ECLI:NL:RBAMS:2020:3565

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juli 2020
Publicatiedatum
22 juli 2020
Zaaknummer
13/023837-20, 13/083438-20 en 13/190636-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meerdere pogingen tot woninginbraak en belediging van ambtenaren in functie

Op 10 juli 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere pogingen tot woninginbraak en belediging van ambtenaren in functie. De rechtbank heeft de zaken, die onder de parketnummers 13/023837-20, 13/083438-20 en 13/190636-19 zijn geregistreerd, gevoegd behandeld. De verdachte, geboren in 1982 en gedetineerd, is op 26 juni 2020 ter terechtzitting verschenen. De officier van justitie, mr. S. Leeman, heeft gevorderd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit op basis van onvoldoende bewijs.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere pogingen tot woninginbraak op verschillende adressen in Amsterdam, waarbij hij op 27 maart 2020 tegen de deuren van woningen heeft getrapt. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de aangiftes van de slachtoffers in overweging genomen, evenals camerabeelden en forensisch bewijs. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet kon worden gekoppeld aan alle ten laste gelegde feiten, maar heeft wel bewezen geacht dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot woninginbraak en belediging van twee ambtenaren op 8 juli 2019.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waarbij de vordering van één benadeelde partij niet-ontvankelijk is verklaard omdat de verdachte van dat feit is vrijgesproken. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf opgelegd uit een eerdere veroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummers: 13/023837-20 (
zaak A), 13/083438-20 (
zaak B), 13/190636-19 (
zaak C) en 13/680226-17 (
TUL)
Datum uitspraak: 10 juli 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1982,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] ,
gedetineerd in de penitentiaire inrichting te [plaats detentie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 juni 2020.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A (13/023837-20), zaak B (13/083438-20) en zaak C (13/190636-19) aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. Leeman, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S. Konya, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
(
zaak A)
woninginbraak op het adres [adres 1] op 26 januari 2020, waarbij een geldbedrag van € 200,-, toebehorende aan [persoon 1] , is weggenomen;
poging tot woninginbraak op het adres [adres 2] op 1 januari 2020, met het oogmerk om goederen, toebehorende aan [persoon 2] , weg te nemen;
(
zaak B)
woninginbraak op het adres [adres 3] op 27 maart 2020, waarbij goederen, waaronder een laptop, toebehorende aan [persoon 3] , zijn weggenomen;
subsidiairten laste gelegd als een poging tot woninginbraak op voornoemd adres;
poging tot woninginbraak op het adres [adres 4] op 27 maart 2020, met het oogmerk om goederen, toebehorende aan [persoon 4] , weg te nemen;
subsidiairten laste gelegd als vernieling van de deur van voornoemde woning;
poging tot woninginbraak op het adres [adres 5] op 27 maart 2020, met het oogmerk om goederen, toebehorende aan [persoon 5] , weg te nemen;
subsidiairten laste gelegd als vernieling van de deur van voornoemde woning;
poging tot woninginbraak op het adres [adres 6] op 27 maart 2020, met het oogmerk om goederen, toebehorende aan [persoon 6] , weg te nemen;
subsidiairten laste gelegd als vernieling van de deur van voornoemde woning;
poging tot woninginbraak op het adres [adres 7] op 27 maart 2020, met het oogmerk om goederen, toebehorende aan thans onbekende bewoner(s), weg te nemen;
subsidiairten laste gelegd als vernieling van de deur van voornoemde woning;
(
zaak C)
belediging van ambtenaren in functie, [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op 8 juli 2019 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1 die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
De rechtbank leest het in zaak B onder 3 ten laste gelegde vermelde “ [adres 5] ” als “ [adres 5] ”, omdat van een kennelijke misslag sprake is. De verbetering van deze misslag schaadt verdachte niet in zijn verdediging

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het in zaak B onder 3 en 5 ten laste gelegde, nu zij daarvoor onvoldoende bewijs aanwezig acht in het dossier.
Ten aanzien van de overige ten laste gelegde (pogingen tot) woninginbraak in zaak A en zaak B, heeft zij - onder verwijzing naar haar op schrift gestelde requisitoir - gerekwireerd tot bewezenverklaring. Zij heeft daartoe de voor haar relevante bewijsmiddelen opgesomd. De aangiftes worden in alle zaken ondersteund door bevindingen van verbalisanten, ofwel door camerabeelden, forensisch onderzoek of herkenningen van verdachte. Aan de subsidiair tenlastegelegde vernielingen komt de officier van justitie niet toe.
