4.3.1Vrijspraak ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde poging diefstal (primair, tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde)
De rechtbank acht – anders dan de officier van justitie – niet bewezen hetgeen onder 1 primair als tweede cumulatief/alternatief is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Feit 1, poging diefstal in vereniging met een valse sleutel (primair, tweede cumulatief/alternatief)
De verdachten hebben geprobeerd om een hotelkamer te reserveren dan wel de reservering te verlengen met de creditcard van een ander, die hen geen toestemming voor het gebruik van die kaart heeft gegeven.
De vraag die aan de rechtbank voorligt, is of de waarde van een hotelovernachting als een goed in de zin van de artikelen 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) dient te worden aangemerkt.
Volgens rechtspraak van de Hoge Raad (bijvoorbeeld HR 31 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BQ6575) komt aan het begrip “goed” een autonome strafrechtelijke betekenis toe. Ook een niet-stoffelijk object kan daaronder worden begrepen, mits het gaat om een object dat vatbaar is voor menselijke beheersing en als zodanig vatbaar voor afgifte of overdracht. De omstandigheid dat de hotelovernachting op geld waardeerbaar is en een bepaalde waarde vertegenwoordigt is niet toereikend om een hotelovernachting als een goed in de zin van artikel 310 en 311 Sr aan te merken, zodat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van dit tenlastegelegde feit. 4.3.2Bewezenverklaring ten aanzien van de overige tenlastegelegde feiten
Feit 1, diefstal in vereniging met een valse sleutel (primair, eerste cumulatief/alternatief)
De officier van justitie heeft ter zitting een alternatieve lezing van de tenlastelegging voorgesteld waardoor het vermeende handelen van verdachte volgens de officier van justitie onder het bereik van de artikelen 310 en 311 Sr. zou komen te vallen.
Alhoewel wellicht wettig en overtuigend bewezen verklaard zou kunnen worden dat de verdachten hebben gestolen van de creditcardhouder, leest de rechtbank de tenlastelegging niet zo dat dat door het Openbaar Ministerie bedoeld is ten laste te leggen, gezien ook de toelichting die de officier van justitie ter terechtzitting heeft gegeven. De rechtbank leest de tenlastelegging zo dat bedoeld is dat het gaat om een diefstal van goederen van [naam hotel]. Het standpunt van de officier van justitie zou neerkomen op een denaturering van de tenlastelegging.
Aangezien, zoals onder 4.3.1. is overwogen, de waarde van een hotelovernachting geen goed is in de zin van de artikelen 310 en 311 Sr acht de rechtbank ook hier niet bewezen dat er sprake is van diefstal van de waarde van de hotelovernachting.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte op 8 februari 2020 samen met een ander van [naam hotel] goederen heeft gestolen, te weten eten en drinken dat de verdachten in het hotel verkregen hebben, zoals vermeld op de rekening van het hotel.
Zij hebben deze goederen gestolen door gebruik te maken van een valse sleutel, te weten een creditcard die niet van hen was en die zij niet mochten gebruiken.
Verdachte heeft erkend dat hij de betaling aan het hotel op 8 februari 2020 heeft verricht. Uit de aangifte blijkt dat deze betaling is gedaan met de creditcard met een nummer dat eindigt op -[nummer]. In het e-mailbericht van de [naam bank] aan de heer [persoon] van Visa staat dat de creditcardhouder onder meer de betaling, die op 8 februari 2020 aan [naam hotel] is gedaan, niet erkent. Op basis hiervan stelt de rechtbank vast dat verdachten gebruik hebben gemaakt van een creditcard dan wel creditcardgegevens die niet van hen was respectievelijk waren en die zij niet mochten gebruiken. Vervolgens krijgen zij eten en drinken onder zich en laten de kosten daarvan op de rekening van de kamer zetten, voor welke rekening dezelfde creditcard garant staat. Hieruit volgt ook dat verdachte en zijn medeverdachten, op het moment dat zij de goederen in hun bezit kregen, de opzet hadden zich die goederen wederrechtelijk toe te eigenen. Verdachten hebben dus gestolen door gebruik te maken van een valse sleutel, namelijk een creditcard en/of creditcardgegevens die niet van hen was en die zij niet mochten gebruiken.
Uit de aangifte en het proces-verbaal betreffende het uitkijken van de camerabeelden volgt ook dat er sprake is van medeplegen. Verdachte toetst bij het inchecken de gegevens van de creditcard in, in het bijzijn van medeverdachte [medeverdachte 2] en [medeverdachte 2] neemt de kamersleutel in ontvangst. Zij verblijven vervolgens samen op de kamer en eigenen zich de goederen samen wederrechtelijk toe.
Feit 2:
De rechtbank stelt vast dat de hotelkamer verhuurd is geweest aan verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] met ingang van 8 februari 2020. Verdachte heeft erkend dat hij de betaling voor de kamer verricht heeft. De aangeefster heeft verklaard dat bij bezoek aan de hotelkamer op
10 februari 2020 een enorme ravage werd aangetroffen en zij heeft de vernielingen en beschadigingen beschreven. Ook de aanwezige verbalisanten hebben in een proces-verbaal de vernielingen en de toestand van de kamer beschreven. Het is een feit van algemene bekendheid dat hotelkamers in de regel schoon en onbeschadigd worden opgeleverd, zodat de rechtbank kan vaststellen dat de tenlastegelegde vernielingen en beschadigingen in de periode van 8 tot en met 10 februari 2020 moeten hebben plaatsgevonden.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte samen met een of meer anderen opzettelijk en wederrechtelijk goederen van [naam hotel] heeft vernield. Er waren diverse goederen, waaronder een kastdeur, bedieningspaneel en douchestang beschadigd en er lagen overal flessen. Ook als de rechtbank niet kan vaststellen welke vernielingen verdachte precies heeft aangericht, kan medeplegen van de vernieling bewezen worden verklaard. Verdachte was gedurende twee dagen in de kamer aanwezig en het is niet aannemelijk geworden dat verdachte de anderen heeft tegengehouden of zich heeft gedistantieerd van door anderen verrichte handelingen.