In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, uitgesproken op 25 mei 2020, is het verzoek van een buitenlandse cliënt om een vergoeding voor de kosten van zijn raadsman behandeld. De cliënt had een verzoek ingediend op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering, waarin hij een vergoeding van € 9.569,04 voor de kosten van zijn raadsman en € 550,00 voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift vroeg. De rechtbank heeft vastgesteld dat het uurtarief van € 300,00 dat door de raadsman in rekening werd gebracht, niet onredelijk is, gezien zijn ervaring en specialisatie in het strafrecht. De rechtbank heeft echter ook opgemerkt dat het aantal in rekening gebrachte uren, 24,85 uur, bovenmatig is voor een relatief eenvoudige zaak. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om 16 uur voor vergoeding in aanmerking te laten komen.
De rechtbank heeft de kosten van de raadsman en de reiskosten van de cliënt beoordeeld en kwam tot de conclusie dat er gronden van billijkheid aanwezig waren om een vergoeding toe te kennen. De totale vergoeding die aan de cliënt werd toegekend, bedroeg € 6.540,83 voor de kosten van de raadsman en € 550,00 voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open voor zowel de cliënt als de officier van justitie. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van de beschikking bevolen door het bedrag over te maken naar de rekening van de advocaat van de cliënt.