ECLI:NL:RBAMS:2020:3699

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 juli 2020
Publicatiedatum
28 juli 2020
Zaaknummer
13/287549-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor poging tot zware mishandeling, wederrechtelijke vrijheidsberoving, diefstal en vernieling na geweldsincident tegen partner

Op 28 juli 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 34-jarige man, die op 30 november 2019 zijn partner in Amsterdam heeft mishandeld. De rechtbank oordeelde dat de man zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling, wederrechtelijke vrijheidsberoving, diefstal van de portemonnee van zijn partner en vernieling van haar knuffel. De feiten vonden plaats in het restaurant waar beide betrokkenen werkten. Tijdens een ruzie heeft de verdachte zijn partner meermalen in het gezicht geslagen, een kopstoot gegeven en haar tegen haar lichaam getrapt. De rechtbank achtte de verklaringen van de aangeefster geloofwaardig, ondersteund door getuigenverklaringen en letselrapportages. De verdachte ontkende verder geweld te hebben toegepast in de kelder van het restaurant, maar de rechtbank oordeelde dat zijn verklaring niet geloofwaardig was. De rechtbank legde de man een gevangenisstraf van zes maanden op, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uur. Daarnaast werd een contact- en gebiedsverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/287549-19
Datum uitspraak: 28 juli 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 juli 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.L.A. ter Veer, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M. Rasterhoff, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 30 november 2019 in Amsterdam tegenover aangeefster [slachtoffer] heeft schuldig gemaakt aan
1.
primair:poging tot het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel
subsidiair:mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg;
2. wederrechtelijke vrijheidsberoving;
3. diefstal van een portemonnee, toebehorende aan [slachtoffer] ;
4. vernieling van een knuffel, toebehorende aan [slachtoffer] ;
5. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 2 en feit 5, nu zich in het dossier geen bewijsmateriaal bevindt dat de aangifte met betrekking tot die feiten ondersteunt.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder feit 1 primair, feit 3 en feit 4 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder feit 1 primair ten laste gelegde heeft verdachte bekend dat hij aangeefster meermalen in haar gezicht heeft geslagen. Volgens verdachte zou dat zijn gebeurd toen zij nog boven in het restaurant stonden. Verdachte heeft ontkend dat hij verder geweld heeft toegepast jegens aangeefster toen zij zich in de kelder bevonden. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij en aangeefster van de trap zijn gevallen, ten gevolge waarvan het verdere letsel van aangeefster zou kunnen zijn ontstaan.
De officier van justitie ziet geen reden om te twijfelen aan het scenario zoals dat door aangeefster is geschetst en gaat er dan ook vanuit dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan alle ten laste gelegde handelingen, nu de verklaring van aangeefster voldoende steun vindt in het dossier, terwijl dat niet geldt voor de verklaring van verdachte. De officier van justitie acht poging tot zware mishandeling bewezen, nu verdachte fors geweld heeft toegepast op het lichaam van aangeefster, door haar onder meer herhaaldelijk tegen haar hoofd en in de buurt van haar slaap te slaan, waarmee verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij aangeefster met zijn handelen zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.
Met betrekking tot feit 3 komt in de aangifte naar voren dat aangeefster haar portemonnee kwijt was. Deze portemonnee is tijdens de aanhouding van verdachte bij hem aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat hij de portemonnee heeft meegenomen, omdat hij dacht dat de sleutels van aangeefster in haar portemonnee zaten en hij niet wilde dat zij in dronken toestand op de scooter zou gaan rijden. Die verklaring acht de officier van justitie onaannemelijk. Zij meent dat dit een voltooide diefstal oplevert.
