ECLI:NL:RBAMS:2020:3531

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 juli 2020
Publicatiedatum
21 juli 2020
Zaaknummer
C/13/684208 / FA RK 20-2983
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing van minderjarige in het belang van de vader na beschuldigingen van seksueel misbruik

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 juli 2020 een beschikking gegeven in een geschil over gezamenlijke gezagsuitoefening tussen een vader en een moeder. De vader verzocht om vervangende toestemming om met zijn minderjarige dochter te verhuizen naar een andere woonplaats, omdat hij zich in zijn huidige omgeving niet meer prettig voelde na beschuldigingen van seksueel misbruik door de moeder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader en de moeder een korte affectieve relatie hebben gehad en gezamenlijk het gezag uitoefenen over hun dochter, die sinds het uiteengaan van partijen bij de vader verblijft, met uitzondering van een periode van uithuisplaatsing. De rechtbank heeft de noodzaak van de verhuizing van de vader en de minderjarige als gevolg van de beschuldigingen en de impact daarvan op hun leven in de huidige woonomgeving erkend. De rechtbank heeft overwogen dat het belang van de minderjarige voorop staat, maar dat de vader voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de verhuizing noodzakelijk is voor hun welzijn. De rechtbank heeft de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoeken en de vader vervangende toestemming verleend om met de minderjarige te verhuizen en haar in te schrijven op een school in de nieuwe woonplaats. De rechtbank heeft de behandeling van de zorgregeling pro forma aangehouden, zodat partijen de gelegenheid hebben om tot een wijziging van de regeling te komen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/684208 / FA RK 20-2983 (HE/SV)
Beschikking van 29 juli 2020 betreffende geschil gezamenlijke gezagsuitoefening als bedoeld in artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek
in de zaak van:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vader,
advocaat mr. I. Vledder, gevestigd te Amsterdam,
tegen
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. R.V. Paniagua, gevestigd te Rijswijk Zh.
Als belanghebbende is aangemerkt:
Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen JBRA.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Amsterdam,
locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de Raad.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoek van de vader, ingekomen op 20 mei 2020;
- het gewijzigde verzoek van de vader;
- het verweerschrift van de moeder;
- het F9-formulier met bijlagen van 1 juli 2020 van de zijde van de vader;
- het F9-formulier met bijlage van 1 juli 2020 van de zijde van de moeder;
- het F9-formulier met bijlage van 2 juli 2020 van de zijde van de vader.
1.2.
De mondelinge behandeling achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 2 juli 2020, gelijktijdig met de procedure met zaak- en rekestnummer C/13/686116 / FA RK 20-555.
Verschenen zijn:
- de vader, vergezeld van zijn advocaat,
- de vrouw, vergezeld van haar advocaat en een tolk in de Spaanse taal,
- mevrouw [medewerkster de Raad] namens de Raad,
- de heer [medewerker Jeugdbescherming] , namens de Jeugdbescherming Regio Amsterdam (JBRA.
De advocaten hebben pleitaantekeningen overgelegd. Dezen zijn aan het procesdossier toegevoegd.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een korte affectieve relatie met elkaar gehad. Zij hebben in de periode 17 juni 2011 tot juli 2015 en in de periode kerst 2015 tot begin 2017 in het huis van de man samengewoond.
2.2.
Uit de relatie van partijen is geboren:
[minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2014 (hierna te noemen [minderjarige] ).
2.3.
[minderjarige] is door de vader erkend en partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit.
2.4.
[minderjarige] verblijft sinds het uiteengaan van partijen bij de vader, met uitzondering van een periode waarin zij uit huis was geplaatst. De uithuisplaatsing heeft plaatsgevonden na een melding van de moeder dat de vader [minderjarige] seksueel misbruikt zou hebben. De officier van Justitie heeft de zaak tegen de vader geseponeerd.
2.5.
[minderjarige] stond onder toezicht van JBRA. Bij beschikking van deze rechtbank van 9 december 2019 is de ondertoezichtstelling verlengd tot 19 december 2020. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 juli 2020 is de onder toezichtstelling overgegaan op Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering (LHJ&R).
2.6.
