ECLI:NL:RBAMS:2020:3550

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 juli 2020
Publicatiedatum
21 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2861
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WIA-uitkering en de betekenis van WSW-indicatie bij WIA-beoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de afwijzing van een aanvraag voor een WIA-uitkering. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv de aanvraag van [eiseres] op 11 oktober 2018 heeft afgewezen en het bezwaar van [eiseres] op 12 april 2019 ongegrond heeft verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting op 5 december 2019, waarbij [eiseres] aanwezig was met haar gemachtigde, en het Uwv vertegenwoordigd was door een gemachtigde. Na de zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend en aanvullende vragen gesteld aan partijen. De rechtbank heeft op 4 februari 2020 en 10 maart 2020 reacties ontvangen van [eiseres] en het Uwv, waarna de zaak opnieuw is behandeld op een telefonische zitting op 28 mei 2020.

De rechtbank heeft overwogen dat [eiseres] met een WSW-indicatie enkele jaren heeft gewerkt, maar in november 2016 is uitgevallen vanwege psychische klachten. De verzekeringsartsen hebben beperkingen vastgesteld, maar de rechtbank oordeelt dat het Uwv voldoende rekening heeft gehouden met de medische informatie en dat de afwijzing van de WIA-aanvraag terecht is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts in beroep extra beperkingen heeft aangenomen, maar dat de medische informatie in het dossier niet actueel is. De rechtbank concludeert dat de argumenten van [eiseres] niet leiden tot een aanspraak op een WIA-uitkering en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. H.J. Tijselink, rechter, in aanwezigheid van mr. A.R. Vlierhuis, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/2861

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. B.C.F. Kramer),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: J.G. Kramer).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[werkgever] )te Diemen.
Partijen worden hierna [eiseres] , het Uwv en [werkgever] genoemd.