De in zaak C ten laste gelegde belediging kan worden bewezen aan de hand van het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , het proces-verbaal van bevindingen van de uitgekeken beelden van de bodycam en de bekennende verklaring van verdachte.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
Zaak A
Ten aanzien van de in zaak A onder 1 ten laste gelegde woninginbraak heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat er onvoldoende overtuigend bewijs is om tot een veroordeling te komen, nu verdachte pas 20 minuten na de woninginbraak in de buurt is gezien. Het signalement van de dader komt verder niet overeen met de uiterlijke kenmerken van verdachte en de samenstelling van het weggenomen geldbedrag komt niet overeen met de coupures die onder verdachte zijn aangetroffen.
Ook ten aanzien van de in zaak A onder 2 ten laste gelegde poging tot woninginbraak heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Verdachte heeft een trap tegen de deur gegeven, maar dit deed hij uit frustratie. Verdachte verwachtte naar een feestje te gaan, maar trof op locatie niemand aan. Hij was door kennissen op het verkeerde been gezet. Nu geen vernieling ten laste is gelegd, dient verdachte te worden vrijgesproken.
Zaak B
Ten aanzien van de in zaak B onder 1 ten laste gelegde (poging tot) woninginbraak heeft de raadsman vrijspraak bepleit. De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte die nacht opzoek was naar een slaapplek. Verdachte is op de [adres 3] door een reeds bestaand gat in de deur gekropen. Verdachte dacht dat de woning leeg was en toen dat niet het geval bleek te zijn, is hij naar een nabijgelegen tuin gegaan om daar te slapen. Verdachte betwist een laptop te hebben aangeraakt.
Ten aanzien van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit van de poging tot woninginbraak. Hoewel kan worden vastgesteld dat verdachte tegen de deur heeft getrapt, volgt uit het dossier dat verdachte direct is weggefietst. Als hij het oogmerk zou hebben gehad om goederen uit de woning weg te nemen, was hij bij de woning naar binnen gegaan.
Ten aanzien van het in zaak B onder 4 ten laste gelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte weliswaar degene is die op de camerabeelden wordt gezien, maar dat niet te zien is welke handelingen verdachte verricht. Verdachte heeft verklaard dat hij harde klappen hoorde, dat hij daarvan schrok en dat hij vervolgens is weggegaan. Verdachte dient van dit deel van de tenlastelegging dan ook te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de in zaak B onder 3 en 5 ten laste gelegde pogingen tot woninginbraak, danwel vernieling geldt dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte tegen de deuren heeft getrapt. Verdachte is op geen enkele manier aan deze feiten te koppelen en dient te worden vrijgesproken vanwege onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
Zaak C
Ten aanzien van de in zaak C ten laste gelegde belediging heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak van feit 1 in zaak A en feiten 3 en 5 in zaak B
De rechtbank acht, met de raadsman en de officier van justitie, niet bewezen wat in zaak B onder 3 en 5 is ten laste gelegd. Het dossier bevat geen bewijs dat verdachte in verband brengt met deze feiten. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken..
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte is weliswaar gesignaleerd in de omgeving van de woning, maar dit was twintig minuten na de inbraakmelding. Daarnaast komt het signalement van verdachte niet geheel overeen met het signalement dat door de bewoners van de woning is opgegeven. De zoon van aangever omschrijft een man van 18-25 jaar, terwijl verdachte een 37-jarige man is. De uiterlijke kenmerken die worden genoemd in het signalement waar verdachte wel aan voldoet, zijn niet specifiek genoeg om te kunnen vaststellen dat het om verdachte zou gaan. Tot slot acht de rechtbank van belang dat de coupures van het bij verdachte aangetroffen geldbedrag niet geheel overeenkomen met de coupures waaruit het weggenomen geldbedrag volgens aangever zou bestaan. Hoewel er sprake is van wettig bewijs, ontbreekt het de rechtbank aan de overtuiging dat verdachte degene is geweest die deze woninginbraak heeft gepleegd. Verdachte zal dan ook van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
3.3.2.
