ECLI:NL:RBAMS:2020:3687

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 juni 2020
Publicatiedatum
27 juli 2020
Zaaknummer
13/303658-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhandelen van cocaïne, bezit van harddrugs, eenvoudig witwassen en bezit van vuurwapen

Op 17 juni 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1962, die zich schuldig heeft gemaakt aan het verhandelen van cocaïne, het bezit van harddrugs, eenvoudig witwassen en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 20 december 2019 cocaïne heeft verstrekt aan verschillende personen. Tijdens observaties door de politie is vastgesteld dat de verdachte in het bezit was van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne en MDMA, evenals contant geld dat vermoedelijk afkomstig was van drugshandel. De verdachte is op 20 december 2019 aangehouden, waarbij drugs en een vuurwapen zijn aangetroffen in zijn woning. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar heeft hem schuldig bevonden aan het verhandelen van cocaïne, het bezit van drugs, eenvoudig witwassen van een bedrag van € 21.111,62 en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 15 maanden opgelegd, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en een meldplicht bij de reclassering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/303658-19 (Promis)
Datum uitspraak: 17 juni 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1962 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisadministratie personen op het adres [adres] in [woonplaats] ,
gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Onderzoek op de zitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 3 juni 2020. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. K. van der
Willigen, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. H.J. Oosterhagen, naar voren hebben
gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - na de wijziging tenlastelegging - ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
Feit 1:verhandelen van cocaïne en/of MDMA in de periode van 1juni 2019 tot en met 20
december 2019;
Feit 2:aanwezig hebben van 1227,88 gram cocaïne, 2,43 gram en vier pillen MDMA op 20
december 2019;
Feit 3:witwassen (primair) / eenvoudig witwassen (subsidiair) van € 21.655,62 in de periode
van 25 november 2018 tot en met 20 december 2019;
Feit 4:Het voorhanden hebben van een vuurwapen (omgebouwd gas/alarmpistool) en 25
omgebouwde patronen op 20 december 2019.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt
als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten bewezen. De officier van justitie vraagt
vrijspraak voor feit 3 primair. Daarnaast vraagt zij ten aanzien van feit 1 partiële vrijspraak, wat
betreft de handel in MDMA en de ten laste gelegde periode vóór 1 augustus 2019. Zij heeft
daartoe het volgende aangevoerd.
Feit 1 (verhandelen drugs)
Tijdens de doorzoeking is in totaal 1227,88 gram cocaïne en 2,43 gram MDMA aangetroffen.
Daarnaast zijn een weegschaal met resten wit poeder, een rietje en lege wikkels in de woning
gevonden.
Uit historische gegevens van de telefoon van verdachte met het nummer [telefoonnummer 1] , over de periode 1 juni 2019 tot en met 1 november 2019, blijkt dat verdachte veelvuldig telefonisch contact heeft met bekende harddrugsgebruikers. Veel van de opgenomen en afgeluisterde gesprekken gaan voornamelijk over ergens afspreken, of over het feit dat verdachte “nodig” is.
Er wordt gesproken over de levering van “kaas”, “5 pennen”, ‘1” en “dingetjes”. Er zijn
verschillende observaties verricht op verdachte in de onderzoeksperiode. De observaties in
combinatie met de opgenomen en uitgeluisterde gesprekken, tonen een beeld van verdachte die
kort achter elkaar meerdere korte ontmoetingen heeft met personen. In een aantal gevallen
wordt gezien dat iets wordt overgedragen. Deze korte bezoeken en ontmoetingen met de daarbij
waargenomen overdrachten, in combinatie met de aangetroffen verdovende middelen in de
woning. de wijze waarop deze verdovende middelen waren verpakt (de aangetroffen wikkels),
het weegschaaltje met daarbij het aangetroffen rietje en veel cash geld staat vast dat verdachte
heeft gehandeld in cocaïne.
Gelet op de verklaring van verdachte op zitting, inhoudende dat de aangetroffen MDMA voor
eigen gebruik was bedoeld, moet verdachte worden vrijgesproken van het handelen van
MDMA.
