ECLI:NL:RBAMS:2020:3696

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 juli 2020
Publicatiedatum
28 juli 2020
Zaaknummer
C/13/605810 / FA RK 16-2267
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing van de moeder met minderjarige kinderen naar een andere woonplaats

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 juli 2020 een beschikking gegeven in een geschil over gezamenlijke gezagsuitoefening en de vaststelling van alimentatie. De moeder verzocht om vervangende toestemming om met haar twee minderjarige kinderen te verhuizen naar [woonplaats 2]. De vader was tegen deze verhuizing, omdat hij vreesde dat dit de band met de kinderen zou schaden en dat de huidige zorgregeling niet meer haalbaar zou zijn. De rechtbank heeft de situatie van beide ouders en de belangen van de kinderen zorgvuldig afgewogen. De moeder heeft aangegeven dat de huidige woning te klein is en dat zij een geschikte woning heeft gevonden in [woonplaats 2]. De vader heeft echter geen concrete stappen ondernomen om naar [woonplaats 1] te verhuizen, zoals eerder was afgesproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder en de kinderen na de verhuizing in een betere woonomgeving zullen komen te wonen en dat de zorgregeling niet wezenlijk zal veranderen. De rechtbank heeft daarom besloten om de moeder vervangende toestemming te verlenen om te verhuizen naar [woonplaats 2], met de voorwaarde dat dit pas na een schoolvakantie van minimaal twee weken kan plaatsvinden. De alimentatie is vastgesteld op € 200,- per kind per maand. De rechtbank heeft het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen afgewezen, omdat de huidige regeling in het belang van de kinderen wordt geacht. De beschikking is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard, om te voorkomen dat de kinderen in een onzekere situatie komen te verkeren als de vader alsnog zou verhuizen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/605810 / FA RK 16-2267 (HE/SV)
Beschikking van 29 juli 2020 betreffende geschil gezamenlijke gezagsuitoefening als bedoeld in artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek en vaststelling alimentatie
in de zaak van:
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. M.E. Van de Voort, gevestigd te Badhoevedorp,
tegen
[de vader] ,
wonende te [woonplaats 3] ,
hierna te noemen de vader,
advocaat mr. R.K. Uppal, gevestigd te Amsterdam.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Amsterdam,
locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de Raad.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Bij beschikking van 9 mei 2018 heeft de rechtbank verstaan dat beide partijen met het gezag over hun minderjarige kinderen zijn belast, een voorlopige zorgregeling en een voorlopige kinderbijdrage bepaald.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
- het F9-formulier met bijlagen van 25 september 2019 van de zijde van de moeder;
- het F9-formulier van 10 oktober 2019 van de zijde van de vader;
- het aanvullende verzoek van de moeder van 17 januari 2020;
- het F9-formulier van 23 januari 2020 met bijlage van de zijde van de vader;
- het F9-formulier met bijlagen van 28 februari 2020 van de zijde van de moeder;
- het verweerschrift tevens aanvullend verzoek van de vader van 12 maart 2020;
- het F9-formulier met bijlagen van 18 juni 2020 van de zijde van de vader;
- het F9-formulier met bijlagen van 22 juni 2020 van de zijde van de moeder;
-het F9-formulier met bijlagen van 1 juli 2020 van de zijde van de vader.
Nadat de zaak diverse malen (pro forma) is aangehouden, is een nadere mondelinge behandeling achter gesloten deuren bepaald op 2 juli 2020. Verschenen zijn:
- de moeder, vergezeld van haar advocaat en een tolk in de Italiaanse taal;
- de vader, vergezeld van zijn advocaat en een tolk in de Italiaanse taal;
- mevrouw [betrokkene] namens de Raad.
1.2.
Na de mondelinge behandeling zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. [minderjarige 1] heeft daarvan gebruik gemaakt.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank neemt over en blijft bij wat zij heeft overwogen en beslist in haar beschikking van 9 mei 2018.
2.2.
