ECLI:NL:RBAMS:2020:3689

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
27 juli 2020
Zaaknummer
13/110533-20 (A) en 13/185202-19 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

ISD-maatregel opgelegd aan verdachte wegens meermalen gepleegde diefstal met hoge recidivekans

Op 23 juli 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaken met parketnummers 13/110533-20 (A) en 13/185202-19 (B). De verdachte, geboren in 1994 en verblijvend in Nederland, is beschuldigd van diefstal van goederen uit een supermarkt en een kledingwinkel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, waarbij hij op 21 april 2020 luiers en babyvoeding heeft gestolen uit een Albert Heijn en op 1 augustus 2019 een jas uit een Lacoste-winkel. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. M. Modder, gevolgd en de verdachte een ISD-maatregel opgelegd voor de duur van twee jaar, gericht op zijn vertrek naar Spanje. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen recht heeft op sociale voorzieningen en dat er een hoog risico op recidive bestaat. De rechtbank heeft de omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder zijn eerdere veroordelingen voor vermogensdelicten en het advies van de reclassering. De rechtbank concludeerde dat de ISD-maatregel noodzakelijk is om de maatschappij te beveiligen en recidive te voorkomen. De vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere veroordelingen zijn afgewezen, omdat de ISD-maatregel voorrang heeft.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/110533-20 (A) en 13/185202-19 (B)
Parketnummers tul: 15/204103-19 + 13/171670-18
Datum uitspraak: 23 juli 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [land van herkomst] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1994,
verblijft op het adres [adres] in [woonplaats] ,
gedetineerd in [detentieplaats]
.

1.Onderzoek op de zitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 9 juli 2020. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. Modder, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. D.R. Changoer, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
Zaak A (13/110533-20)
Diefstal van luiers en babyvoeding uit supermarkt Albert Heijn op 21 april 2020;
Zaak B (13/185202-19)
Diefstal van een jas uit een Lacoste-winkel op 1 augustus 2019.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen op grond van de aangiftes en de bekennende verklaring van verdachte.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de feiten gerefereerd met betrekking tot de bewezenverklaring.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht, met de officier van justitie, bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan winkeldiefstallen bij de Albert Heijn op 21 april 2020 (zaak A) en bij de Lacoste-winkel op 1 augustus 2019 (zaak B).
Nu verdachte deze feiten op zitting heeft bekend en de raadsman hiervoor geen vrijspraak heeft bepleit, kan op grond van artikel 359, derde lid van het Wetboek van Strafvordering met de opgave van bewijsmiddelen worden volstaan.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Zaak A
op 21 april 2020 te Amsterdam, goederen, die toebehoorden aan Albert Heijn, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Zaak B
op 1 augustus 2019 te Amsterdam, een jas, die toebehoorde aan winkelbedrijf Lacoste, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

