspaneel en een douchestang, die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders, te weten aan Hotel [naam hotel] toebehoorde, heeft vernield.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen en maatregelen

9.1
Eis van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 40 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geformuleerd.
9.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt dat verdachte is misleid door de politie tijdens zijn verhoor door de wijze van vraagstelling zodat sprake is van schending van het recht van verdachte op een eerlijk proces. De op te leggen straf dient op grond daarvan te worden gematigd. Verder vindt zij de eis van de officier van justitie erg hoog in verhouding tot de LOVS-oriëntatiepunten die van toepassing zijn bij een benadelingsbedrag van minder dan € 2.000,-. Verder wijst zij erop dat verdachte, nadat de voorlopige hechtenis is geschorst, op eigen kracht allerlei praktische zaken heeft geregeld, zoals huisvesting, een paspoort en een aanvraag voor een uitkering.
9.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het stelen van goederen door gebruik te maken van een creditcard die niet van hem was en die hij ook niet mocht gebruiken. Hij heeft dit samen met een ander gedaan. Naast de schade en overlast die dit voor [naam hotel] heeft veroorzaakt, leidt het onbevoegd gebruik maken van een creditcard tot een inbreuk op het vertrouwen dat door de consument en de acceptant in het elektronisch betalingsverkeer wordt gesteld. Dit vertrouwen is van groot economisch en maatschappelijk belang. Wanneer dit vertrouwen niet meer aanwezig is, bestaat het risico van een ontwrichting van het maatschappelijk en economisch verkeer. Verdachte heeft kennelijk enkel oog gehad voor zijn eigen financiële gewin. Ook heeft hij samen met één ander of meer anderen vernielingen aangebracht aan goederen in een hotelkamer. Ook dit is een ernstig feit dat niet alleen (financiële) schade, maar ook overlast heeft veroorzaakt voor [naam hotel].
Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op de ernst van de feiten niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar de Landelijke overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS)-oriëntatiepunten waarin voor fraude met een benadelingsbedrag tot
€ 10.000,- een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tussen één week en twee maanden is vermeld. Ten aanzien van vernieling zijn er geen oriëntatiepunten beschikbaar.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het strafblad van verdachte van 20 april 2020. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld door een strafrechter, onder andere voor een vermogensdelict en een vernieling. De rechtbank zal met die eerdere feiten rekening houden bij de bepaling van de hoogte van de straf.
Verdachte was ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten 22 jaar oud. Het uitgangspunt is dat een meerderjarige verdachte wordt berecht volgens het volwassenenstrafrecht, maar de rechtbank ziet in deze zaak aanknopingspunten om van dit standpunt af te wijken op basis van de persoonlijkheid van verdachte.
In het reclasseringsrapport van mevrouw I. Hassing van 29 april 2020 staat dat niet het adolescentenrecht maar het volwassenstrafrecht geïndiceerd is. De reclassering noemt als reden dat er geen sprake is van enige pedagogische beïnvloeding en dat verdachte sinds drie jaar zelfstandig voor zichzelf zorgt. De reclassering omschrijft in het rapport echter ook onder andere dat verdachte moeite heeft met de organisatie van praktische zaken in zijn leven, geen steunend netwerk heeft en waarschijnlijk nog steeds beïnvloed kan worden door verkeerde vrienden. De rechtbank vindt op basis van het rapport dat verdachte juist gedrag van een adolescent vertoont en ziet daarin reden om het jeugdsanctierecht, het zogenoemde adolescentenstrafrecht, toe te passen.
De rechtbank is van oordeel dat aanleiding bestaat om bij de straftoemeting in straf verlagende zin af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd, nu de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde komt.
Alles afwegende vindt de rechtbank een jeugddetentie voor de duur van 1 maand in dit geval passend.

10.Ten aanzien van de benadeelde partij

De officier van justitie heeft verzocht om aan de benadeelde partij [naam hotel] een vergoeding voor materiële schade toe te kennen. De benadeelde partij heeft echter zelf geen vordering tot vergoeding van schade ingediend. Er is derhalve geen vordering waarover de rechtbank dient te oordelen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 77c, 77i, 77gg, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Voorlopige hechtenis

Vanwege het overtreden van de schorsingsvoorwaarden heeft de rechtbank op 12 mei 2020 het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven. Deze beslissing is afzonderlijk schriftelijk vastgelegd.

13.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair, tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair, eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde en het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
Medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievan
1 (één) maand.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. V.V. Essenburg en M.M. Helmers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Steenbakkers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 mei 2020.
[...]