Procesverloop

In het besluit van 11 oktober 2018 (het primaire besluit) heeft het Uwv de aanvraag van [eiseres] voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen.
In het besluit van 12 april 2019 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard.
[eiseres] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
[werkgever] heeft laten weten alleen een kopie van de uitspraak te willen ontvangen. [eiseres] heeft toestemming gegeven om medische informatie te delen met [werkgever] .
De zaak is behandeld op de zitting van 5 december 2019. [eiseres] was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. De gemachtigde van het Uwv was aanwezig.
De rechtbank heeft na de zitting het onderzoek heropend om aanvullende vragen te stellen aan partijen. De rechtbank heeft op 4 februari 2020 reactie ontvangen van [eiseres] en op 10 maart 2020 van het Uwv. [eiseres] en het Uwv hebben vervolgens op respectievelijk 7 april 2020 en 3 april 2020 op elkaars reactie gereageerd.
Vervolgens is de zaak opnieuw behandeld op een telefonische zitting op 28 mei 2020. [eiseres] heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De gemachtigde van het Uwv heeft, met voorafgaande afmelding, niet ingebeld op de telefonische zitting.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. [eiseres] heeft met een WSW-indicatie een aantal jaren gewerkt via [werkgever] bij bloedbank [naam] als inpakster. Op 28 november 2016 is zij uitgevallen voor dit werk vanwege psychische klachten.
2. In verband met haar WIA-aanvraag is [eiseres] gezien door twee verzekeringsartsen: op 20 september 2018 en in bezwaar op 7 maart 2019. Er zijn beperkingen aangenomen voor de klachten aan de enkel, allergie en astma en de psychische klachten. Op basis hiervan is geoordeeld dat [eiseres] niet meer geschikt is voor haar werk bij [naam] , maar wel voor andere functies. Zij kan daarmee net zo veel verdienen als bij haar werk bij [naam] . Om deze reden is haar aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen.
Het standpunt van [eiseres]
3. [eiseres] vindt dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hebben gehouden met haar klachten. Haar beperkingen zijn toegenomen. Zij wijst er op dat er een grote discrepantie bestaat tussen het oordeel van de verzekeringsarts en de rapportages van de arbo-arts, de arbeidsdeskundige van [werkgever] en de rapportages die zijn opgesteld in het kader van de WSW-indicatie.
4. Daarnaast wijst [eiseres] er op dat haar belastbaarheid in de geselecteerde functies op verschillende punten wordt overschreden. Verder stelt [eiseres] dat de arbeidsdeskundige ten onrechte heeft aangenomen dat zij opleidingsniveau 2 heeft.
5. Verweerder is en blijft van oordeel dat [eiseres] geen recht heeft op een WIA-uitkering. Hij verwijst daarbij naar de door hem gedane onderzoeken.
Het oordeel van de rechtbank
De medische beoordeling
6. De rechtbank stelt voorop dat ook verweerder de klachten van [eiseres] reëel vindt. Er is een allergie aangenomen, er is sprake van enkelklachten na een fractuur en operatie en er speelt een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis. Zoals ter zitting is benadrukt heeft [eiseres] bovendien een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt.
7. Daarmee is echter niet gezegd dat de beperkingen die door het Uwv zijn aangenomen niet kloppen. Bij de vaststelling van de beperkingen dienen door verweerder wettelijk niet alleen de klachten in ogenschouw te worden genomen, maar is op grond van artikel 5 van de WIA doorslaggevend of die beperkingen ook een rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg zijn van ziekte of gebrek. Dat is anders dan hoe het is neergelegd in de WSW. Een WIA-beoordeling heeft daarmee een ander toetsingskader dan een beoordeling in het kader van de WSW. Dat in het kader van het werk bij [werkgever] met diverse zaken rekening is gehouden, betekent daarom niet dat dit 1 op 1 bij een WIA-beoordeling ook moet gebeuren, zelfs al zouden de feiten verder het zelfde zijn.
8. Aan een besluit tot toelating tot de WSW komt in het kader van een WIA-beoordeling dan ook niet vooraf een doorslaggevende betekenis toe. Dat wil echter niet zeggen dat de WSW-beoordeling zonder meer aan de kant mag worden gelegd. [1]
9. De verzekeringsarts heeft naar aanleiding van de vragen van de rechtbank nogmaals naar de rapportages in het kader van de WSW gekeken. Hij heeft vanwege de daar beschreven persoonlijkheidsproblematiek in beroep een extra beperking aangenomen op sociaal functioneren, en dat ook toegelicht. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts in beroep daarmee voldoende heeft gemotiveerd waarom er in verband met de psychische klachten van [eiseres] geen verdergaande beperkingen zijn aangenomen en dat hij voldoende rekening heeft gehouden met de informatie in het kader van de WSW-indicatie.
