ECLI:NL:RBAMS:2019:9928

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 december 2019
Publicatiedatum
6 januari 2020
Zaaknummer
13-215955-19 (A), 13-252300-19 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van fietsen en winkeldiefstal door EU-onderdaan zonder vaste woon- of verblijfplaats

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte, een EU-onderdaan zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, beschuldigd van diefstal van fietsen en winkeldiefstal. De zitting vond plaats op 6 december 2019, waarbij de verdachte aanwezig was. De rechtbank heeft de zaken, aangeduid als zaak A en zaak B, samengevoegd. De officier van justitie, mr. S.H.S. Kurniawan-Ayre, heeft gevorderd om de verdachte de ISD-maatregel op te leggen, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak in zaak A en een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest in zaak B.

De tenlastelegging in zaak A betreft de diefstal van een fiets op 6 september 2019, en in zaak B de diefstal van bier en snoep bij de Albert Heijn op 20 oktober 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs is voor de winkeldiefstal, aangezien de verdachte dit heeft bekend. Voor de fietsendiefstal is er bewijs dat de verdachte samen met een medeverdachte de fiets heeft gestolen door middel van verbreking. De rechtbank oordeelt dat de verdachte schuldig is aan beide feiten, maar spreekt hem vrij van de heling en verduistering van meerdere fietsen.

De rechtbank legt een gevangenisstraf van honderd dagen op, waarvan elf dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden. De rechtbank overweegt dat de verdachte openstaat voor hulp en zijn leven wil veranderen, en dat er geen eerdere dwangtrajecten zijn geweest. De ISD-maatregel wordt niet opgelegd, omdat niet is voldaan aan de zachte criteria. De rechtbank benadrukt dat de verdachte zelf stappen moet ondernemen om zijn leven te verbeteren, zoals het verkrijgen van identiteitspapieren en een inschrijfadres. De uitspraak is gedaan op 20 december 2019.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13-215955-19 (A), 13-252300-19 (B)
Datum uitspraak: 20 december 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1992,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 december 2019. Verdachte was hierbij aanwezig.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de hierboven vermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna genoemd zaak A en zaak B.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. S.H.S. Kurniawan-Ayre, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J. Nijssen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is –kort samengevat– ten laste gelegd dat hij
ten aanzien van zaak A:
op 6 september 2019, samen met een ander of alleen, fietsen heeft gestolen door middel van verbreking, of die fietsen heeft geheeld (subsidiair) of heeft verduisterd (meer subsidiair);
ten aanzien van zaak B:
op 20 oktober 2019 bier en snoep bij de Albert Heijn heeft gestolen.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
Op grond van het procesdossier kan worden bewezen dat verdachte de winkeldiefstal bij de Albert Heijn heeft gepleegd en samen met een ander de fietsendiefstal met verbreking heeft gepleegd. Verdachte heeft bekend de winkeldiefstal te hebben gepleegd. Ten aanzien van de fietsendiefstal is er een proces-verbaal van bevindingen waaruit blijkt dat verdachte en medeverdachte schichtig om zich heen stonden te kijken, handelingen verrichtten bij een fiets en dat de verbalisant vervolgens een ‘knak geluid’ hoorde, vermoedelijk van het slot van de fiets. Medeverdachte [naam medeverdachte] heeft verklaard dat de fiets op slot stond en dat hij zag dat verdachte het slot er af haalde. Vervolgens heeft hij de fiets van verdachte aangepakt. Bij de aanhouding van verdachte werden verschillende soorten gereedschap aangetroffen. Dit maakt dat kan worden bewezen dat verdachte de fietsen samen met medeverdachte heeft gestolen door middel van verbreking.
3.2
Standpunt van de verdediging
Verdachte moet worden vrijgesproken van het in zaak A ten laste gelegde. Er is onvoldoende bewijs om tot een bewezenverklaring van de fietsendiefstal of van de heling of de verduistering van die fietsen te komen. Het staat immers niet vast dat de fietsen die bij verdachte zijn aangetroffen aan een ander toebehoren. Ook is het onbekend gebleven of die fietsen überhaupt op slot stonden. Het zou dus ook om ‘weesfietsen’ kunnen gaan, een veel voorkomend fenomeen in Amsterdam.
De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de bewezenverklaring van de in zaak B ten laste gelegde winkeldiefstal.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen van oordeel dat verdachte de winkeldiefstal (zaak B) en de fietsendiefstal in vereniging door middel van verbreking (zaak A) heeft gepleegd. Zij overweegt daartoe het volgende.
Ten aanzien van de fietsendiefstal in vereniging door middel van verbreking (zaak A)
Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat verdachte samen met medeverdachte [naam medeverdachte] , elk met een fiets aan de hand, langs de grachten lopen. De verbalisant ziet dat zij herhaaldelijk, zo’n tien keer, stoppen bij geparkeerde fietsen en schichtig om zich heen kijken. Vervolgens ziet de verbalisant beide mannen hurken bij een fiets op de Keizersgracht en handelingen verrichten met hun handen. Daarna hoort de verbalisant een ‘knak’ geluid en ziet hij dat [naam medeverdachte] de fiets wegpakt en dat verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] met die fiets teruglopen naar de twee fietsen waar zij al eerder mee liepen. Medeverdachte [naam medeverdachte] verklaart dat de fiets op slot stond en dat verdachte het slot eraf heeft gehaald. Bij verdachte wordt bij zijn aanhouding gereedschap aangetroffen. Gelet op het voorgaande, kan naar de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte, niet anders worden geoordeeld dan dat verdachte het slot van de fiets op de gracht heeft opengebroken en de fiets heeft gestolen. Dat wordt bevestigd door de verklaring van medeverdachte [naam medeverdachte] . Dat onbekend is gebleven aan wie de gestolen fiets toebehoort, doet daar niks aan af. De rechtbank acht niet aannemelijk dat het om een achtergelaten ‘weesfiets’ gaat, nu uit een foto in het procesdossier blijkt dat het een dure Gazelle fiets betreft die kennelijk nog in goede staat verkeert en die bovendien op slot stond.
Uit het procesdossier blijkt echter niet dat de twee andere fietsen die bij verdachte en zijn medeverdachte zijn aangetroffen ook zijn gestolen. De rechtbank acht daarom slechts bewezen dat één fiets is gestolen en spreekt verdachte vrij van het onderdeel dat ziet op meerdere fietsen, ook voor wat betreft de (meer) subsidiair ten laste gelegde heling dan wel verduistering.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van zaak A:
op 6 september 2019 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets, toebehorende aan een ander dan aan verdachte of zijn mededader, waarbij verdachte en zijn mededader die weg te nemen fiets onder hun bereik hebben gebracht door een slot van die fiets te verbreken.
ten aanzien van zaak B:
op 20 oktober 2019 te Amsterdam twee blikken bier en twee verpakkingen snoepgoed, die toebehoorden aan Albert Heijn aan de [adres] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