Op basis van de medische stukken volgt dat verdachte tot 18 juni 2019 in het ziekenhuis heeft
gelegen, en daarna gestart is met revalidatie. De periode die kan worden bewezen wordt om die
reden ingekort van 1 augustus 2019 tot en met 20 december 2019. Verdachte moet worden
vrijgesproken van de periode vóór 1 augustus 2019.
Feit 2 (bezit drugs)
Op basis van het aantreffen van de verdovende middelen in de woning van verdachte, de
vaststelling dat het daadwerkelijk om cocaïne en MDMA gaat in combinatie met de bekennende
verklaring van verdachte kan feit 2 bewezen worden verklaard.
Feit 3 subsidiair (eenvoudig witwassen)
Verdachte heeft een geldbedrag van € 21.655,62 witgewassen in de periode van 25 november
2018 tot en met 25 november 2019, bestaande uit het in beslag genomen contante geldbedrag
van € 5.999,85 en de contante stortingen van €1 5.656,77 op de bankrekening van verdachte.
Verdachte heeft op zitting verklaard dat hij in de ten laste gelegde periode geld heeft gekregen
van zijn broer. Daarnaast zou zijn mantelzorger contante stortingen hebben gedaan als
terugbetaling voor het gebruik van de bankpas van verdachte voor persoonlijke uitgaven. Deze
verklaring over de herkomst van het geld is niet aannemelijk.
Verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 primair, omdat de inkomsten van verdachte
afkomstig zijn van zijn eigen handel in harddrugs. Door het verwerven en het voorhanden
hebben van het contante geldbedrag en de contant gedane stortingen, welke bedragen
onmiddellijk afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, heeft verdachte zich
wel schuldig gemaakt aan eenvoudig witwassen.
Feit 4 (bezit vuurwapen en munitie)
In de berging van de woning is een vuurwapen met bijbehorende munitie aangetroffen. Verdachte heeft over de aanwezigheid van het wapen een bekennende verklaring afgelegd. Hij
was zich bewust van het wapen en de munitie en had hierover de beschikkingsmacht.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft - overeenkomstig zijn pleitnota - bepleit dat verdachte vrijgesproken moet
worden van de feiten 1 en 3. Ten aanzien van de feiten 2 en 4 stelt de raadsman dat een
bewezenverklaring kan volgen. Met betrekking tot de feiten 1 en 3 heeft hij het volgende
aangevoerd.
Vrijspraak feit 1 (verhandelen drugs)
De ten laste gelegde periode vindt geen onderbouwing in het strafdossier. Uit het medisch
dossier volgt dat verdachte pas op 12 september 2019 weer zonder krukken kon lopen. De
observaties hebben plaatsgevonden vanaf 6 december 2019 en de telefoongesprekken zijn niet
eerder opgenomen dan na 9 december 2019. Deze informatie levert geen aanwijzingen op voor drugshandel in de periode vóór december 2019.
Er is geen bewijs voor het ten laste gelegde bereiden/bewerken/verwerken. Verdachte heeft ook geen drugs verkocht, verstrekt, vervoerd of afgeleverd. Uit het merendeel van de observaties van de politie volgt dat zij geen overdracht zien. Op 6 december 2019 zien de observanten verdachte een onbekende persoon ‘iets’ geven, maar zij kunnen niet waarnemen wat verdachte geeft. Op 20 december 2019 nemen de observanten waar dat verdachte een opgevouwen papiertje overhandigt, maar zij zien niet dat de persoon iets teruggeeft aan verdachte. Bij het verkopen van drugs wordt niet alleen drugs gegeven, maar moet ook voor de drugs worden betaald.
Vrijspraak feit 3 (witwassen)
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zou hebben gehandeld in drugs in de periode van 1 juni 2019 tot 20 december 2019.
In de periode vóór 1juni 2019 is € 11.700 op de rekening van verdachte gestort. Er is geen
enkel aanknopingspunt dat het hier gaat om geld afkomstig uit een misdrijf. Het geld is
afkomstig uit inkomsten uit arbeid van de gokhal, giften van familieleden, stortingen van [naam mantelzorger] als mantelzorger en spaargeld van de dochter van verdachte.