Thans liggen nog aan de rechtbank voor de verzoeken betreffende de vaststelling van de (definitieve) zorgregeling en (definitieve) kinderbijdrage, alsmede het aanvullende verzoek van de moeder betreffende vervangende toestemming verhuizing en het (voorwaardelijk) aanvullende verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij hem te bepalen.
2.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat de bij voornoemde beschikking vastgestelde kinderbijdrage van € 200,- per kind per maand de definitieve kinderbijdrage moet worden. De rechtbank zal dienovereenkomstig bepalen.
2.4.
Vervangende toestemming verhuizing, hoofdverblijfplaats en zorgregeling
2.4.1.
De moeder heeft – kort weergegeven – het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd. Partijen zijn vijf jaar geleden uit elkaar gegaan. De moeder heeft toen halsoverkop een woning in [woonplaats 1] gekocht, omdat de vader ook het voornemen had naar [woonplaats 1] te verhuizen. De bedoeling was altijd dat de moeder daar tijdelijk zou wonen, omdat zij op dat moment geen groter huis kon betalen. Nu jaren later woont de vader nog altijd niet in [woonplaats 1] en de moeder heeft er ook geen geloof meer in dat hij nog zal gaan verhuizen. De huidige woning is te krap voor de moeder en de twee zoons. Zo moeten de zoons een slaapkamer delen. Ook kunnen zowel de moeder als de kinderen geen vrienden uitnodigen als iedereen thuis is wegens het gebrek aan ruimte. Toen de scholen dicht waren door Covid19, zijn de kinderen zes weken bij de vader geweest omdat het huis van moeder te klein was. Daarnaast is de buurt ook niet geschikt. Er wonen weinig gezinnen en voornamelijk expats die maar tijdelijk blijven. Verder ligt de woning in een straat waar ook veel horecagelegenheden zijn. Het gezin ondervindt daar overlast van. De moeder heeft onvoldoende financiële middelen om een ruime woning in [woonplaats 1] te kopen. De moeder heeft eerst naar een woning in de omgeving van Utrecht gezocht. Toen bleek dat de vader daar geen toestemming voor wilde geven, maar wel voor een verhuizing naar [woonplaats 2] is zij in [woonplaats 2] gaan zoeken. Inmiddels heeft zij daar een woning gevonden en gekocht. Daarna bleek dat de man ook geen toestemming meer wilde geven voor een verhuizing naar [woonplaats 2] . Omdat de behandeling van het verzoek is uitgesteld wegens de maatregelen rondom Covid-19 heeft zij niet de beslissing van de rechtbank afgewacht. De moeder heeft verder aangevoerd dat zij een betaalbare woning met genoeg kamers en een tuin heeft kunnen vinden in [woonplaats 2] . Een dergelijke woning zou zij in [woonplaats 1] niet kunnen betalen. De vrouw heeft ook al geïnformeerd naar scholen en er zijn een aantal scholen die geschikt zijn om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in te schrijven. [minderjarige 1] zou naar een internationaal georiënteerde school kunnen en voor [minderjarige 2] zijn er twee geschikte basisscholen in de buurt. Ook de buurt waar de woning ligt, vindt de moeder een geschiktere buurt om op te groeien voor de kinderen dan de huidige omgeving. In [woonplaats 2] wonen allemaal gezinnen met opgroeiende kinderen van dezelfde leeftijd als [minderjarige 1] en [minderjarige 2] om hen heen. De moeder mist familie in de buurt en daarom vindt zij het belangrijk dat er een goed contact is met de buren. De moeder verwacht dat de kinderen zich goed aan zullen passen. Volgens de moeder heeft [minderjarige 1] in [woonplaats 1] geen vrienden en is hij veel alleen. Dat kan in [woonplaats 2] alleen maar beter worden. Volgens de moeder heeft de juf van [minderjarige 2] haar geadviseerd te verhuizen na de kerstvakantie. Huidige vriendjes kunnen komen logeren in [woonplaats 2] . Voor de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verandert er weinig, omdat de afstand [woonplaats 2] -Amsterdam Noord niet veel groter is dan de afstand [woonplaats 1] -Amsterdam Noord. De moeder heeft aangevoerd dat er nu hulp is voor zowel [minderjarige 2] als [minderjarige 1] . [minderjarige 2] is onder behandeling van een logopedist. Voor [minderjarige 1] is er video interactiebegeleiding, omdat de moeder moeite heeft met [minderjarige 1] . Volgens de moeder is er sprake van ouderverstoting. Zij kan dat niet aantonen, daarom wil zij graag een onderzoek door de Raad. Volgens de moeder vinden [minderjarige 1] en [minderjarige 2] alles wat de vader ook vindt. Indien zij niet met haar mee mogen verhuizen, verwacht zij hen enkel nog in de weekenden te zullen zien.