Bij beschikking van deze rechtbank van 13 juni 2018 is een zorgregeling bepaald waarbij de moeder [minderjarige] bij zich heeft:
- iedere woensdag uit school tot 17.00 uur, in overleg met JBRA uit te breiden en toe te werken naar iedere woensdag uit school tot donderdag naar school;
- om de veertien dagen op zaterdag van 10.45 uur tot 17.00 uur en op zondag van 9.30 uur tot 17.00 uur waarbij de vrouw [minderjarige] ophaalt en terugbrengt, en zodra de vrouw haar adres aan de man bekend heeft gemaakt, van zaterdag 10.45 uur tot zondag 17.00 uur, en uit te breiden zodra JBRA vindt dat [minderjarige] daar aan toe is tot: eenmaal per twee weken een weekend van vrijdagmiddag uit school tot zondagavond 17.00 uur;
- de helft van de vakanties en feestdagen.
2.7.
Het hof Amsterdam heeft voornoemde beschikking van 13 juni 2018 bij beschikking van 28 april 2020 bekrachtigd.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De vader heeft verzocht bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat:
I. de vader vervangende toestemming wordt verleend voor een verhuizing van [minderjarige] in de loop van het schooljaar 2020-2021 naar [woonplaats] , dan wel een straal van vijftien kilometer rondom [woonplaats] ;
II. de vader vervangende toestemming wordt verleend om [minderjarige] primair in te schrijven op een school in [woonplaats] , dan wel een school met een straal van vijftien kilometer rondom [woonplaats] én, zo begrijpt de rechtbank, subsidiair [minderjarige] in te schrijven op een school in een straal van vijftien kilometer van zijn huidige woning;
III. de zorgregeling wordt gewijzigd in die zin dat de moeder [minderjarige] om de week van zaterdagochtend 10.00 uur tot zondagochtend 18.00 uur bij zich heeft, waarbij de vader [minderjarige] op zondag ophaalt, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen.
3.2.
De moeder heeft verweer gevoerd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft zij mondeling verzocht de vader te verbieden te verhuizen alsmede de beschikking niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De beoordeling

4.1.
Mondelinge verzoeken vrouw
4.1.1.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling twee zelfstandige verzoeken gedaan. De vader heeft daartegen bezwaar gemaakt. Primair heeft de vader gesteld dat de verzoeken schriftelijk gedaan hadden moeten worden.
4.1.2.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank zal de vrouw niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoeken, nu deze verzoeken niet schriftelijk zijn gedaan zoals wel is vereist. Bovendien zijn de verzoeken eerst gedaan aan het einde van de mondelinge behandeling, wat de rechtbank ook in strijd met de goede procesorde acht, temeer omdat de vrouw in haar verweerschrift heeft gesteld geen zelfstandige verzoeken in te zullen dienen.
4.2.
Vervangende toestemming verhuizing
4.2.1.
Nu niet gebleken is van toestemming van de moeder, zal de rechtbank op grond van artikel 1:253a, lid 1, BW een zodanige beslissing nemen als haar in het belang van [minderjarige] wenselijk voorkomt. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5901, overweegt de rechtbank dat hieruit niet mag worden
afgeleid dat het belang van het kind in kwesties als deze altijd zwaarder weegt dan andere belangen.
Bij de beoordeling dienen alle omstandigheden van het geval in acht te worden genomen en alle
betrokken belangen te worden afgewogen. Hoewel het belang van het kind een overweging van de
eerste orde dient te zijn, kunnen, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, andere belangen
zwaarder wegen.
4.2.2.
Voorop staat dat iedere ouder in beginsel het recht heeft om zijn of haar leven met zijn of haar kinderen in te richten op een manier die hem of haar goed lijkt. Daaronder valt ook de vrijheid om op een andere plek met de kinderen te gaan wonen. Wel is het zo dat hoe meer de andere ouder daardoor beperkt wordt in de invulling van diens leven met de kinderen, hoe meer reden er moet zijn om dat te
rechtvaardigen.