Ter aanvulling heeft verdachte op zitting verklaard dat hij zijn auto heeft verkocht voor
€ 6.000,-. De verkoopprijs heeft hij contant verkregen. Ook had hij nog spaargeld in huis liggen. Dat was afkomstig van de verkoop van de gokhal in 1994 en de exploitatie in 1996. Verdachte stortte steeds geld op zijn bankrekening voor de betaling van de vaste lasten. Zijn broer heeft verdachte ook geld gegeven. Zijn mantelzorger [naam mantelzorger] stortte het geld dan op zijn rekening. Toen [naam mantelzorger] boodschappen voor verdachte deed, betaalde [naam mantelzorger] zijn privé-uitgaven ook regelmatig met de bankpas van verdachte. [naam mantelzorger] stortte dat geld later weer terug op de rekening van verdachte.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Feiten en omstandigheden
Op 10 oktober 2019 krijgt de politie een MMA-melding binnen, met informatie:
“Grote cocaïnedealer in Amsterdam. In Amsterdam wordt al vele jaren in cocaïne gedeald
door een man genaamd [verdachte] (fon), wonende in de [adres] . [verdachte] bestelt bij zijn leverancier doorgaans 1 tot 2 kilo cocaïne per
keer. Hij verstopt de cocaïne in zijn woning in een kast in de huiskamer. Doorgaans is hij vanaf
ongeveer 14.00 uur actief Hij bezorgt de cocaïne ook op bestelling op zijn grijze scooter van
het merk Peugeot . Deze scooter staat doorgaans geparkeerd op het [straatnaam] . Het telefoonnummer van zijn drugslijn is [telefoonnummer 2] . Ook kan hij mogelijk gebruik maken van
het telefoonnummer [telefoonnummer 3] .”
De politie verricht onderzoek naar het telefoonnummer en het adres. Verdachte blijkt te wonen
op het genoemde adres en maakt gebruik van het nummer [telefoonnummer 2] . Ook blijkt verdachte
een bromfiets op zijn naam te hebben staan. Uit onderzoek volgt verder dat in 2015 en 2017
MMA-meldingen zijn binnengekomen over de bewoner van [adres] , inhoudende
dat hij drugs zou dealen vanuit zijn woning.
Op basis hiervan zijn observaties door de politie verricht, is een technische actie aangesloten
op het telefoonnummer van verdachte en zijn historische gegevens opgevraagd. Tijdens
observaties wordt door de politie waargenomen dat verdachte op zijn bromfiets naar
verschillende personen rijdt en iets aan hen overhandigt. In telefoon- en WhatsAppgesprekken
tussen verdachte en personen wordt gesproken over locaties en tijdstippen, waarop verdachte
bij hen kan zijn. De personen vragen verdachte om ‘kaas’ en dingetjes’. De personen waarmee
verdachte contact heeft, staan bij de politie geregistreerd als harddrugsgebruikers.
Op 20 december 2019 wordt verdachte aangehouden, nadat de politie ziet dat verdachte een
wikkel geeft aan een persoon. Bij de fouillering worden bij hem tien wikkels met wit poeder en
€ 105 in contanten aangetroffen. Aansluitend wordt de woning van verdachte doorzocht. In een
kast in de huiskamer worden wikkels met wit poeder, pillen, kristalvormig poeder, een
weegschaaltje met resten wit poeder en lege wikkels gevonden. Verder wordt in de woning een
hoeveelheid contant geld (€ 5.894,85) aangetroffen. In de berging wordt een omgebouwd
alarmpistool en munitie gevonden. In een andere berging worden in een kluis twee
boodschappentassen met 1,2 kg samengeperst wit poeder aangetroffen.
Uit forensisch drugsonderzoek blijkt dat de wikkels en boodschappentassen uit de kluis 1227,88
gram cocaïne bevatten. Het kristalvormig poeder (2,43 gram) en de pillen bevatten volgens het
onderzoek MDMA.
3.3.2.