De vader is erop tegen dat de moeder met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar [woonplaats 2] verhuist. Het is lastig dat het al een voldongen feit lijkt te zijn, nu moeder al een woning heeft gekocht. De vader vindt het onbegrijpelijk en het van instabiliteit aan de zijde van de moeder getuigen. De man betwist dat hij toestemming heeft gegeven voor een verhuizing naar [woonplaats 2] . De wijze waarop de moeder tot een afweging is gekomen, is, aldus de vader, zorgelijk. Er is nu sprake van een co-ouderschap en een verhuizing zal daar gevolgen voor hebben. Volgens de vader willen de kinderen zelf ook niet verhuizen. [minderjarige 2] heeft een spraakachterstand waardoor hij moeite heeft om nieuwe vrienden te maken. Hij heeft nu veel vrienden in [woonplaats 1] . Volgens de vader zou de moeder meer belang moeten hechten of de kinderen wel een verhuizing willen en dat dit in hun belang is dan aan de buurt waar zij woont. Een verhuizing brengt grote risico’s met zich mee voor de band die de kinderen met hun vader dan wel hun moeder hebben. Een verhuizing gedurende het schooljaar is al helemaal niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De moeder heeft ook geen band met [woonplaats 2] , in de zin dat er familie woont. En zij werkt daar ook niet. De moeder had voor hetzelfde geld waarvoor zij nu een woning van 165m2 heeft gekocht in [woonplaats 2] , in [woonplaats 1] een woning van 95m2 kunnen kopen. Nu woont zij in een woning van 75m2. Een verhuizing naar [woonplaats 2] zorgt voor veel stress. De vader wil de kinderen dat besparen, omdat zij al een verhuizing van Rome naar [woonplaats 1] hebben meegemaakt. Het wordt voor de vader ook lastiger de kinderen naar school te brengen in verband met de files op de weg. Bovendien is de afstand nu 20 km en wordt dat straks 35 km. Hij heeft nu geen last van files als hij de kinderen naar school moet brengen, maar verwacht daar na een verhuizing wel last van te krijgen. De vader betwist ook dat [minderjarige 1] geen vrienden heeft. Hij heeft misschien meer kennissen en een paar goede vrienden. Volgens de vader is de huidige zorgregeling niet meer haalbaar als moeder gaat verhuizen. De vader zou het liefst zien dat de kinderen volledig bij hem zouden wonen. Hij wil daarom de tijd krijgen naar een woning in [woonplaats 1] te zoeken. Volgens hem kan hij een woning in [woonplaats 1] betalen.
Namens de Raad is naar voren gebracht dat de situatie lastig is, omdat de moeder al een woning heeft gekocht. De Raad zou, mede omdat [minderjarige 2] een taalachterstand heeft en groep 5 heeft moeten doubleren, liever zien dat [minderjarige 2] de huidige basisschool afmaakt. Als er wel verhuisd wordt, acht de Raad het beter voor de ontwikkeling van [minderjarige 2] dat de overstap naar een nieuwe school na de zomervakantie plaatsvindt. Dan start hij tegelijk met de nieuwe klasgenootjes. Voor [minderjarige 1] ligt dat anders. Een verhuizing is voor een kind op zich zelf niet het einde van de wereld. De Raad zou het wel heftig voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vinden als de zorgregeling als gevolg van de verhuizing van een co-ouderschap naar een weekendregeling gaat. Dat gunt de Raad hen niet.