Ook feit 4 kan volgens de officier van justitie wettig en overtuigend worden bewezen verklaard, gelet op de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van feit 1 primair en hem partieel vrij te spreken van feit 1 subsidiair. Voorts heeft de raadsman verzocht verdachte vrij te spreken van de feiten 2, 3 en 5.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte erkent aangeefster te hebben geslagen, maar betwist dat hij haar heeft geschopt, een kopstoot heeft gegeven, aan haar haren heeft getrokken en zijn hand over haar mond heeft gehouden. De raadsman meent dat het dossier onvoldoende bewijs biedt dat verdachte behoudens het slaan nog meer geweld heeft toegepast. Met betrekking tot de blauwe plekken op de bil en de overige lichaamsdelen van aangeefster is volgens de raadsman aannemelijk en kan niet worden uitgesloten, dat deze zijn ontstaan doordat aangeefster en verdachte van de trap zijn gevallen bij het betreden van de kelder. De letselverklaring is van geringe betekenis, aangezien de arts uitsluitend heeft getoetst aan het scenario zoals dat door aangeefster is geschetst, waarmee niet is gezegd dat de arts niet tot dezelfde conclusie zou zijn gekomen als het scenario van verdachte zou worden voorgelegd. Het slaan van verdachte dient volgens de raadsman te worden gekwalificeerd als mishandeling, omdat er onvoldoende bewijs is dat het handelen van verdachte van dien aard is geweest dat dit de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat aangeefster zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, reden waarom de raadsman verzoekt verdachte vrij te spreken van het primair ten laste gelegde alsmede de genoemde onderdelen van het subsidiair ten laste gelegde.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is voor wederrechtelijke vrijheidsberoving, zodat verdachte ook van dat feit dient te worden vrijgesproken. Verdachte verklaart stellig dat hij de toegang tot de trap nimmer heeft geblokkeerd. Daarnaast levert een mishandeling niet zonder meer ook wederrechtelijke vrijheidsberoving op. Onderzoek naar de camerabeelden heeft niets opgeleverd ten aanzien van de vraag hoe lang verdachte en aangeefster in de kelder zijn geweest of op welke manier zij eruit kwamen, en de verklaringen van getuige [getuige 1] en getuige [getuige 2] discrimineren beide niet tussen de verklaringen van verdachte en aangeefster. Ook de verklaringen van getuige [getuige 3] en aangeefster met betrekking tot wat [getuige 2] heeft gehoord, lopen uiteen. Bovendien vormt het feit dat aangeefster koffie is gaan zetten nadat zij de kelder had verlaten en de schoonmaker het pand betrad, een contra-indicatie voor de vrijheidsberoving.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman eveneens vrijspraak bepleit. Verdachte betwist dat sprake was van wederrechtelijke toe-eigening van de portemonnee althans het oogmerk daarop, nu hij de portemonnee van aangeefster slechts heeft meegenomen omdat hij dacht dat haar scootersleutels daarin zaten, om op die manier te voorkomen dat zij in beschonken toestand op haar scooter zou gaan rijden.
Ook ten aanzien van feit 5 meent de raadsman dat steunbewijs voor de verklaring van aangeefster ontbreekt, zodat ook ten aanzien van dit feit vrijspraak dient te volgen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast.
Aangeefster en verdachte hadden sedert ongeveer september 2017 een relatie die nog bestond op 29 en 30 november 2019. Zowel aangeefster als verdachte hadden een baan in Restaurant [naam restaurant] , waar zich onder het restaurantgedeelte een opslagkelder bevindt. Een steile trap geeft toegang tot die kelder. Het personeel maakt tevens gebruik van de kelder om hun jas op te hangen en persoonlijke spullen op te bergen.
Op 29 november 2019 had aangeefster een avonddienst bij Restaurant [naam restaurant] in Amsterdam. Nadat alle klanten om 23:00 uur weg waren, is aangeefster samen met drie andere collega’s blijven naborrelen. Vanaf ongeveer 03:00 uur bleef ze achter met collega/getuige [getuige 2] . Op 30 november 2019 rond 05:00 uur hebben aangeefster en verdachte via de telefoon contact met elkaar gehad en heeft verdachte aangeefster gevraagd waar zij was. Aangeefster heeft toen gezegd dat zij nog in het restaurant was samen met collega [getuige 2] . Niet veel later is verdachte ook naar het restaurant toegegaan, en is hij bij aangeefster en [getuige 2] aan tafel gaan zitten. Toen getuige [getuige 2] weg was gegaan en alleen aangeefster en verdachte nog in het restaurant waren, is er ruzie tussen aangeefster en verdachte ontstaan. Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij aangeefster op verschillende momenten tijdens de ruzie in haar gezicht heeft geslagen en dat hij haar knuffel kapot heeft gemaakt omdat hij erg boos was op haar.