Beoordeling feit 3: witwassen
Bij de doorzoeking van de woning van verdachte aan de [adres] in [woonplaats]
op 20 december 2019 is in de woonkamer een geldbedrag van € 5.894,85 aangetroffen. Dit
bedrag zat in verschillende doosjes in een kast in de woonkamer. Het geld werd in het bijzijn
van harddrugs, verpakkingsmateriaal en een weegschaaltje met resten wit poeder aangetroffen.
Bij de fouillering van verdachte op 20 december 2019 is € 105,00 gevonden. Uit een analyse
van de bankgegevens van verdachte over de periode van 25 november 2018 tot en met 20
december 2019 komt naar voren dat in die periode contante stortingen zijn gedaan voor een
bedrag van € 15.656,77. Verdachte ontvangt geen inkomen of uitkeringen.
Vrijspraak feit 3 primair (opzet/schuldwitwassen)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte moet
worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Niet is gebleken dat verdachte één of
meer handelingen heeft verricht die gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of
verhullen van de criminele herkomst van het geld.
Bewezenverklaring feit 3 subsidiair (eenvoudig witwassen)
In deze zaak kan geen directe link worden gelegd tussen een bepaald misdrijf en de contante
stortingen en aangetroffen geldbedragen. Verdachte wordt namelijk vrijgesproken van het
verstrekken van cocaïne in de periode vóór 1 oktober 2019. De rechtbank komt wel tot een
bewezenverklaring voor het verstrekken van cocaïne in de periode van 1 oktober 2019 tot en
met 20 december 2019. Uit het dossier is echter onvoldoende gebleken dat verdachte geld heeft
gekregen voor de cocaïne.
Omdat direct bewijs voor een criminele herkomst van het geld ontbreekt, dient zich de vraag
aan of sprake is van een vermoeden van (eenvoudig) witwassen. Als dat het geval is, mag van
de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld die
niet zó onwaarschijnlijk is dat zij zonder meer terzijde kan worden geschoven. Ontbreekt een
dergelijke verklaring dan kan eenvoudig witwassen in beginsel worden bewezen verklaard.
In de woning van de verdachte is een contant geldbedrag van in totaal € 5.894,85 aangetroffen,
verdeeld over verschillende doosjes in de kast in de woonkamer. Dit bedrag wordt aangetroffen
in het bijzijn van harddrugs, verpakkingsmateriaal en een weegschaaltje met resten wit poeder.
Het bewaren van een dergelijk contant geldbedrag in een woning is op zichzelf al tamelijk
ongebruikelijk. Verder is een bedrag van € 15.656,77 contant gestort in een periode van een
jaar. Verdachte had geen aantoonbaar legaal inkomen in de periode van de contante stortingen
en de vondst van het geld in zijn woning.
Deze feiten en omstandigheden, in samenhang met zijn bewezen geachte handel in verdovende
middelen, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank een vermoeden van eenvoudig
witwassen van opbrengsten uit eigen misdrijf. Nu er voldoende feiten en omstandigheden zijn
om het vermoeden van witwassen te rechtvaardigen, mag van verdachte een verklaring worden
verlangd voor de herkomst van het geld.
Verdachte heeft op zitting verklaard dat het geldbedrag zou bestaan uit inkomsten uit arbeid
van de gokhal, giften van familieleden, stortingen van zijn mantelzorger (zijnde
terugbetalingen) en spaargeld van de dochter van verdachte. Daarnaast zou verdachte contante
opbrengsten van zijn auto ter hoogte van € 6.000,- en spaargeld van de verkoop van de gokhal
thuis hebben liggen. Verdachte stortte geld op zijn rekening om de vaste lasten te betalen, en
heeft zijn mantelzorger ook gevraagd om contant geld op zijn rekening te storten.