4.2.3.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling komt naar voren dat de vader zich niet meer prettig voelt in zijn huidige woonsituatie in [woonplaats] als gevolg van de gebeurtenissen sinds de beschuldigingen van de vrouw van seksueel misbruik aan zijn adres. Volgens de vader worden hij, en ook [minderjarige] sinds haar terugplaatsing bij vader, anders bekeken door andere ouders. Ouders met wie voorheen een goed contact was, zoals het gezin waarin [minderjarige] de eerste twee weken van de uithuisplaatsing heeft verbleven, spreken nu niet meer met de vader. [minderjarige] wordt niet meer zoveel voor kinderfeestjes uitgenodigd en kinderen van school en uit de buurt mogen niet bij de vader thuis met [minderjarige] spelen. De vader is van mening dat een verhuizing en inschrijving op een andere school daarom noodzakelijk zijn. De vader heeft aangevoerd te zijn gaan nadenken over een mogelijke verhuizing nadat [minderjarige] teruggeplaatst was. Vanaf dat moment is de wens ontstaan om samen met [minderjarige] op een andere plek een frisse start te maken. Hij heeft dit voornemen voor het eerst op 7 oktober 2019 aan de moeder kenbaar gemaakt. Zij wilde echter geen toestemming geven. Wel heeft de moeder in eerste instantie toestemming gegeven [minderjarige] op een andere school in te schrijven, maar dat heeft moeder weer ingetrokken. De vader heeft gesteld op dit moment alle kosten van [minderjarige] te dragen, waaronder ook de kosten van de moeder nu hij de zorgkorting aan haar vergoedt. De vader heeft aangeboden om na de verhuizing ook de redelijke extra kosten die de moeder moet maken, bijvoorbeeld voor een gesprek op school, aan de moeder te vergoeden. Verder is de vader bereid een deel van het halen en brengen op zich te nemen, door [minderjarige] op zondagmiddag om 18.00 bij de moeder op te halen. De moeder heeft dan kwalitatief meer tijd met [minderjarige] , aldus de vader. Verder stelt de vader voor dat [minderjarige] op zaterdag al om 10.00 uur door de moeder wordt opgehaald. Volgens de vader leidt een verhuizing daarom niet tot een inbreuk op de rechten van de moeder. De vader verwacht dat [minderjarige] , gelet op haar jonge leeftijd, snel zal kunnen aarden in een nieuwe omgeving. De bedoeling van de vader was na de zomervakantie te verhuizen. Echter, door de coronacrisis hebben zijn plannen vertraging opgelopen. Ook als gevolg van het tijdstip van de mondelinge behandeling en beslissing van de rechtbank die in de zomervakantie zal volgen, heeft de vader nog geen concrete plannen kunnen maken. Hij wilde niet verhuizen zonder toestemming van de rechtbank.
4.2.4.
De moeder vindt een verhuizing helemaal niet in het belang van [minderjarige] , omdat dit ertoe leidt dat ze verder weg gaat wonen van haar moeder en haar overige familieleden, waaronder haar halfzus. [minderjarige] is aan hen gehecht en heeft daar een plezierige omgang mee. De moeder heeft erkend dat haar handelen in negatieve zin heeft bijgedragen aan de manier waarop de vader en [minderjarige] mogelijk worden benaderd. Echter, volgens de moeder is de situatie al aan het veranderen. [minderjarige] heeft regelmatig speelafspraken en wordt ook voor kinderfeestjes uitgenodigd. Volgens de moeder heeft [minderjarige] een meer dan gemiddeld sociale omgeving. De noodzaak om te verhuizen wordt daarom door de moeder betwist. Volgens de moeder brengt een verhuizing enkel nadelige gevolgen voor [minderjarige] met zich mee en zijn ook nog niet alle mogelijkheden benut om de situatie te verbeteren. De moeder heeft voorgesteld met de andere ouders in gesprek te gaan over wat er is gebeurd. De moeder wil graag deel blijven uitmaken van de sociale omgeving van [minderjarige] , wat niet mogelijk is als [minderjarige] in [woonplaats] woonachtig is. De moeder begrijpt dat gelet op de gebrekkige communicatie het moeilijk is om samen met de vader naar bijvoorbeeld doktersafspraken te gaan, maar dat is wel wat zij uiteindelijk zou willen. De moeder heeft niet weersproken dat de man alle kosten van [minderjarige] op zich neemt.
4.2.5.
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven te begrijpen dat de vader wenst te verhuizen, maar ziet als blokkade daarvoor de woensdagmiddag die [minderjarige] nu wekelijks bij de moeder doorbrengt. Het is volgens de Raad niet in het belang van [minderjarige] als zij enkel een weekend per veertien dagen contact heeft met haar moeder. De moeder is het grootste vrouwelijke rolmodel in het leven van [minderjarige] . De huidige regeling loopt goed en is voorspelbaar voor [minderjarige] . Het is belangrijk dat [minderjarige] als meisje haar moeder regelmatig ziet. Gelet op de leeftijd van [minderjarige] is twee weken zonder haar moeder te lang, volgens de Raad. De Raad heeft er ook begrip voor dat de moeder bij de leefomgeving van [minderjarige] betrokken is. Gevoelsmatig is het, aldus de Raad, ook anders als je op de fiets naar je dochter kan dan rekening te moeten houden met de spits. Het is voor de Raad niet duidelijk in welke mate [minderjarige] hinder ondervindt van de huidige situatie en een voordeel is dat er gelet op de leeftijd van [minderjarige] nog geen sprake is van gebruik van sociale media. Als [minderjarige] nu veel hinder ondervindt en als gevolg daarvan niet toe komt aan een goede socialisatie dan zou het, aldus de Raad, in haar voordeel kunnen werken als zij verhuist naar een andere omgeving.