In zoverre is er overeenstemming tussen de verklaringen van aangeefster en verdachte. Over wat zich daarnaast nog meer heeft afgespeeld, lopen hun verklaringen uiteen.
Scenario aangeefster
Aangeefster heeft in haar aangifte van 30 november 2019 verklaard dat in het restaurantgedeelte de ruzie ontstond. Toen zij de kelder in liep, liep verdachte achter haar aan de kelder in. Verdachte begon in de kelder tegen haar te schreeuwen toen zij hem ermee confronteerde dat zij die avond van collega [getuige 2] had gehoord dat verdachte toenadering had gezocht tot een andere collega van hen. Verdachte begon tegen haar te schreeuwen en vervolgens voelde aangeefster dat verdachte haar ineens een harde klap in haar gezicht gaf. Verdachte bleef schreeuwen en heeft haar herhaaldelijk geslagen, met zijn beide handen tegen de zijkant van haar hoofd, alsook met zijn vlakke hand en vuisten in haar gezicht. Aangeefster voelde steeds meer pijn ontstaan, omdat verdachte haar telkens op dezelfde plekken in haar gezicht raakte. Ze gilde van de pijn. Verdachte heeft haar een harde kopstoot gegeven en hield zijn handen een aantal keren met veel kracht over haar mond. Verdachte heeft haar ook vastgepakt bij haar beide oren en daar vervolgens hard aan getrokken. Verdachte heeft een groot mes bij haar gezicht gehouden en tegen haar beide scheenbenen geschopt. Aangeefster probeerde verschillende keren om weg te lopen uit de kelder, maar verdachte blokkeerde telkens haar weg en liet haar niet uit de kelder weggaan. Vervolgens gaf verdachte aangeefster een stoot op haar neus met zijn rechter vuist en toen zij met haar knieën op de grond zat voelde zij dat verdachte haar een trap gaf tegen haar rechter bil. Daarnaast schopte verdachte haar meerdere keren hard op haar linker en rechter been.
Verdachte liep ineens naar boven en ging naar het toilet, hetgeen aangeefster als haar kans zag om uit de kelder te ontsnappen. Aangeefster rende snel naar het toilet en deed deze gelijk op slot. Ineens hoorde zij dat er iemand binnenkwam en zag zij dat dit de schoonmaker (genaamd [getuige 1] ) was. Toen aangeefster uit het toilet kwam, stond verdachte tegenover haar en hield een pizza mes voor haar keel, waarbij hij zei dat aangeefster haar gezicht schoon moest maken. Nadat zij dat gedaan had is zij koffie gaan zetten. Op dat moment zag zij dat het 10:00 uur was. Eenmaal op het politiebureau aangekomen zag aangeefster dat haar portemonnee niet meer in haar tas zat.
Scenario verdachte
Verdachte heeft bij de politie niet willen verklaren. Hij heeft ter terechtzitting verklaard dat aangeefster erg dronken was, hij ongeveer een uur ruziënd met aangeefster aan tafel zat, hij op enig moment zijn zelfcontrole kwijtraakte en haar toen tijdens hun ruzie, in het restaurant, vier of vijf keer in haar gezicht heeft geslagen.
Dat hij en aangeefster ook in de kelder van het restaurant zijn geweest klopt, maar verdachte ontkent dat hij daar verder geweld jegens haar heeft toegepast. Volgens verdachte zijn hij en aangeefster van de trap gevallen. Verdachte liep voorop en viel als eerste, aangeefster viel na hem. Hij had zich nog enigszins aan de trapleuning kunnen vasthouden. In de kelder heeft hij aangeefster niet geslagen of geschopt. Hij heeft haar ook geen kopstoot gegeven. Het letsel dat ze in haar gezicht heeft zou kunnen zijn veroorzaakt door zijn klappen, van het overige letsel weet hij niet hoe ze daar aan komt.