Verdachte heeft pas op zitting een verklaring gegeven over de herkomst van het geld, zonder
enige (schriftelijke) onderbouwing. De rechtbank is van oordeel dat het niet aannemelijk is dat
de mantelzorger geld van zijn rekening heeft gebruikt voor privéuitgaven ter hoogte van de
gestorte bedragen. Ook is het niet aannemelijk dat verdachte giften van zijn broer in delen op
de rekening contant liet storten en dat verdachte nog gelden, afkomstig van de verkoop van zijn
gokhal in 1994/1996, in huis had liggen. Omdat verdachte pas op zitting een verklaring heeft
afgelegd, was het op voorhand niet mogelijk om onderzoek te verrichten. Daardoor is geen
sprake van een aannemelijke of verifieerbare verklaring waarmee het vermoeden van eenvoudig
witwassen kan worden weerlegd.
Met betrekking tot het aangetroffen geldbedrag in de pot (€ 544), heeft verdachte verklaard dat
dat geldbedrag spaargeld van zijn dochter is. De raadsman heeft op zitting een schriftelijke
verklaring overlegd van de dochter van verdachte, waarin zij zegt dat het bedrag van € 544,- in
de pot haar spaargeld is. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring aannemelijk is.
Verdachte wordt vrijgesproken van eenvoudig witwassen van het bedrag van € 544,-.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het geldbedrag van
€ 21.111,62 afkomstig is van eigen misdrijf, zodat wettig en overtuigend bewezen kan worden
dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan eenvoudig witwassen.
3.3.3.
Bewijsoverwegingen
Feit 1 primair (verhandelen drugs)
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het verstrekken van cocaïne in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 20 december 2019.
Verdachte heeft op zitting een bekennende verklaring afgelegd over het verstrekken van cocaïne aan verschillende personen. Hij beschikte over ruim een kilo cocaïne. Een kennis heeft een grote hoeveelheid cocaïne (ruim 1,2 kg) gevonden op het strand in Zeeland. Deze kennis heeft met verdachte besproken dat verdachte deze cocaïne zou kunnen verkopen. Verdachte heeft verklaard dat hij in oktober 2019
samplesheeft gekregen om de kwaliteit van de cocaïne te testen. Rond 5 december 2019 heeft verdachte de cocaïne in bezit gekregen. Vanaf dat moment heeft hij
samplesvan de cocaïne aan verschillende personen uitgedeeld, waarvoor hij niet betaald kreeg. Voordat hij naar eigen zeggen was begonnen met het verkopen van de cocaïne, is hij op 20 december 2019 opgepakt.
Wat er zij van de geloofwaardigheid over de wijze waarop hij over de cocaïne is komen te
beschikken, staat vast dat verdachte vanaf 1 oktober 2019 cocaïne voorhanden heeft gehad en
dat hij vanaf 5 december 2019 beschikte over een handelsvoorraad cocaïne. Vanaf 5 december 2019 heeft verdachte de cocaïne verstrekt aan verschillende mensen. Dat verdachte cocaïne heeft verstrekt, wordt ondersteund door de weegschaal met resten wit poeder en lege wikkels, die zijn aangetroffen in de woning van verdachte. Daarnaast is verdachte aangehouden met tien wikkels cocaïne op zak. De bevindingen uit de tapgesprekken en observaties sluiten aan bij de verklaring van verdachte dat hij contact heeft gehad met personen over cocaïne. Ook volgt hieruit dat hij cocaïne, al dan niet in de vorm van
samples, aan verschillende personen heeft gegeven.
Dat verdachte geen geld heeft ontvangen voor zijn
samples, staat niet aan een
bewezenverklaring in de weg. Voor het verhandelen van drugs is namelijk niet vereist dat (geld) wordt betaald voor de drugs, althans niet in die zin dat sprake is van ‘gelijk oversteken’.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte cocaïne heeft
verhandeld.
Partiële vrijspraak feit 1
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat verdachte moet
worden vrijgesproken van het handelen in MDMA. Er is namelijk niet gebleken dat verdachte
een hoeveelheid MDMA heeft verhandeld.
Daarnaast spreekt de rechtbank verdachte vrij van de periode vóór 1 oktober 2019. Hoewel er
aanwijzingen in het dossier aanwezig zijn dat verdachte zich ook vóór deze datum bezig heeft
gehouden met de handel in harddrugs, kan dit niet met voldoende wettige bewijsmiddelen
worden ondersteund.