4.2.6.
Namens JBRA is gesteld dat als het verhaal uitlekt de vader en [minderjarige] in een nog slechtere situatie zitten in [woonplaats] dan in [woonplaats] . JBRA vraagt zich af of nog een verhuizing, ook nog in het midden van een schooljaar en gelet op alles wat zij al heeft meegemaakt, wel in het belang is van [minderjarige] .
4.2.7.
De rechtbank overweegt dat buiten kijf staat dat een verhuizing van [minderjarige] naar (de omgeving van) [woonplaats] tot gevolg zal hebben dat er een andere invulling zal moeten worden gegeven aan de zorgregeling, waarover hierna onder 4.3. meer. De wekelijkse woensdagmiddag lijkt dan niet meer haalbaar. Echter de huidige zorgregeling biedt ruimte om het contact met de moeder in het weekend/de weekenden te verruimen, zodat de vermindering van het contact door de week (deels) kan worden gecompenseerd. Onder deze omstandigheden doet een verhuizing naar (de omgeving van) [woonplaats] naar het oordeel van de rechtbank geen onaanvaardbare afbreuk aan de mate waarin de moeder en [minderjarige] contact met elkaar kunnen hebben. De verhuizing van de vader en [minderjarige] brengt ook geen extra kosten voor de moeder mee, omdat vader alle kosten al op zich neemt en bereid is de noodzakelijke extra kosten van de moeder te vergoeden.
4.2.8.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende vast komen te staan dat de vader de verhuizing heeft doordacht en zo goed als mogelijk onder de huidige omstandigheden heeft voorbereid.
Dan komt de rechtbank tot de beantwoording van de vraag of het voor de vader noodzakelijk is om samen met [minderjarige] te verhuizen naar (de omgeving van) [woonplaats] . Partijen hebben verschillende visies op de effecten, die de beschuldigingen van de moeder hebben of hebben gehad, op het leven van de vader en [minderjarige] . Zo verschillen zij van mening of [minderjarige] nu minder vaak voor kinderfeestjes wordt uitgenodigd en minder speelafspraken heeft. Wat daar ook van zij, de vader heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat hij zich niet meer prettig voelt in de huidige woonomgeving en bij hoe hij door andere ouders wordt bekeken. De moeder heeft haar aandeel daarin ook erkend. Hoewel de moeder heeft aangeboden samen met de vader het gesprek met andere ouders aan te gaan, zodat de vader zijn ervaringen kan delen en aan anderen de omstandigheden die in zijn voordeel spreken mee kan geven, is invoelbaar dat de vader daar niets voor voelt. Het is nog maar de vraag of alle ouders van school en de buurt daarvoor open staan en of dat dan ook positieve veranderingen oplevert. De moeder kan en wil, zo is gebleken tijdens de mondelinge behandeling, (nog steeds) niet verklaren dat [minderjarige] niet door haar vader is misbruikt. Zij heeft weliswaar verklaard hier geen uitlatingen meer over te zullen doen, echter, de rechtbank acht aannemelijk dat, zeker zolang niet aan andere ouders bekend wordt gemaakt dat er geen sprake is geweest van misbruik, ook na een dergelijk gesprek een bepaalde “smet” op de vader blijft rusten.
De vader is degene bij wie [minderjarige] haar hoofdverblijfplaats heeft. Indien de vader zich niet prettig voelt in de omgeving waar hij samen met [minderjarige] woont, is het onwaarschijnlijk dat [minderjarige] als zij ouder wordt daar geen hinder van zal ondervinden, als zij daar nu niet al hinder van heeft. Dit is niet in haar belang.