De rechtbank heeft [minderjarige 1] gehoord, vernomen dat hij in [woonplaats 1] wil blijven wonen en wat hij heeft gezegd bij haar beoordeling betrokken. De rechtbank merkt daarbij op dat zij zich door partijen voor het blok gezet voelt. Gelet op de huidige situatie staat de rechtbank voor de keuze ofwel dat de kinderen naar [woonplaats 2] verhuizen ofwel naar [woonplaats 3] .
Nu niet gebleken is van toestemming van de vader, zal de rechtbank op grond van artikel 1:253a, lid 1, BW een zodanige beslissing nemen als haar in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wenselijk voorkomt. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5901, overweegt de rechtbank dat hieruit niet mag worden afgeleid dat het belang van het kind in kwesties als deze altijd zwaarder weegt dan andere belangen. Bij de beoordeling dienen alle omstandigheden van het geval in acht te worden genomen en alle betrokken belangen te worden afgewogen. Hoewel het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn, kunnen, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, andere belangen zwaarder wegen.
Voorop staat dat iedere ouder in beginsel het recht heeft om zijn of haar leven met zijn of haar kinderen in te richten op een manier die hem of haar goed lijkt. Daaronder valt ook de vrijheid om op een andere plek met de kinderen te gaan wonen. Wel is het zo dat hoe meer de andere ouder daardoor beperkt wordt in de invulling van diens leven met de kinderen, hoe meer reden er moet zijn om dat te
rechtvaardigen.
De rechtbank overweegt als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank zou de meest ideale situatie voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn als zij in [woonplaats 1] kunnen blijven wonen, naar de huidige scholen kunnen blijven en de huidige (sociale) activiteiten, zoals de sportschool, kunnen blijven voortzetten.
Dat lijkt op dit moment, gelet op de verhuisplannen van de moeder, voor de toekomst niet mogelijk. De moeder heeft aangegeven hoe dan ook te zullen verhuizen, terwijl de vader na vijf jaar nog altijd niet naar [woonplaats 1] is verhuisd. Hoewel de vader zegt dat hij op zoek gaat naar een woning in [woonplaats 1] als de moeder gaat verhuizen, heeft de rechtbank er onvoldoende vertrouwen in dat hij ook daadwerkelijk gaat verhuizen. De vader heeft immers niet weersproken dat de vrouw na het uiteengaan van partijen een op dat moment voor haar betaalbare woning in [woonplaats 1] heeft gekocht, omdat destijds de afspraak is gemaakt dat hij ook in [woonplaats 1] een woning zou zoeken. De vader heeft niet duidelijk gemaakt waarop hij tot op heden niet is verhuisd naar [woonplaats 1] , terwijl vast staat dat hij in de tussentijd wel is verhuisd binnen [woonplaats 3] . Ook is gesteld noch gebleken dat de vader, die in ieder geval na indiening van het verzoek van de moeder op 17 januari 2020 van de verhuisplannen op de hoogte was, al concrete stappen voor een verhuizing heeft ondernomen. Het is derhalve nu een keuze tussen [woonplaats 2] of [woonplaats 3]
De moeder heeft voldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat zij en de kinderen er na een verhuizing in ieder geval qua woonruimte en sociale woonomgeving op vooruit zullen gaan. Nu vast staat dat de vader, ondanks de destijds gemaakte afspraken, geen stappen heeft ondernomen naar [woonplaats 1] te verhuizen, kan van de moeder niet verwacht worden dat zij in [woonplaats 1] in een te kleine woning moet blijven wonen. Verder is de rechtbank niet gebleken dat de zorgregeling, zoals die nu loopt, niet door kan blijven lopen na een verhuizing van de moeder met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar [woonplaats 2] . Hoewel de reisafstand voor de vader iets langer zal worden, is niet gebleken dat de vader de kinderen niet naar [woonplaats 2] naar school zal kunnen brengen. De vader heeft zelf gesteld niet te werken, zodat het in beginsel voor hem geen probleem zou moeten zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te brengen en te halen. De afstand en reistijd is ook niet zodanig meer dat dit ook niet van de vader verwacht zou kunnen worden.