Feit 2 (bezit drugs) en feit 4 (bezit vuurwapen en munitie)
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat kan worden
bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van
1227,88 gram cocaïne, 2,43 gram MDMA en vier tabletten MDMA. Dit geldt ook voor het
voorhanden hebben van een omgebouwd alarmpistool (Ekol Volga 9mrn) en 25
gemanipuleerde PAK-patronen (Özkursan 9mm).

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in
bijlage IIbewezen dat verdachte:
1
in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 20 december 2019 te Amsterdam opzettelijk heeft
verstrekt een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, een middel bedoeld als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1;
2
op 20 december 2019 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad wikkels en plastic zakken met in totaal 1227,88 gram van een materiaal bevattende cocaïne, en 2,43 gram en vier tabletten van een materiaal bevattende MDMA, telkens middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1;
3
in de periode van 25 november 2018 tot en met 20 december 2019, te Amsterdam geldbedragen (van in totaal 21.111.62 euro) heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat deze geldbedragen onmiddellijk afkomstig waren uit enig eigen misdrijf;
4
op 20 december 2019 te Amsterdam, - een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gewijzigd gas/alarmpistool, van het merk Ekol, type Volga, kaliber 9 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool in de zin van artikel 1, lid 1 onder 3e, gelet op artikel 2 lid 1. categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, en
- munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 25 gemanipuleerde 9 mm
PAK patronen, van het merk Özkursan, zijnde munitie in de zin van artikel 1, onder 4 gelet op
artikel 2 lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie,
voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte
is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een
rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd
voor de duur van 22 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het
voorarrest en een proeftijd van twee jaar. Een meldplicht bij de reclassering zou goed zijn voor verdachte, maar een behandeling is niet noodzakelijk.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte een geheel voorwaardelijke straf moet worden opgelegd, gelet op de persoonlijke omstandigheden. Subsidiair heeft de raadsman verzocht het gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf dat de tijd in voorarrest overstijgt, in voorwaardelijke vorm op te leggen. Een meldplicht bij de reclassering zou goed kunnen werken voor verdachte, zodat ook zijn uitkeringen kunnen worden geregeld.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek op de zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de
vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich gedurende drie maanden schuldig gemaakt aan handel in cocaïne.
Hiervoor heeft verdachte een grote hoeveelheid cocaïne (ruim 1,2 kilogram) op verschillende
plekken in zijn woning aanwezig gehad, waar ook zijn dochter verbleef. Ook is een hoeveelheid MDMA aangetroffen. Cocaïne en MDMA zijn niet alleen zeer schadelijk voor de
volksgezondheid, maar werkt ook verslavend met alle gevolgen van dien voor de maatschappij. De harddrugshandel gaat bovendien gepaard met zeer gewelddadige criminaliteit die de maatschappij ontwricht en in Amsterdam in het bijzonder regelmatig tot ernstige incidenten leidt. Met zijn handelen heeft verdachte een rol gehad in de keten van de handel in harddrugs.
Verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan eenvoudig witwassen van een (contant)
geldbedrag van in totaal € 21.111,62. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale
economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Geld dat wordt
verdiend door het plegen van strafbare feiten maakt onderdeel uit van het zwartgeldcircuit en
heeft een schadelijke werking op de samenleving. Tot slot had verdachte de beschikking over
een vuurwapen (omgebouwd gas/alarmpistool) en 25 omgebouwde patronen. Het voorhanden
hebben een vuurwapen en de bijbehorende munitie brengt grote veiligheidsrisico’s met zich
mee. Het bezit van een dergelijk wapen en munitie is vanwege de daaraan verbonden
gevaarzetting een misdrijf dat stevig dient te worden bestraft.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting
die door de rechtbanken onderling zijn afgesproken zodat zoveel mogelijk min of meer gelijke
straffen worden opgelegd. De oriëntatiepunten voor ‘het dealen van harddrugs vanuit een
woning’ geven bij een periode van 3 maanden als uitgangspunt een gevangenisstraf van 6
maanden. Voor het aanwezig hebben van 1,2 kg kilogram geldt als uitgangspunt een
gevangenisstraf van 6 maanden. Ook heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de Amsterdamse oriëntatiepunten voor vuurwapens en explosieven van mei 2019, gelet op het feit dat verdachte het wapen in zijn woning had liggen, waar ook zijn dochter veelvuldig verbleef. Voor witwassen bestaan dergelijke oriëntatiepunten niet, maar afhankelijk van de omvang wordt al snel een gevangenisstraf van meerdere maanden opgelegd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te wijken van de gestelde uitgangspunten vanwege
de medische omstandigheden van verdachte.