Verdachte ontkent ook dat hij aangeefster heeft vastgehouden in de kelder en dat hij haar heeft bedreigd met een mes. Hij erkent dat hij haar portemonnee heeft meegenomen, maar zegt dit te hebben gedaan omdat hij dacht dat haar scootersleutels daarin zaten en hij wilde voorkomen dat zij dronken op de scooter zou rijden.
Betrouwbaarheid en geloofwaardigheid verklaringen verdachte en aangeefster
Uit de letselverklaring van 30 november 2019, opgemaakt door een forensisch arts, volgt dat bij aangeefster verschillend letsel is geconstateerd, te weten diverse verkleuringen en zwellingen in haar gezicht, bloeduitstortingen op haar rechter arm, alsmede verkleuringen op haar oor, bovenlip, rechter kuit en rechter bil. Nagenoeg al het letsel past blijkens de letselverklaring goed bij de door aangeefster gemelde toedracht. Op 4 december 2019 is een aanvullende letselrapportage betreffende aangeefster opgemaakt, omdat bekend is dat
bloeduitstortingen soms na enkele dagen beter zichtbaar zijn. Op 4 december 2019 is in het gezicht, op de rechter en linker arm, op het rechter en linkerbeen, de bil en de linker voet verschillend letsel waargenomen. Ook in deze letselverklaring wordt de conclusie getrokken dat het letsel, dat op dat moment nog beter zichtbaar is, goed past bij de door aangeefster geschetste toedracht. In het dossier bevinden zich tevens foto’s waarop het letsel van aangeefster duidelijk zichtbaar is en uit onderzoek van het NFI blijkt dat het bloed dat in de kelder is aangetroffen, afkomstig is van aangeefster.
Deze bevindingen ondersteunen de aangifte.
De verklaring van aangeefster wordt daarnaast op een aantal punten ondersteund door getuigen. Zo heeft getuige [getuige 1] , die als schoonmaker werkzaam is bij Restaurant [naam restaurant] , verklaard dat hij op 30 november 2019 om 09:45 uur aan kwam bij Restaurant [naam restaurant] en dat hij, toen hij binnenkwam, verdachte en aangeefster zag, terwijl het niet vaker is voorgekomen dat verdachte en aangeefster op dat tijdstip in het restaurant aanwezig zijn. Meestal is er niemand als hij komt. Hij zag dat verdachte bij de toiletruimte stond en dat aangeefster kort daarop uit de toiletruimte kwam. Hij zag dat aangeefster letsel in haar gezicht had, hetgeen nog niet het geval was toen hij haar die avond daarvoor om 23:00 uur voor het laatst had gezien.
In de verklaring van getuige [getuige 2] komt naar voren dat hij in de nacht van 29 op 30 november 2019 met aangeefster en verdachte in Restaurant [naam restaurant] was en dat hij het restaurant om 07:00 uur heeft verlaten en toen drie kwartier met de eigenaar van het restaurant, getuige [getuige 3] , had gebeld. Na 45 minuten ging hij terug naar het restaurant, omdat hij zijn medicijnen was vergeten. Toen hij bij het restaurant aankwam zag hij dat de deur op slot was gedraaid, terwijl hij dat niet had gedaan toen hij eerder uit het restaurant weg was gegaan. Toen hij bij het bargedeelte aankwam, hoorde hij mompelend gehuil vanuit de kelder, welk gehuil hij herkende als het gehuil van aangeefster. Hij was bang op dat moment en is weggegaan. Hij belde vervolgens om 08:46 uur met de eigenaar van het restaurant, getuige [getuige 3] , om haar de situatie voor te leggen.
Getuige [getuige 3] verklaart dat ze zaterdagochtend rond een uur of 7 werd gebeld door getuige [getuige 2] . Ze vond hem warrig en overstuur aan de telefoon. Hij gaf de hele tijd aan dat hij zich zorgen maakte. Hij vertelde dat aangeefster en verdachte in het restaurant waren en zei dat hij om de hoek van het restaurant was en vroeg of hij terug moest gaan. Later belde [getuige 2] haar weer en vertelde dat hij terug was gegaan naar het restaurant. Hij vertelde toen tegen haar
dat hij geluiden hoorde vanuit de kelder van het restaurant. Hij was daarna naar huis gegaan.