7.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren, zonder aftrek van voorarrest.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering tot oplegging van de ISD-maatregel moet worden afgewezen, omdat verdachte op grond van artikel 3.3 van de Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers niet in aanmerking komt voor de ISD-maatregel. Niet is gebleken dat verdachte niet of moeilijk uitzetbaar is. Ook wordt niet voldaan aan de zachte ISD-criteria. Bij verdachte is niet eerder een drangkader toegepast. Verdachte is eerder onbewust niet ingegaan op een hulpaanbod van de reclassering, omdat hij niet wist waar hij zich moest melden. Hij heeft verder geen andere hulp aangeboden gekregen. De raadsman verwijst hierbij naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam (ECLI:NL:RBAMS:2019:9928), waarin volgens hem om diezelfde reden geen ISD-maatregel werd opgelegd bij een EU-onderdaan.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht om aan verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Verdachte wil graag terug naar [geboorteland] en een voorwaardelijke ISD-maatregel zou een stok achter de deur zijn om niet naar Nederland terug te keren.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij het oordeel over de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van verdachte zoals van één en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstallen. Dit zijn ergerlijke feiten. Hij heeft zich op geen enkel moment bekommerd om de financiële schade en overlast die hij door zijn handelen heeft veroorzaakt. Dit is verdachte aan te rekenen.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het Uittreksel Justitiële documentatie (Nederlandse strafblad) van 4 juni 2020 en het Uittreksel ECRIS (Europese strafblad) van 8 juli 2020. Hieruit blijkt dat verdachte sinds 2014 zowel in Nederland als in [geboorteland] meermalen is veroordeeld voor het plegen van vermogensdelicten. Dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden onderhavige feiten te plegen.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsrapport van Leger des Heils Reclassering van 30 juni 2020, opgemaakt door P. Baak, waarvan de conclusie luidt:
“Verdachte doet zich tegenover de reclassering voor als een gezonde jongeman, die om economische redenen naar Nederland is gekomen, zodat hij zijn familie in [geboorteland] kan ondersteunen. In periodes dat hij in Nederland zonder werk en inkomen zat, zou hij tot drugshandel en diefstal zijn gekomen. Hij ontkent psychi(atri)sche en/of middelenproblematiek.
Zonder een betrouwbaar beeld van de kernproblematiek te hebben, achten wij het risico op recidive hoog, op basis van zijn veelplegerstatus en zijn maatschappelijke positie. Het feit dat hij is veroordeeld voor zowel heimelijke, als openlijke delicten, gepleegd vanaf zijn achttiende jaar, is een ongunstige voorspeller. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als hoog-gemiddeld, aangezien een werkstraf in 2018 is mislukt en betrokkene zich in 2019 - tegen de afspraak in - niet bij de reclassering heeft gemeld, nadat hij in vrijheid werd gesteld.
Aangezien betrokkene geen recht heeft op sociale voorzieningen (en zijn verblijfsrecht onlangs is ingetrokken), zijn op zorg- en gedraggerichte voorwaarden in Nederland niet haalbaar.
Als de rechtbank vanwege de hoge recidivekans meer garanties wil hebben dat betrokkene voorlopig geen delicten meer pleegt - en dat zijn vertrek goed wordt voorbereid en gestimuleerd door Dienst Terugkeer & Vertrek, op het moment dat de IND beschikking onherroepelijk is - dan adviseren wij om een ISD-maatregel op te leggen, die eindigt op het moment dat zijn uitzet is geregeld of gerealiseerd.”
De rechtbank verenigt zich met de conclusies uit voornoemd rapport en neemt het advies van Leger des Heils Reclassering over.
Harde criteria
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit zowel het Nederlandse strafblad van 4 juni 2020 als het Europese strafblad van 8 juli 2020 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan de ten laste gelegde periode meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot vrijheidsbenemende straffen. De in het onderhavige vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Zoals blijkt uit de reclasseringsrapportage van 30 juni 2020, moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
De rechtbank heeft vervolgens gekeken of voldaan is aan de aanvullende voorwaarde die volgt uit de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie. Deze voorwaarde houdt in dat over een periode van vijf jaren voor meer dan tien misdrijffeiten processen-verbaal tegen verdachte moeten zijn opgemaakt, waarvan ten minste één proces-verbaal moet zijn opgemaakt in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien het forse aantal soortgelijke feiten dat verdachte heeft begaan. De rechtbank concludeert dat eveneens aan deze criteria is voldaan. Op grond van die richtlijn is, anders dan de raadsman betoogt, niet vereist dat verdachte niet of moeilijk uitzetbaar dient te zijn.
Zachte criteria
De rechtbank concludeert, anders dan de raadsman, dat ook aan de zachte criteria is voldaan, ondanks het feit dat in het verleden geen drangkader in de vorm van een reclasseringstoezicht is toegepast. Verdachte heeft geen recht op sociale voorzieningen, waardoor interventies via een reclasseringstoezicht moeilijk haalbaar zijn. Verder is bij beschikking van 15 mei 2020 door de IND vastgesteld dat verdachte geen verblijfsrecht meer heeft in Nederland. Verdachte zal Nederland na het onherroepelijk worden van deze beschikking dus moeten verlaten. De situatie van verdachte is in dit opzicht anders dan de zaak waarnaar de raadsman heeft verwezen. Naar het oordeel van de rechtbank is de weg van een drangkader door middel van een reclasseringstoezicht met bijzondere voorwaarden in het geval van verdachte geen optie. De rechtbank benadrukt ten slotte dat de primaire doelstelling van de ISD-maatregel is de beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van recidive. Daarbij gaat het met name om bestrijding van (ernstige) overlast. De reclassering acht het algehele risico op recidive van verdachte hoog. Ook de rechtbank is van oordeel dat de kans groot is dat verdachte opnieuw de fout in gaat en constateert dat bestraffing in de vorm van een gevangenisstraf tot nu toe niet heeft geleid tot het voorkomen van recidive. Een drangtraject is zoals toegelicht geen optie. De rechtbank is daarom van oordeel dat het noodzakelijk is om aan verdachte de ISD-maatregel op te leggen om zijn overlastgevende gedrag te doen stoppen. Deze maatregel zal in het geval van verdachte vooral gericht zijn op terugkeer naar [geboorteland] .
De rechtbank legt aan verdachte de ISD-maatregel op voor de duur van twee jaar,
zonderaftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Het is van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Gelet op de wisselende verklaringen van verdachte over zijn bereidheid tot vertrek naar [geboorteland] en het gebrek aan een paspoort, is een periode van twee jaar geboden. Gedurende deze periode kan de Dienst Terugkeer & Vertrek een terugkeer naar het land van herkomst realiseren. De rechtbank merkt hierbij op dat de ISD-maatregel ambtshalve door de Minister kan worden beëindigd als de terugkeer daadwerkelijk en onder de juiste omstandigheden eerder kan worden bewerkstelligd.

8.Vorderingen tenuitvoerlegging

De rechtbank zal de vorderingen tot tenuitvoerlegging met parketnummers 15/204103-19 en 13/171670-18 afwijzen omdat verdachte de ISD-maatregel opgelegd krijgt. De tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordelingen is gelet hierop niet opportuun.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van de zaken A en B:
diefstal, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaar.
Wijst de
vorderingen tenuitvoerleggingin de zaak met parketnummers
15-204103-19 en 13/171670-18 af.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. L. Dolfing en R.P.F. de Groot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Onnink, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 23 juli 2020.
[...]
.