Uit de door de raadsman overlegde medische stukken volgt dat verdachte meerdere
(gecompliceerde) fracturen heeft opgelopen na een val van zijn balkon op 31 oktober 2018. Op 21 november 2018 is hij ontslagen uit het ziekenhuis en heeft hij een lange periode
gerevalideerd in een verpleeghuis. In juni 2019 moest verdachte wederom geopereerd worden.
Na het ontslag uit het ziekenhuis op 18 juni 2019 volgde een nieuwe periode van herstel.
Verdachte heeft een lange tijd gebruik moeten maken van een rolstoel en krukken. In het kader van de revalidatie heeft hij ook Oxycodon moeten slikken.
Verdachte heeft zes maanden in voorlopige hechtenis doorgebracht in een versoberd regime
vanwege de maatregelen rondom het coronavirus. Door de beperkingen in de penitentiaire
inrichting heeft verdachte geen gebruik kunnen maken van fysiotherapie en de sportschool.
Hierdoor heeft verdachte niet kunnen revalideren waardoor aannemelijk is dat hij achterstand
heeft opgelopen bij zijn herstel. Op zitting heeft verdachte verklaard dat hij veel last heeft van
de schroeven in zijn linkerbeen, die medisch verwijderd moeten worden.
Omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt met betrekking tot de periode van het verhandelen van cocaïne dan de officier van justitie, komt zij tot een lagere straf dan
geëist.
Alles afwegende acht de rechtbank passend een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd dat verdachte in voorarrest heeft gezeten, en een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast wordt als de bijzondere voorwaarde een meldplicht bij de reclassering opgelegd. De rechtbank acht, met de officier van justitie en de raadsman, van belang dat verdachte zich meldt bij de reclassering om een plan van aanpak te maken.

8.Beslag

8.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de in beslag genomen bromfiets
(nr. 11) en het geld (als baten uit drugshandel) (nrs. 6-10) verbeurd moeten worden verklaard.
Het is aannemelijk dat het geldbedrag van misdrijf afkomstig is, omdat verdachte ook beschikte over een handelshoeveelheid cocaïne. De bromfiets is gebruikt bij het dealen van cocaïne. Het nephorloge (nr. 1), de e-sigaretten (nr. 5) en het valse geld (nrs. 12-13) moeten worden onttrokken aan het verkeer. De televisie (nr. 2), de afstandsbediening (nr. 3) en het bronzen beeld (nr. 4) mogen worden teruggegeven aan verdachte. Deze goederen zullen niet feitelijk teruggaan naar verdachte, omdat er nog conservatoir beslag op ligt.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de geldbedragen (nrs. 6-9) terug moeten
naar verdachte. De geldbedragen zijn niet in verband te brengen met de ten laste gelegde feiten. Het bedrag van € 544,- (nr. 9) is het spaargeld van de dochter van verdachte. Het omgezette Peruviaanse geld (nr. 10) moet ook terug, omdat dit bedrag niet in de tenlastelegging is opgenomen. Ook de bromfiets (nr. 11) en het bronzen beeld (nr. 4) moeten terug naar verdachte. Verdachte is vanwege zijn revalidatie afhankelijk van zijn bromfiets. Het bronzen beeld is een erfstuk van zijn overleden vader.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De geldbedragen (nrs. 6-8) worden verbeurd verklaard en zijn daarvoor vatbaar, omdat het
onder 3 subsidiair bewezen geachte feit hiermee is begaan. De e-sigaretten (nr. 5) en het valse geld (nrs. 12-13) worden onttrokken aan het verkeer. Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet. Het pistool (nr. 14) wordt ook onttrokken aan het verkeer, aangezien met betrekking tot dit voorwerp het onder 4 bewezen verklaarde feit is begaan.