Getuige [getuige 4] , die als bezorger werkt, heeft verklaard dat hij, toen hij in de ochtend van 30 november 2019 een bezorging bij Restaurant [naam restaurant] afleverde, hoorde dat de deur van binnenuit van het slot werd afgehaald en dat niet de schoonmaker, die dat normaliter doet, maar een onbekende man voor hem de deur open deed. Toen getuige [getuige 4] wegging, zag hij dat de schoonmaker arriveerde.
De verklaring van verdachte vindt, in tegenstelling tot de verklaring van aangeefster, op de punten waar zijn verklaring afwijkt van de verklaring van aangeefster, geen steun in het dossier.
Dat aangeefster en getuige [getuige 2] dronken zouden zijn geweest en daardoor dingen zouden hebben gezegd die niet zijn gebeurd, wordt door zowel aangeefster als getuige [getuige 2] betwist en is evenmin opgemerkt door de politieagenten bij wie aangeefster vlak na het incident aangifte heeft gedaan. Dat verdachte in de kelder geen geweld meer zou hebben toegepast jegens aangeefster en samen met aangeefster van de trap zou zijn gevallen, wordt evenmin ondersteund door het dossier en acht de rechtbank niet aannemelijk geworden.
De rechtbank neemt daarbij onder meer in aanmerking dat in de kelder bloed van aangeefster is aangetroffen, alsook dat aangeefster van het begin af aan consistent heeft verklaard, terwijl verdachte pas op de terechtzitting voor het eerst een verklaring heeft afgelegd. Hoewel alleen verdachte en aangeefster bij het incident aanwezig waren, en verder dus niemand heeft gezien wat zich precies heeft afgespeeld, wordt de aangifte op verschillende punten, met name voor wat betreft de genoemde tijdstippen en aangeefsters vlucht naar het toilet, door de reeds genoemde getuigenverklaringen ondersteund. De verklaringen sluiten goed op elkaar aan en versterken elkaar daardoor onderling.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat zij de verklaring van aangeefster geloofwaardig acht. De rechtbank ziet geen reden om bepaalde punten uit haar verklaring in twijfel te trekken en gaat derhalve uit van het scenario zoals dat door aangeefster is geschetst. De verklaring van verdachte wordt dan ook, voor wat betreft de punten waarop zijn verklaring afwijkt van de verklaring van aangeefster, terzijde geschoven.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de aangifte voldoende steun vindt in de overige bewijsmiddelen om tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten te komen.
Vrijspraak van het onder 5 ten laste gelegde
Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte aangeefster heeft bedreigd met een mes. Hoewel er op zichzelf geen reden is om te twijfelen aan de verklaring van aangeefster en er in het restaurant ongetwijfeld messen voorhanden zijn, is zij de enige die hierover verklaart en vindt haar verklaring op dit punt geen steun in het dossier. Behalve aangeefster heeft niemand de messen bij verdachte gezien en ook later zijn deze messen niet aangetroffen. De rechtbank is van oordeel dat niet is voldaan aan het wettelijk bewijsminimum en zal verdachte om die reden van dit feit vrijspreken.
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde
Op basis van de aangifte, de foto’s van het letsel, de letselverklaringen, de verklaring van getuige [getuige 1] en de verklaring van verdachte die de aangifte gedeeltelijk ondersteunt, stelt de rechtbank vast dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan alle handelingen zoals die onder feit 1 ten laste zijn gelegd. De vraag is vervolgens hoe die handelingen gekwalificeerd dienen te worden.
De rechtbank acht – met de officier van justitie en anders dan de raadsman – bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Verdachte heeft met zijn handelen, minst genomen voorwaardelijk opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de
aanmerkelijke kansdat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo een kans is niet alleen vereist dat de verdachte
wetenschapheeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging
bewust heeft aanvaard.
