7.3.Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij het oordeel over de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van verdachte zoals van één en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstallen. Dit zijn ergerlijke feiten. Hij heeft zich op geen enkel moment bekommerd om de financiële schade en overlast die hij door zijn handelen heeft veroorzaakt. Dit is verdachte aan te rekenen.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het Uittreksel Justitiële documentatie (Nederlandse strafblad) van 4 juni 2020 en het Uittreksel ECRIS (Europese strafblad) van 8 juli 2020. Hieruit blijkt dat verdachte sinds 2014 zowel in Nederland als in [geboorteland] meermalen is veroordeeld voor het plegen van vermogensdelicten. Dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden onderhavige feiten te plegen.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsrapport van Leger des Heils Reclassering van 30 juni 2020, opgemaakt door P. Baak, waarvan de conclusie luidt:
“Verdachte doet zich tegenover de reclassering voor als een gezonde jongeman, die om economische redenen naar Nederland is gekomen, zodat hij zijn familie in [geboorteland] kan ondersteunen. In periodes dat hij in Nederland zonder werk en inkomen zat, zou hij tot drugshandel en diefstal zijn gekomen. Hij ontkent psychi(atri)sche en/of middelenproblematiek.
Zonder een betrouwbaar beeld van de kernproblematiek te hebben, achten wij het risico op recidive hoog, op basis van zijn veelplegerstatus en zijn maatschappelijke positie. Het feit dat hij is veroordeeld voor zowel heimelijke, als openlijke delicten, gepleegd vanaf zijn achttiende jaar, is een ongunstige voorspeller. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als hoog-gemiddeld, aangezien een werkstraf in 2018 is mislukt en betrokkene zich in 2019 - tegen de afspraak in - niet bij de reclassering heeft gemeld, nadat hij in vrijheid werd gesteld.
Aangezien betrokkene geen recht heeft op sociale voorzieningen (en zijn verblijfsrecht onlangs is ingetrokken), zijn op zorg- en gedraggerichte voorwaarden in Nederland niet haalbaar.
Als de rechtbank vanwege de hoge recidivekans meer garanties wil hebben dat betrokkene voorlopig geen delicten meer pleegt - en dat zijn vertrek goed wordt voorbereid en gestimuleerd door Dienst Terugkeer & Vertrek, op het moment dat de IND beschikking onherroepelijk is - dan adviseren wij om een ISD-maatregel op te leggen, die eindigt op het moment dat zijn uitzet is geregeld of gerealiseerd.”
De rechtbank verenigt zich met de conclusies uit voornoemd rapport en neemt het advies van Leger des Heils Reclassering over.
Harde criteria
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit zowel het Nederlandse strafblad van 4 juni 2020 als het Europese strafblad van 8 juli 2020 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan de ten laste gelegde periode meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot vrijheidsbenemende straffen. De in het onderhavige vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Zoals blijkt uit de reclasseringsrapportage van 30 juni 2020, moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
De rechtbank heeft vervolgens gekeken of voldaan is aan de aanvullende voorwaarde die volgt uit de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie. Deze voorwaarde houdt in dat over een periode van vijf jaren voor meer dan tien misdrijffeiten processen-verbaal tegen verdachte moeten zijn opgemaakt, waarvan ten minste één proces-verbaal moet zijn opgemaakt in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien het forse aantal soortgelijke feiten dat verdachte heeft begaan. De rechtbank concludeert dat eveneens aan deze criteria is voldaan. Op grond van die richtlijn is, anders dan de raadsman betoogt, niet vereist dat verdachte niet of moeilijk uitzetbaar dient te zijn.
Zachte criteria
De rechtbank concludeert, anders dan de raadsman, dat ook aan de zachte criteria is voldaan, ondanks het feit dat in het verleden geen drangkader in de vorm van een reclasseringstoezicht is toegepast. Verdachte heeft geen recht op sociale voorzieningen, waardoor interventies via een reclasseringstoezicht moeilijk haalbaar zijn. Verder is bij beschikking van 15 mei 2020 door de IND vastgesteld dat verdachte geen verblijfsrecht meer heeft in Nederland. Verdachte zal Nederland na het onherroepelijk worden van deze beschikking dus moeten verlaten. De situatie van verdachte is in dit opzicht anders dan de zaak waarnaar de raadsman heeft verwezen. Naar het oordeel van de rechtbank is de weg van een drangkader door middel van een reclasseringstoezicht met bijzondere voorwaarden in het geval van verdachte geen optie. De rechtbank benadrukt ten slotte dat de primaire doelstelling van de ISD-maatregel is de beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van recidive. Daarbij gaat het met name om bestrijding van (ernstige) overlast. De reclassering acht het algehele risico op recidive van verdachte hoog. Ook de rechtbank is van oordeel dat de kans groot is dat verdachte opnieuw de fout in gaat en constateert dat bestraffing in de vorm van een gevangenisstraf tot nu toe niet heeft geleid tot het voorkomen van recidive. Een drangtraject is zoals toegelicht geen optie. De rechtbank is daarom van oordeel dat het noodzakelijk is om aan verdachte de ISD-maatregel op te leggen om zijn overlastgevende gedrag te doen stoppen. Deze maatregel zal in het geval van verdachte vooral gericht zijn op terugkeer naar [geboorteland] .
De rechtbank legt aan verdachte de ISD-maatregel op voor de duur van twee jaar,
zonderaftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Het is van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Gelet op de wisselende verklaringen van verdachte over zijn bereidheid tot vertrek naar [geboorteland] en het gebrek aan een paspoort, is een periode van twee jaar geboden. Gedurende deze periode kan de Dienst Terugkeer & Vertrek een terugkeer naar het land van herkomst realiseren. De rechtbank merkt hierbij op dat de ISD-maatregel ambtshalve door de Minister kan worden beëindigd als de terugkeer daadwerkelijk en onder de juiste omstandigheden eerder kan worden bewerkstelligd.