Onder deze omstandigheden, die door de vrouw – zo heeft zij ook erkend – zijn veroorzaakt, acht de rechtbank een verhuizing in het belang van [minderjarige] en daarom noodzakelijk. Er is nog gesteld dat de geschiedenis zich ook in (de omgeving van) [woonplaats] kan herhalen als daar bekend wordt dat de man door de vrouw beschuldigd is van seksueel misbruik. Dit valt naar het oordeel van de rechtbank inderdaad niet uit te sluiten, maar die kans acht de rechtbank klein als de moeder, zoals door haar toegezegd, hierover geen uitlatingen meer zal doen, en dit maakt ook niet dat een verhuizing op dit moment niet noodzakelijk is.
4.2.9.
Alles afwegende is de rechtbank daarom van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden het belang van de vader om met [minderjarige] te kunnen verhuizen naar (de omgeving van) [woonplaats] zwaarder weegt dan het belang van de moeder om in dezelfde woonplaats als [minderjarige] te kunnen blijven wonen. Dit leidt tot toewijzing van het verzoek van de vader om met [minderjarige] te mogen verhuizen en haar in te schrijven op een andere school.
4.2.10.
De rechtbank overweegt nog dat zij heeft moeten constateren dat de ouders in het geheel niet met elkaar kunnen communiceren. Volgens de vader is dat nooit anders geweest, omdat zij elkaars taal niet spreken. Partijen communiceren nu enkel via de advocaten. De rechtbank acht dit geen wenselijke situatie en wijst partijen erop dat zij, in het belang van [minderjarige] , zich moeten inspannen hun communicatie te verbeteren al dan niet met behulp van instanties. De rechtbank ziet hierin ook een rol weggelegd voor LHJ&R.
4.3.
Zorgregeling
4.3.1.
Thans geldt er een zorgregeling waarbij [minderjarige] bij de moeder verblijft iedere woensdagmiddag, een weekend per veertien dagen van zaterdag 10.45 uur tot zondag 17.00 uur alsmede de helft van de feestdagen en vakanties.
4.3.2.
De rechtbank acht het niet in het belang van [minderjarige] dat de reguliere regeling wordt teruggebracht naar een regeling van een weekend per veertien dagen van zaterdag 10.00 uur tot zondag 18.00 uur, zoals door de vader verzocht. Het is in belang van [minderjarige] dat zij wekelijks een contactmoment heeft met haar moeder en haar bij de moeder wonende halfzusje. De huidige regeling van een contactmoment op iedere woensdagmiddag lijkt echter niet meer haalbaar na de verhuizing van de man naar (de omgeving van) [woonplaats] . De rechtbank zal de behandeling ten aanzien van de zorgregeling daarom pro forma aanhouden tot de hierna vermelde datum, om partijen de gelegenheid te geven in onderling overleg tot een wijziging van de regeling te komen. Uitgangspunten bij die overeen te komen regeling zijn wat de rechtbank betreft een wekelijks contactmoment tussen [minderjarige] en haar moeder alsmede dat de vader [minderjarige] naar de moeder brengt en haalt. Het is immers de vader die wenst te verhuizen, zodat naar het oordeel van de rechtbank het halen en brengen en de kosten daarvan ook voor zijn rekening dienen te komen. Te meer daar vast staat dat de moeder, behalve over een fiets, niet over een vervoersmiddel beschikt. Indien partijen niet samen tot een gewijzigde zorgregeling kunnen komen, zal de rechtbank de zaak naar de enkelvoudige kamer verwijzen en een nadere mondelinge behandeling bepalen.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoeken;
5.2.
bepaalt dat de vader vervangende toestemming wordt verleend om met [minderjarige] te verhuizen naar [woonplaats] dan wel binnen een straal van vijftien kilometer rondom [woonplaats] ;
5.3.
bepaalt dat de vader vervangende toestemming wordt verleend om [minderjarige] na een schoolvakantie van minimaal twee weken in te schrijven op een school in [woonplaats] dan wel op een school binnen een straal van vijftien kilometer rondom [woonplaats] ;
5.4.
verklaart de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
bepaalt dat de behandeling omtrent de zorgregeling
pro formawordt aangehouden tot
26 oktober 2020,waarbij partijen de rechtbank uiterlijk
tien dagen voor genoemde datumdienen te informeren of zij tot overeenstemming zijn gekomen;
5.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.H.J. Evers, voorzitter tevens kinderrechter, mr. H.P.E. Has en mr. C.C.M. Oude Hengel, rechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. S.J. van der Veen, griffier, op 29 juli 2020 [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).