De rechtbank stelt vast dat verdachte fors geweld heeft uitgeoefend in het gezicht en op het lichaam van aangeefster, alsmede dat verdachte dit langdurig heeft gedaan. Zo is blijkens de letselverklaringen op aangeefsters hoofd en lichaam verschillend letsel geconstateerd, waaronder een blauwe plek bij haar slaap. Ook heeft verdachte haar een kopstoot op haar voorhoofd gegeven en een harde stomp op de neusbrug. De huisarts van aangeefster heeft tekenen van een hersenschudding bij aangeefster geconstateerd en getuige [getuige 5] heeft van aangeefster begrepen dat zij als gevolg van het incident een hersenschudding heeft opgelopen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd, en vooral de slaap, een essentieel en kwetsbaar onderdeel van het lichaam is. Door een kopstoot te geven en meermalen te slaan, zowel met de vlakke hand als de vuist tegen het hoofd en in de buurt van de slaap, bestaat een aanmerkelijke kans dat daarmee zwaar lichamelijk letsel wordt veroorzaakt.
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het onder feit 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht op grond van de in het dossier aanwezige (en hiervoor genoemde) bewijsmiddelen – anders dan de officier van justitie en de raadsman – bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en overweegt hiertoe als volgt.
Vast staat dat verdachte en aangeefster in de kelder zijn geweest en dat er bloed van aangeefster in de kelder is aangetroffen. Getuige [getuige 2] verliet het restaurant om 07:00 uur en kwam daar rond 07:45 uur terug. Op dat moment hoorde hij aangeefster mompelend huilen in de kelder, hetgeen de rechtbank sterkt in de overtuiging dat aangeefster zich niet vrijwillig in de kelder bevond. Om 09:45 uur arriveerde getuige [getuige 1] bij het restaurant. Hij zag aangeefster bij binnenkomst uit het toilet komen, hetgeen overeenkomt met de verklaring van aangeefster dat zij, vlak voordat schoonmaker [getuige 1] binnenkwam, vanuit de kelder naar het toilet is gevlucht. Verdachte doet voorkomen alsof hij en aangeefster zich slechts korte tijd in de kelder hebben bevonden, maar uit de verklaringen van getuigen [getuige 2] en [getuige 1] alsook uit de aangifte leidt de rechtbank af dat verdachte en aangeefster daar veel langer moeten zijn geweest, te weten ongeveer twee uur. Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat de aangifte in voldoende mate wordt ondersteund, zodat de wederrechtelijke vrijheidsberoving wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank is, gelet op de aangifte en de verklaring van verdachte dat hij de portemonnee van aangeefster uit het restaurant heeft meegenomen, van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal. Dat verdachte de portemonnee van aangeefster zou hebben meegenomen omdat hij dacht dat haar sleutels daarin zaten en hij niet wilde dat zij in dronken toestand op de scooter zou rijden, doet aan het voorgaande niet af.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
Op grond van de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte is de rechtbank van oordeel dat is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde vernieling.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
op 30 november 2019 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet zijn, verdachtes, hand op de mond van voornoemde [slachtoffer]
heeft gezet en voornoemde [slachtoffer] met kracht
- meermalen op de neus en in het gezicht heeft geslagen en gestompt en
- een kopstoot tegen het hoofd heeft gegeven en
- bij de haren en oren heeft vastgepakt en
- tegen de (scheen)benen en de bil heeft getrapt;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
op 30 november 2019 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door voornoemde [slachtoffer] in restaurant [naam restaurant] vanuit een kelder de toegang tot de trap naar boven te blokkeren;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
op 30 november 2019 te Amsterdam een portemonnee die aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te
eigenen;
ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
op 30 november 2019 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk, een knuffel die aan een ander, te weten aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft vernield;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregel

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1 primair, 3 en 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, met uitzondering van het contact- en gebiedsverbod.
De officier heeft gevorderd dat een contact- en gebiedsverbod in het kader van de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van twee jaren wordt opgelegd. De officier van justitie heeft gevraagd per overtreding hechtenis van een week met een wettelijk maximum van zes maanden toe te passen.
De officier van justitie heeft tevens de dadelijke uitvoerbaarheid ten aanzien van zowel de bijzondere voorwaarden als de vrijheidsbeperkende maatregel verzocht.