10. De rechtbank wijst er daarbij op dat de medische informatie in het dossier in het kader van de WSW-indicatie niet actueel is. Deze informatie dateert immers uit 2010. Bij de verlenging van de WSW-indicatie in 2018 is [eiseres] niet gezien door een arts. Toch heeft het Uwv met die informatie rekening is gehouden. Het Uwv heeft [eiseres] daarbij dan ook zeker niet tekort gedaan.
11. De rechtbank voegt hier nog aan toe dat het feit dat [eiseres] is uitgevallen bij [naam] en dat een re-integratietraject is de WSW niet succesvol is afgerond, volgens het dossier niet enkel samenhing met medische problematiek. Er was ook sprake van een moeizame samenwerking met collega’s. Dat levert onder de WIA echter geen beperking op.
12. Dat bij [eiseres] meer beperkingen moeten worden aangenomen, wordt door haar wel gesteld, maar blijkt niet uit recente objectieve medische informatie. Het dossier bevat informatie over de astma en allergie van [eiseres] en informatie van haar psycholoog. Met deze informatie is rekening gehouden en voor de daar genoemde klachten zijn beperkingen aangenomen.
13. Voor zover [eiseres] stelt dat de rapportage van de primaire verzekeringsarts tekortschiet, merkt de rechtbank op dat de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep doorslaggevend is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft veel van de conclusies van de primaire verzekeringsarts overgenomen, maar heeft ook extra beperkingen aangenomen.
14. [eiseres] stelt verder nog dat van een redelijk werkgever niet kan worden verwacht haar te werk te stellen, omdat sprake is van een frequent ziekteverzuim van meer dan 38%.
15. De rechtbank is echter van oordeel dat de verzekeringsarts in zijn reactie van 1 april 2020 overtuigend uiteen heeft gezet dat dit frequente ziekteverzuim niet door een medisch feitencomplex verklaard kan worden. Het enkele feit dat een bedrijfsarts het ziekteverzuim van [eiseres] heeft geaccepteerd in de periode dat zij via [werkgever] werkte, wil niet zeggen dat dit door een medisch feitencomplex verklaard kan worden. De context bij [werkgever] was ook niet dezelfde als in het vrije bedrijf. Overigens heeft verweerder wel degelijk rekening gehouden met klachten van [eiseres] zoals stressgevoeligheid en allergie, maar dat maakt niet dat op medische gronden een uitzonderlijk hoog ziekteverzuim in de geselecteerde functies is te verwachten.
16. De rechtbank ziet op deze punten, maar ook overigens geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts. [eiseres] heeft zelf geen medische stukken ingebracht en alle medische informatie in het dossier is door de verzekeringsarts bij de beoordeling betrokken. De rechtbank zal daarom geen verzekeringsarts als deskundige benoemen, zoals door [eiseres] was verzocht.
De arbeidskundige beoordeling
17. Volgens [eiseres] zijn verschillende van de geselecteerde functies niet geschikt voor haar, omdat zij niet beschikt over opleidingsniveau 2.
18. De rechtbank volgt [eiseres] hierin niet en is het met de arbeidsdeskundige eens dat het opleidingsniveau van [eiseres] beter aansluit bij niveau 2 dan bij niveau 1. Opleidingsniveau 1 staat gelijk aan enkele jaren basisonderwijs. Opleidingsniveau 2 staat gelijk aan voltooid basisonderwijs plus enkele jaren vervolgonderwijs. [eiseres] is naar eigen zeggen zeven jaar naar de basisschool gegaan. Zij heeft dit onderwijs misschien niet voltooid, omdat zij is blijven zitten, maar zij is vervolgens wel naar de huishoudschool gegaan. De arbeidsdeskundige neemt terecht aan dat dit een opleiding op lhno-niveau is, welk niveau gelijk wordt gesteld aan het huidige vmbo-niveau. Het Uwv mocht gelet op deze omstandigheden uitgaan van opleidingsniveau 2.
19. De rechtbank acht de geselecteerde functies ook overigens geschikt voor [eiseres] . [eiseres] heeft aangevoerd dat de functies om verschillende redenen niet geschikt voor haar zijn, maar de argumenten die zij aanvoert zien op de (al besproken) functionele mogelijkhedenlijst, en niet op overschrijdingen van de belastbaarheid in concrete functies. Voor zover wel sprake is van een overschrijding, heeft de arbeidsdeskundige – zo nodig na overleg met de verzekeringsarts – duidelijk toegelicht waarom de functies wel geschikt zijn voor [eiseres] . Die functies zijn ook geschikt uitgaande van extra beperkingen op sociaal functioneren, zoals verweerder in beroep heeft aangebracht.
20. De rechtbank ziet daarom ook geen aanleiding om een arbeidsdeskundige te benoemen als deskundige.
Conclusie
21. Al hetgeen namens eiseres is aangevoerd, kan niet leiden tot een aanspraak op een WIA-uitkering. De rechtbank zal het beroep daarom ongegrond verklaren. Voor een vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, rechter, in aanwezigheid van mr. A.R. Vlierhuis, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 8 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:117.