Een punt van zorg is wel dat zowel voor [minderjarige 1] als [minderjarige 2] hulpverlenende instanties zijn betrokken. Een verhuizing zal naar alle waarschijnlijkheid betekenen dat de lopende trajecten niet kunnen worden voortgezet. Echter, ook in [woonplaats 2] zijn instanties die de hulp verlenen die het gezin op dit moment ontvangt. Bij een verhuizing is het daarom wel van belang dat de moeder – zo nodig met behulp van de huidige hulpverleners – in [woonplaats 2] adequate hulp voor zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] zoekt. Het is van belang dat lopende hulpverleningstrajecten doorgezet kunnen worden.
Alles afwegende is de rechtbank daarom van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden, waarin ook de vader niet in [woonplaats 1] woonachtig is, het belang van de moeder om met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te kunnen verhuizen naar [woonplaats 2] zwaarder weegt dan andere belangen.
Wel is de rechtbank van oordeel dat een verhuizing op zijn vroegst plaats kan vinden na een schoolvakantie van minimaal twee weken om de overgang naar een andere school soepel te laten verlopen.
Het verzoek van de moeder om de zorgregeling te wijzigen in een regeling waarbij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] twee weekenden per maand bij hun vader zullen zijn alsmede één dag in een derde weekend wijst de rechtbank af. De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat de huidige regeling blijft bestaan. Het is de rechtbank niet gebleken dat die, behalve de praktische bezwaren van de vader over de extra reistijd, niet door zal kunnen lopen.. Deze regeling loopt al enige jaren en nog een ingrijpende verandering naast de verhuizing, acht de rechtbank in strijd met de belangen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De rechtbank zal daarom de voorlopige zorgregeling als definitieve zorgregeling vaststellen.
Het voorgaande leidt er eveneens toe dat het verzoek van de vader om bij toewijzing van het verzoek van de moeder de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij hem te bepalen wordt afgewezen. De vader heeft immers zelf een co-ouderschapsregeling verzocht en dat verzoek nadien niet gewijzigd, zodat ook bij wijziging van de hoofdverblijfplaats de kinderen 50% van de tijd bij hun moeder in [woonplaats 2] zullen zijn en – zoals het er nu voorstaat – 50% van hun tijd bij hun vader in [woonplaats 3] . Feitelijk zal er derhalve niets voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] veranderen.
Uitvoerbaar bij voorraad
De rechtbank zal de beschikking niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Een verhuizing is een ingrijpende wijziging in het leven van de kinderen. Niet ondenkbaar is dat, indien de vader na deze beschikking daadwerkelijk naar [woonplaats 1] gaat verhuizen, een beslissing in hoger beroep anders uit zal vallen. Indien de moeder in dat geval reeds is verhuisd met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , zou dat betekenen dat zij weer terug moeten verhuizen naar [woonplaats 1] . Dat is naar het oordeel van de rechtbank niet in hun belang.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
bepaalt dat de moeder vervangende toestemming wordt verleend om met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verhuizen naar [woonplaats 2] ;
3.2.
bepaalt dat de moeder vervangende toestemming wordt verleend om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] na een schoolvakantie van minimaal twee weken in te schrijven op een school in [woonplaats 2] ;
3.3.
bepaalt als definitieve verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders dat met ingang van heden [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de ene week van woensdag uit school tot woensdag naar school bij de ene ouder en de andere week van woensdag uit school tot woensdag naar school bij de andere ouder zullen verblijven;
3.4.
bepaalt dat de vader met ingang van heden € 200,- per kind per maand dient te betalen aan de moeder als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
3.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.H.J. Evers, voorzitter tevens kinderrechter, mr. C.C.M. Oude Hengel en mr. H.P.E. Has, rechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. S.J. van der Veen, griffier, op 29 juli 2020 [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).