Bewezenverklaring van de overige feiten in zaken A en B
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot woninginbraak op het adres [adres 3] (zaak B, feit 1). De deur van de woning is opengebroken doordat iemand een gat in de voordeur heeft getrapt. Verdachte is in de nabijheid van de woning, een paar tuinen verderop, aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat hij op zoek was naar een slaapplek. Hij heeft deze woning uitgekozen omdat er al een gat in de voordeur zat en hij dacht dat de woning niet bewoond werd. Deze verklaring is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk. De aangeefster heeft verklaard dat zij wakker werd van een harde klap en gestommel in haar woning en dat zij gelijk de politie heeft gebeld. De politie is kort daarop verschenen en heeft alleen verdachte aangetroffen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat het verdachte was die de deur open heeft getrapt. Dat verdachte dacht dat de woning niet werd bewoond, is niet geloofwaardig gelet op de inrichting die te zien is op de foto’s in het dossier en die voor verdachte zichtbaar moet zijn geweest op het moment dat hij de woning binnen ging. Dat verdachte de woning is ingegaan met het doel goederen weg te nemen, blijkt volgens de rechtbank uit de aangifte. De aangeefster verklaart dat haar laptop, die op de eettafel lag, samen met de oplader in de hoes is gestopt en bij de voordeur is neergelegd. De rechtbank acht het aannemelijk dat verdachte deze had willen meenemen, maar dat dit niet is gelukt door de snelle komst van de politie.
De rechtbank is van oordeel dat de bewijsmiddelen die ten grondslag liggen aan de poging woninginbraak bij de woning aan de [adres 3] kunnen dienen als schakelbewijs voor de pogingen tot woninginbraak bij de woningen [adres 2] (zaak A, feit 2), [adres 4] en [adres 6] (zaak B, feiten 2 en 4).
Bij het gebruik van schakelbewijs wordt voor de bewezenverklaring van een feit mede redengevend geacht de - uit één of meer bewijsmiddelen blijkende - omstandigheid dat de verdachte bij één of meer andere strafbare feiten betrokken was. Daarbij is ten minste vereist dat de wijze waarop de onderscheidene feiten zijn begaan op essentiële punten overeenkomt (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 12 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3118).
De rechtbank stelt vast dat verdachte ook bij de woningen [adres 2] , [adres 4] en [adres 6] tegen de voordeur heeft getrapt om toegang tot de woning te krijgen. Verdachte heeft bekend dat hij tegen die deuren heeft getrapt. De raadsman heeft nog bepleit dat verdachte niet tegen de deur van de woning [adres 6] heeft getrapt, waarna verdachte zijn verklaring op dit punt heeft gewijzigd, maar de rechtbank gaat uit van de eerste verklaring van verdachte op zitting dat hij tegen de deur heeft getrapt. Deze verklaring is namelijk in lijn met de camerabeelden van de omgeving van de woning. Op deze camerabeelden is verdachte te zien. Niet te zien is welke handelingen hij uitvoert maar de politieambtenaar hoort twee klappen en ziet verdachte daarna wegfietsen. Op de voordeur wordt later een schoenzoolprofiel waargenomen. Nu er geen andere personen te zien zijn op de camerabeelden, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte tegen de deur heeft getrapt.
Over de woningen [adres 4] en [adres 6] heeft verdachte ook verklaard dat hij tegen de deur heeft getrapt omdat hij daar naar binnen wilde. Volgens hem zocht hij daar naar een slaapplek. Dat vindt de rechtbank niet aannemelijk, gelet op de aanhouding van verdachte later in dezelfde nacht (27 maart) in een tuin nabij het adres [adres 3] , waar verdachte zich op dezelfde wijze toegang tot de woning heeft verschaft en waar hij een laptop van de bewoner bij de voordeur heeft klaar gezet. De rechtbank acht op grond hiervan bewezen dat verdachte het oogmerk had op de wederrechtelijke toeëigening van voorwerpen in de woningen waar verdachte die nacht naar binnen is gegaan of waar hij heeft geprobeerd naar binnen te gaan.
Over de woning [adres 2] heeft verdachte verklaard dat hij alleen uit frustratie tegen de deur heeft getrapt. Van de omstandigheden die zouden hebben geleid tot deze frustratie, is niets gebleken. Nu verdachte bij meerdere woningen heeft geprobeerd in te breken door tegen de voordeur te trappen, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte ook bij de woning [adres 2] het opzet had om de woning binnen te gaan. Verdachte heeft de voordeur van [adres 4] wel open gekregen. De aangever heeft echter verklaard dat het sensorlicht in de woning vervolgens is aangegaan en de rechtbank gaat ervan uit dat verdachte om die reden niet naar binnen is gegaan.