Dit vonnis betreft een zogenaamd verkort vonnis. De rechtbank zal de bewijsmiddelen waarop de bewezenverklaring is gebaseerd uitwerken als tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
Eis van de officier van justitie
Aan verdachte moet de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) worden opgelegd. De noodzaak van de maatregel kan vervolgens na een half jaar door de rechtbank worden getoetst.
8.2
Strafmaatverweer van de verdediging
Er kan worden volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest. Verdachte heeft inmiddels ruim zes weken vastgezeten. Dit is veel langer dan in vergelijkbare zaken en volgens de oriëntatiepunten van de rechtbank (LOVS) wordt opgelegd. Eventueel kan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf worden gecombineerd met een voorwaardelijk deel, waarbij dan reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde kan worden opgelegd. Er dient in ieder geval geen ISD-maatregel te worden opgelegd aangezien er geen concrete diagnostiek ligt ten aanzien van de verslavingsproblematiek van verdachte, op welke basis wel door de reclassering is geadviseerd tot oplegging van de ISD-maatregel. Het lijkt zo te zijn dat de enige reden dat de reclassering tot oplegging van de maatregel adviseert, een zeer praktische reden is. Het ontbreken van structuur in het leven van verdachte, gebrek aan een woning, inkomen en het hebben van financiële problemen, hebben er immers toe geleid dat de reclassering een hulpverleningstraject binnen een ambulant kader niet haalbaar acht. Dit is echter onvoldoende om tot oplegging van de ISD-maatregel over te gaan. Er is nooit eerder reclasseringstoezicht geweest of op een andere manier ambulant ingegrepen. Daarnaast heeft verdachte meerdere keren aangegeven dat hij concreet uitzicht heeft op betaald werk en een verblijfplaats waar hij zich kan inschrijven. Hij is bereid en gemotiveerd om verandering in zijn leven te brengen. Nu er andere mogelijkheden zijn, gaat het te ver om aan verdachte de ISD-maatregel op te leggen.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal, anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, niet de ISD-maatregel aan verdachte opleggen. Verdachte zal een gevangenisstraf van honderd dagen opgelegd krijgen, waarvan elf dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met oplegging van bijzondere voorwaarden. Deze strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de omstandigheden van verdachte zoals bij het onderzoek ter terechtzitting zijn gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een fietsendiefstal. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal. Dit soort feiten zijn, zeker in Amsterdam waar deze feiten zeer veelvuldig voor komen, zeer vervelende feiten die naast overlast, financiële hinder veroorzaken bij de gedupeerden.
Ook heeft de rechtbank gekeken naar het strafblad van verdachte van 6 november 2019 waaruit blijkt dat verdachte veelvuldig eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Daarnaast heeft de rechtbank gekeken naar het reclasseringsrapport van 21 november 2019 dat is opgemaakt door M. Dort.
In dit rapport beschrijft zij dat het gebrek aan financiële middelen en mogelijk ook het alcohol- en of drugsmisbruik hebben geleid tot het delictgedrag. Er is echter geen diagnostiek voorhanden nu er alleen een NIFP-consult heeft plaatsgevonden op 13 september 2019 waarbij is vastgesteld dat er aanwijzingen zijn voor verslavingsproblematiek en verder onderzoek binnen de ISD-inrichting kan plaatsvinden. Verdachte was niet eerder bekend bij de reclassering. Verdachte heeft geen stabiele huisvesting of betaald werk en lijkt ook niet te beschikken over een steunend netwerk.