Daarnaast heeft de officier gevorderd dat aan verdachte een taakstraf voor de duur van 120 uren met aftrek zal worden opgelegd.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangegeven dat verdachte bereid is mee te werken aan reclasseringstoezicht en zich niet verzet tegen de oplegging van de bijzondere voorwaarden. Ook heeft de raadsman verzocht om rekening te houden met het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van een geweldsdelict en te kennen gegeven dat artikel 63 van het Wetboek van toepassing is, omdat verdachte op 17 juni 2020 door de politierechter is veroordeeld. Volgens de LOVS-oriëntatiepunten en een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 13 december 2019 (ECLI:NL:GHAMS:2019:4982) is een gevangenisstraf in dit geval niet aan de orde, maar is een werkstraf in beginsel passend. Concluderend heeft de raadsman verzocht om verdachte een eventueel onvoorwaardelijk strafdeel dat gelijk is aan de inverzekeringstelling/bewaring en daarnaast een voorwaardelijke taakstraf met de geadviseerde bijzondere voorwaarden op te leggen.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Aard en ernst van de bewezenverklaarde feitenVerdachte heeft zich allereerst schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Verdachte heeft aangeefster onder andere meermalen hard in haar gezicht geslagen en gestompt, haar een kopstoot tegen haar hoofd gegeven en tegen haar lichaam getrapt, ten gevolge waarvan aangeefster aan haar hoofd en over haar gehele lichaam letsel heeft opgelopen. Uit de aangifte, de foto’s van haar letsel en de letselverklaringen kan worden afgeleid dat verdachte veel geweld heeft toegepast. Ook heeft verdachte aangeefster geruime tijd de toegang tot de trap ontzegd, waarmee hij zich schuldig heeft gemaakt aan een wederrechtelijke vrijheidsberoving. Door aldus te handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster. Dergelijke strafbare feiten maken een grote inbreuk op de rechtsorde en veroorzaken gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving. Deze situatie moet zeer beangstigend geweest zijn voor aangeefster. Bovendien heeft verdachte de portemonnee van aangeefster gestolen. Tenslotte heeft hij haar knuffel vernield, naar eigen zeggen om haar pijn te doen. Verdachte heeft daarmee schade en hinder bij aangeefster veroorzaakt en laten zien dat hij zich weinig aantrekt van het eigendomsrecht van aangeefster.
Persoon van de verdachteDe rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 16 juni 2020. Uit het strafblad volgt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld. Op het strafblad staat wel een openstaande zaak voor artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht, ten aanzien waarvan de raadsman ter terechtzitting te kennen heeft gegeven dat verdachte voor dat feit op 17 juni 2020 door de politierechter is veroordeeld. Dat betekent dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht op dit moment van toepassing is.
Hoewel verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van partnergeweld/huiselijk geweld, komt uit het dossier onder meer naar voren dat de (ex-)echtgenote van verdachte in februari 2016 aangifte tegen hem heeft gedaan ter zake van mishandeling, bedreiging en vernieling. Ook komt uit het dossier naar voren dat er bij de politie melding is gedaan dat op 9 december 2018 aangeefster in een café op haar mond was geslagen door verdachte.
Bovendien is gebleken dat verdachte, ondanks een opgelegd contact- en locatieverbod, meermalen contact met aangeefster heeft gezocht en tevens het locatiegebod heeft overtreden.
De rechtbank heeft daarnaast gekeken naar het rapport van de reclassering van 26 maart 2020, waarin geadviseerd wordt om verdachte bij een bewezenverklaring een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling, een contact- en locatieverbod (met politietoezicht), alsmede medewerking aan schuldhulpverlening. De reclassering acht recidivegevaar aanwezig maar kan geen risico-inschatting maken, omdat er te weinig bekend is over het psychisch functioneren van betrokkene en de totstandkoming van het delictgedrag.