Het (nep)horloge (nr. 1) wordt teruggegeven aan verdachte, omdat het enkele bezit daarvan niet strafbaar is op grond van artikel 337 Sr, en dit voorwerp niet kan dienen tot het begaan van of de voorbereiding van soortgelijke misdrijven als waarvan verdachte wordt verdacht.
Het geldbedrag ter hoogte van € 544,- (nr. 9) wordt teruggegeven aan verdachte, omdat verdachte is vrijgesproken van eenvoudig witwassen ten aanzien van dat bedrag. De televisie
(nr. 2), de afstandsbediening (nr. 3), het bronzen beeld (nr. 4) en het omgezette Peruviaanse
geld (nr. 10) worden ook teruggegeven aan verdachte, nu het belang van strafvordering zich
daartegen niet langer verzet. Daarnaast wordt de bromfiets (nr. 11) teruggegeven aan verdachte. De rechtbank vindt het disproportioneel om de bromfiets verbeurd te verklaren, gelet op de bewezen verklaarde feiten en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Omdat het Openbaar Ministerie op deze goederen (nrs. 2,3,4,9 en 10-11) ook conservatoir beslag heeft gelegd, zullen deze voorwerpen feitelijk niet terug gaan naar verdachte.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 57 en 420quater van het Wetboek van Strafrecht
26 en 55 Wet Wapens en Munitie
2 en 10 Opiumwet
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 3 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, onder 2, onder 3 subsidiair en onder 4 ten laste
gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is
bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van het onder 3 subsidiair bewezen verklaarde
eenvoudig witwassen;
Ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan
met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
gevangenisstrafvan
15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in
verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in
mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte van
7 (zeven) maandenvan deze gevangenisstraf niet zal worden ten
uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de verdachte zich voor het einde van de proeftijd
schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de verdachte gedurende de proeftijd de
hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
Meldplicht bij reclassering
dat verdachte zich binnen veertien dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis meldt bij
Reclassering Nederland op het adres [adres reclasseringsinstantie] . Verdachte blijft
zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt
om het reclasseringstoezicht uit te voeren. Verdachte werkt mee aan het toezicht en de
begeleiding door de reclassering, zolang de reclassering dat nodig vindt. Hieronder valt ook het
meewerken aan huisbezoeken. Verdachte houdt zich aan aanwijzingen van de reclassering
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het
Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarde en de verdachte
ten behoeve daarvan te begeleiden.
Van rechtswege gelden de voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
 ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het
nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel
1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
 medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14e, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Gelast de
verbeurdverklaringvan:
6 5070 EUR
5855532
7 105 EUR
5855548
8 180 EUR
5855560
Gelast de
teruggave aan verdachtevan:
1. STK Horloge
Rolex Batman
5855500
2 1 STK Televisie
LG,zwart
5855644
3 1 STK Afstandsbediening
LG
5860799
4 1 STK Beeld
Bronzen, Jan Desmarets
5855694
9 544,85 EUR
5855585
10 23,40 EUR
Omgewisseld van 100 Peruviaanse sol
5855552
11 1 STK Bromfiets
Kymco Dink, bouwjaar 2012
5811318
Gelast de
onttrekking aan het verkeervan:
5 117 STK E-sigaretten
Scorpion Venom Pen
5855595
12 1 STK vals geld € 50,--
5860790
13 1 STK vals geld € 50,--
5860791
14 1 STK Pistool
Ekol Volga
5855406
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. J. Thomas en J.G. Vegter, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Onnink, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 17 juni 2020.
De voorzitter en de griffier zijn niet in de gelegenheid om dit vonnis te ondertekenen.
[...]

[...]

[...]

[...]

[...]
[...]

3.[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

19.[...]

[...]