Aangezien verdachte als EU-onderdaan nog geen 5 jaar in Nederland verblijft en dus onvoldoende rechten heeft opgebouwd, niet beschikt over identiteitspapieren en geen zorgverzekering heeft, zijn structurele hulpverleningsmogelijkheden in Nederland beperkt en wordt de kans op recidive op korte termijn hoog geschat. De reclassering ziet geen andere mogelijkheid dan het adviseren van de onvoorwaardelijke ISD-maatregel. Binnen de ISD-inrichting kan de structuur en zorg worden geboden die verdachte nodig heeft.
Ter terechtzitting heeft reclasseringsmedewerker M. Dort, gehoord als deskundige, in aanvulling op het advies verklaard dat het alternatief, het opleggen van bijzondere voorwaarden, door de reclassering moeilijk haalbaar wordt geacht. Het gaat er bij verdachte voornamelijk om dat hij zelf ook de nodige stappen onderneemt, zoals het regelen van identiteitspapieren, onderdak en een inkomen. De reclassering weet niet of verdachte hiertoe in staat is en acht de slagingskans daarom laag.
De rechtbank stelt vast dat verdachte voldoet aan de harde criteria voor oplegging van de ISD-maatregel. Naast de harde criteria die gelden voor het opleggen van een ISD-maatregel heeft de rechtbank gekeken of het op basis van andere omstandigheden wenselijk is om aan verdachte een ISD-maatregel op te leggen. Daarbij wordt gekeken of er in het verleden dwangtrajecten hebben plaatsgevonden die niet hebben geleid tot een gedragsverandering, of dat verdachte heeft aangegeven hieraan niet mee te willen werken, of dat verdachte daar – gelet op zijn status – geen mogelijkheden toe heeft (de zogenaamde ‘zachte criteria’).
Verdachte kan in een forensisch kader, waaronder de ISD maatregel, in aanmerking komen voor een klinische opname en andere noodzakelijke hulpverlening. Van een extramurale fase in een instelling voor begeleid wonen zal daarentegen mogelijk geen sprake kunnen zijn, omdat sommige begeleid wonen-instellingen een EU-onderdaan in de praktijk niet accepteren als niet is vastgesteld dat deze EU-onderdaan op grond van zijn of haar (langdurig) rechtmatig verblijf in Nederland recht heeft op deze voorziening. Concreet betekent dit dat EU-onderdanen niet altijd voor een extramurale fase in aanmerking lijken te komen en weer op straat worden gezet zodra de ISD-maatregel of de bijzondere voorwaarden eindigen.
De rechtbank heeft geconstateerd dat verdachte een EU-onderdaan is bij wie nog niet eerder een dwangkader is toegepast. In dit kader is relevant dat verdachte meerdere keren en ook ter terechtzitting heeft verklaard dat hij open staat voor hulp en zijn leven wil veranderen. Tijdens zijn detentie is hij gestopt met het gebruik van drugs. Ook heeft hij verklaard concreet uitzicht te hebben op een inschrijfadres en een inkomen.
Gelet op al het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat niet is voldaan aan de zachte criteria om de ISD-maatregel te kunnen opleggen. Hierbij is van belang dat verdachte nog niet eerder in het kader van bijzondere voorwaarden een interventie zoals een ambulante of klinische opname opgelegd heeft gekregen. Dat de reclassering twijfelt aan de haalbaarheid van het nakomen van bijzondere voorwaarden door verdachte, maakt niet dat die mogelijkheid hem daardoor niet kan worden geboden. Van belang is immers dat verdachte wel die kans moet krijgen om zich aan dergelijke bijzondere voorwaarden te houden en daarmee zijn leven in positieve zin te veranderen. De rechtbank biedt in dit geval dan ook die kans aan verdachte en zal bijzondere voorwaarden verbinden aan een voorwaardelijk strafdeel. De rechtbank benadrukt daarbij dat van verdachte wordt verwacht dat hij zelf belangrijke stappen zet om zijn leven te veranderen. Hij moet zich bijvoorbeeld inzetten om identiteitspapieren, een Burgerservicenummer, een inschrijfadres en een inkomen te regelen. De rechtbank verwacht dat met de oplegging van een drangkader voldoende steun en begeleiding door instellingen wordt geboden zodat verdachte hiertoe ook in staat is.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, aanleiding bestaat om af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd en niet de ISD-maatregel aan verdachte op te leggen.