Ook weegt de rechtbank mee het door psychiater Kuiper na een consult op 12 december 2019 geconstateerde, te weten dat er bij verdachte sprake is van een stoornis in het gebruik van alcohol en dat een meer in de persoonlijkheid gelegen problematiek niet kan worden uitgesloten, daar nog onvoldoende zicht is gekomen op de agressieregulatie, impulscontrole en gewetensfunctie. Geadviseerd wordt om betrokkene monodisciplinair (psychologisch) te onderzoeken.
De rechtbank heeft aansluiting gezocht bij straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
De ernst en aard van de feiten rechtvaardigen een gevangenisstraf. De rechtbank acht, gelet op hetgeen over verdachte naar voren is gekomen en gezien de bewezen feiten, ter beperking van de recidive het echter van groot belang dat verdachte zich aan voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd zal houden. Om die reden zal de rechtbank een voorwaardelijk gevangenisstraf opleggen. Daarnaast acht de rechtbank het passend en geboden dat verdachte een taakstraf krijgt opgelegd. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou datgene wat redelijk goed lijkt te gaan in het leven van verdachte mogelijk in gevaar brengen en dat vindt de rechtbank niet wenselijk.
Alles afwegend acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden passend en geboden. De rechtbank is van oordeel dat aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd en een hoger voorwaardelijk strafdeel op te leggen, omdat de rechtbank meer feiten bewezen acht dan de officier van justitie. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door verdachte gepleegde misdrijven dusdanig ernstig en is het van groot belang dat verdachte wordt behandeld om het gevaar op herhaling te voorkomen. De rechtbank neemt het advies van de reclassering dan ook (deels) over en zal de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen, met uitzondering van het contact- en gebiedsverbod.
Daarnaast legt de rechtbank verdachte een taakstraf van 120 uren op met aftrek van het voorarrest.
Tevens legt de rechtbank aan verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel zoals bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op. Deze maatregel bestaat allereerst uit een contactverbod, inhoudende dat verdachte gedurende twee jaren op geen enkele wijze, direct of indirect, contact mag opnemen met aangeefster [slachtoffer] . De maatregel bestaat daarnaast uit een gebiedsverbod, inhoudende dat verdachte zich gedurende twee jaren niet mag ophouden bij Restaurant [naam restaurant] , op de [adres restaurant] .
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een ander, te weten poging tot zware mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank is van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf, gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam, zal begaan. De rechtbank zal daarom bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Ook ten aanzien de vrijheidsbenemende maatregel zal de rechtbank op grond van artikel 38v lid 4 van het Wetboek van Strafrecht bevelen dat deze dadelijk uitvoerbaar is, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich belastend zal gedragen jegens aangeefster.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 22c, 22d, 38v, 38w, 45, 57, 63, 282, 302, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 5 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
poging tot zware mishandeling
Ten aanzien van feit 2:
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden
Ten aanzien van feit 3:
diefstal
Ten aanzien van feit 4:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.

1.Veroordeeltverdachte tot een gevangenisstraf van 6 (zes) maanden

Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarde houdt:
Stelt als algemene voorwaarde dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
- zich na oproep bij Reclassering Nederland te Wibautstraat 12 te in Amsterdam meldt. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat diagnosticeren en behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
- meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
De reclassering wordt daarbij opdracht gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Van rechtswege geldende voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt. Bovendien verleent veroordeelde medewerking aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
2.
Veroordeeltverdachte tot een
taakstrafvan
120 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee uren per dag.

3.Legt op de maatregeldat de veroordeelde

(1)voor de duur van
2 (twee) jarenzich
nietzal
ophoudenin het navolgende gebied:
Restaurant [naam restaurant] , [adres restaurant] ;
(2)voor de duur van
2 (twee) jarenop
geenenkele wijze – direct of indirect –
contactzal opnemen, zoeken of hebben met mevrouw [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] .
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
één weekvoor
iedere keerdat niet aan de maatregel wordt voldaan, tot een maximum van 6 (zes) maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde
maatregel niet op.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte zich opnieuw belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon, te weten [slachtoffer] , beveelt de rechtbank, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel,
dadelijk uitvoerbaaris.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Dolfing, voorzitter,
mrs. W.M.C. van den Berg en M.A.E. Somsen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.R. Hofstee, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 juli 2020.