3.3.4.
Het oordeel over het in zaak C ten laste gelegde
De rechtbank acht op basis van de bekennende verklaring van verdachte, het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en het proces-verbaal van bevindingen met de beschrijving van de bodycambeelden bewezen dat verdachte voornoemde verbalisanten heeft beledigd.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
(
zaak A)
2.
op 1 januari 2020 te Amsterdam, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een of meerdere goederen van zijn gading, toebehorende aan [persoon 2] , uit een woning, gelegen aan de [adres 2] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, met kracht tegen de deur van voornoemde woning heeft getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(z
aak B)
1. subsidiair.
op 27 maart 2020 te Amsterdam, omstreeks 03.14 uur, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om uit een woning, de [adres 3] , alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, een of meer voorwerpen (ondermeer een laptop),
toebehorende aan [persoon 3] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, tegen een deur van voornoemde woning heeft getrapt en voornoemde woning heeft doorzocht en voornoemde laptop heeft vastgepakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 primair.
op 27 maart 2020 te Amsterdam, omstreeks 03.10 uur, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om uit een woning, het [adres 4] , alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, een of meer voorwerp(en, t
oebehorende aan [persoon 4] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, tegen een deur van voornoemde woning heeft getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4 primair.
op of omstreeks 27 maart 2020 te Amsterdam, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om uit een woning, gelegen aan de [adres 6] , alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, een of meer voorwerpen,
toebehorendeaan [persoon 6] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, tegen een deur van voornoemde woning heeft getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(
zaak C)
op 8 juli 2019 te Amsterdam, opzettelijk beledigend ambtenaren, te weten de in uniform geklede [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , beiden dienstdoende als hoofdagent bij de Nationale Politie, eenheid Amstedam, gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten met toezicht belast, in dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden: "Jullie kankerhonden" en "Vuile honden" en "Vuile kankerflikkers" en "Je moeder is een kankerhoer" en "Kankerbrillenjood", althans telkens woorden van een gelijke beledigende aard en/of strekking.
Art. 267 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 23 (drieëntwintig) maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank primair verzocht om - in het geval zij tot bewezenverklaring van één of meerdere feiten komt - aan verdachte geen gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke strafdeel de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis overstijgt. Subsidiair heeft de raadsman de rechtbank verzocht om bij de straftoemeting rekening te houden met het feit dat verdachte mantelzorger is van zijn zieke zoon, de afgenomen delictfrequentie en de omstandigheid dat hij in vrijheid zijn schuld kan blijven afbetalen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank slaat bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder acht op het navolgende:
Uitgangspunt
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vier pogingen tot woninginbraak. De rechtbank zal bij de straftoemeting aansluiting zoeken bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Als oriëntatiepunt voor woninginbraak met recidive geldt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 5 maanden. Bij een poging wordt deze straf met een derde verminderd. De rechtbank heeft dit als uitgangspunt genomen bij het bepalen van de op te leggen straf.
Ernst van het feit
Verdachte heeft geprobeerd om zich de toegang te verschaffen tot meerdere woningen. Daar waar dit lukte, lijkt de intentie van verdachte om in te breken door externe factoren te zijn verstoord. Door woninginbraken wordt inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de bewoners. Een woning is immers bij uitstek de plaats waar iemand zich veilig moet kunnen voelen. Daarnaast brengen deze feiten, naast overlast en ergernis voor de bewoners, ook financiële schade met zich mee.
Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan belediging van twee ambtenaren in functie. Door deze beledigingen te uiten in het bijzijn van omstanders, zijn de betrokken ambtenaren aangetast in hun eer en goede naam.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 20 mei 2020. Hieruit blijkt dat verdachte in het verleden veelvuldig is veroordeeld voor woninginbraken en dat verdachte in een proeftijd liep ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde delicten. Ook liep verdachte ten tijde van het plegen van de in zaak B bewezen verklaarde feiten in een schorsing. Dit alles heeft verdachte er niet van weerhouden wederom strafbare feiten te plegen.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van verschillende adviezen van de reclassering, waaronder het advies van Reclassering Nederland van 23 april 2020, opgemaakt door C.S. Pruis. In dit advies wordt geadviseerd om een straf zonder bijzondere voorwaarden aan verdachte op te leggen, nu de reclassering geen mogelijkheden meer ziet om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen. Verdachte heeft jaren onder toezicht van Reclassering Nederland gestaan, waarbij er met name de laatste jaren sprake is geweest van een welwillende houding. Echter blijkt er opnieuw sprake te zijn van veelvuldige recidive ten aanzien van vermogensdelicten. Het reclasseringstraject lijkt de afgelopen jaren steeds in stand te zijn gehouden door de verantwoordelijkheden die verdachte heeft als het gaat om de zorg voor zijn zoon, maar de interventies hebben tot nu toe geen effect gehad. De tijd is rijp dat verdachte een poging gaat doen om zijn leven zinvol vorm te geven zonder delictgedrag en verplichte hulpverlening, aldus de reclassering.
Op te leggen straf
De rechtbank is van oordeel dat er aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. Allereerst omdat de rechtbank minder bewezen verklaart dan door de officier van justitie is gevorderd. Daarnaast neemt de rechtbank in overweging dat drie van de vier bewezen verklaarde pogingen tot woninginbraak in dezelfde nacht, zeer kort na elkaar, zijn gepleegd. De rechtbank gaat echter niet mee in de strafmaatverweren van de verdediging. Dat verdachte als mantelzorger een belangrijk deel van de zorg draagt voor zijn gehandicapte zoontje, maakt niet dat kan worden volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis. Daarvoor zijn de delicten te ernstig. De rechtbank acht hierbij ook van belang wat de reclassering hierover heeft gerapporteerd, zoals hierboven omschreven. De rechtbank acht, alles overwegend, een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. De rechtbank ziet gelet op het advies van de reclassering geen aanleiding om een voorwaardelijk strafdeel op te leggen.

8.Beslag

Onder verdachte is in zaak A € 235,- (tweehonderdvijfendertig Euro) in beslag genomen. Dit geldbedrag behoort aan verdachte toe en zal aan hem worden teruggegeven, nu het belang van strafvordering zich daar niet tegen verzet.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

9.1.
[persoon 1] (zaak A, feit 1)
De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 400,- (vierhonderd euro) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte zal worden vrijgesproken van het feit waar de vordering op ziet. Aan verdachte wordt ten aanzien van dit feit geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht is niet toegepast.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
9.2.
[persoon 2] (zaak A, feit 2)
De benadeelde partij [persoon 2] vordert € 219,80 (tweehonderdnegentien euro en tachtig Eurocent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 1 januari 2020.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [persoon 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd, nu verdachte jegens het slachtoffer, naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in zaak A onder 2 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 219,80 (tweehonderdnegentien Euro en tachtig eurocent)
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 1 januari 2020.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 29 mei 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/680226-17, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 11 juli 2018 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 166 (honderdzesenzestig) dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden. Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 266, 267 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder 1 ten laste gelegde, het in zaak B onder 1 primair ten laste gelegde, het in zaak B onder 3 ten laste gelegde en het in zaak B onder 5 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder in zaak A onder 2 ten laste gelegde, het in zaak B onder 1 subsidiair ten laste gelegde, het in zaak B onder 2 primair ten laste gelegde, het in zaak B onder 4 primair ten laste gelegde en het in zaak C ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A, feit 2; zaak B, feit 1 subsidiair; zaak B, feit 2 primair en zaak B, feit 4 primair;
poging tot diefstal, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak/verbreking, meermalen gepleegd;
ten aanzien van zaak C:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan verdachte van € 235,- (tweehonderdvijfendertig euro), in beslag genomen in zaak A onder goednummer 5871871.
Verklaart
[persoon 1](zaak A, feit 1)
niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Wijstde vordering van de benadeelde partij
[persoon 2] toetot een bedrag van
€ 219,80 (tweehonderdnegentien euro en tachtig eurocent)aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 januari 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 2] aan de Staat € 219,80 (tweehonderdnegentien euro en tachtig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 januari 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 4 (vier) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Gelast de
tenuitvoerleggingvan de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 11 juli 2018, namelijk een
gevangenisstrafvan
166 (honderdzesenzestig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. J. Knol en M.M. Breugem, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.E. van der Burg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 juli 2020.
[(...)]