9.Beslag

Onder verdachte is het volgende in beslag genomen:
  • 6 STK Handgereedschap (Omschrijving: 5803174)
  • 1 STK Schroevendraaier (Omschrijving: 5803174, wit)
  • 1 STK Schroevendraaier (Omschrijving: 5803185, geel)
  • 1 STK Gereedschap (Omschrijving: Multitool 5803186)
  • 1 STK Schaar (Omschrijving: 5803187)
  • 1 STK Knijptang (Omschrijving: Nijptang 5803188)
  • 1 STK Gereedschap (Omschrijving: moersleutel 5803189)
  • 1 STK Handgereedschap (Omschrijving: 5803190)
Deze inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurd verklaard en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van die voorwerpen de fietsendiefstal door middel van verbreking is begaan.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het zaak in zaak A primair bewezen verklaarde:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
ten aanzien van het in zaak B bewezen verklaarde:
diefstal.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van honderd (honderd) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
elf (11) dagenvan deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
twee (2) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt:
Stelt de volgende
algemene voorwaarden:
Veroordeelde mag zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maken aan een strafbaar feit;
Veroordeelde moet ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
Veroordeelde moet medewerking verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Daarnaast kan de tenuitvoerlegging ook worden gelast indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt de volgende
bijzondere voorwaarden:
Meldplicht:verdachte meldt zich bij Reclassering Nederland. Hij blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
Ambulante behandeling:verdachte wordt verplicht tot ambulant forensisch behandelcontact bij een forensische instelling zoals GGZ Arkin Jellinek verslavingszorg, Inforsa Forensische zorg, of een soortgelijke instelling, te bepalen door de reclassering, gericht op behandeling van de verslavingsproblematiek. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
Inspanningsverplichting dagbesteding en inkomen: verdachte dient zijn medewerking te verlenen aan en een actieve inspanning te verrichten voor (een traject tot) het verkrijgen en het behouden van structurele en zinvolle (betaalde) dagbesteding en een inkomen. Verdachte zal hierin worden begeleid door Stichting De Regenbooggroep, afdeling AMOC, of een soortgelijke hulpverleningsinstantie, te bepalen door de reclassering. Verdachte dient openheid van zaken te geven ten aanzien van zijn financiële situatie;
Inspanningsverplichting tot het verkrijgen van een inschrijvingsadres: verdachte dient zijn medewerking te verlenen aan en een actieve inspanning te verrichten voor het verkrijgen en het behouden van een verblijfadres waar hij zich ook kan inschrijven. Verdachte zal hierin worden begeleid door Stichting De Regenbooggroep, afdeling AMOC, of een soortgelijke hulpverleningsinstantie, te bepalen door de reclassering. Indien de reclassering of de betrokken hulpverleningsinstantie het wenselijk acht dat verdachte op een bepaald adres verblijft, dient verdachte zich daaraan te houden.
Geeft de reclassering opdracht tot het houden van toezicht en het bieden van steun bij de naleving van de voorwaarden.
Verklaart
verbeurd:
  • 6 STK Handgereedschap (Omschrijving: 5803174)
  • 1 STK Schroevendraaier (Omschrijving: 5803174, wit)
  • 1 STK Schroevendraaier (Omschrijving: 5803185, geel)
  • 1 STK Gereedschap (Omschrijving: Multitool 5803186)
  • 1 STK Schaar (Omschrijving: 5803187)
  • 1 STK Knijptang (Omschrijving: Nijptang 5803188)
  • 1 STK Gereedschap (Omschrijving: moersleutel 5803189)
  • 1 STK Handgereedschap (Omschrijving: 5803190)
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A.E. Somsen, voorzitter,
mrs. M.C. Eggink en O.P.M. Fruytier, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Mud, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 december 2019.