ECLI:NL:RBAMS:2020:3504

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
20 juli 2020
Zaaknummer
13/752293-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel

Op 16 juli 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een verzoek van het Amtsgericht Ahaus in Duitsland. De opgeëiste persoon, geboren in Brazilië, is verdacht van illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 2 juli 2020, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren.

De rechtbank heeft de vordering tot overlevering beoordeeld aan de hand van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank concludeert dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en dat zijn overlevering alleen kan worden toegestaan als er garanties zijn dat hij zijn straf in Nederland zal ondergaan. De hoofdofficier van justitie heeft deze garantie gegeven.

De rechtbank heeft ook de argumenten van de raadsman overwogen, die stelde dat de overlevering moest worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon in Nederland nog twee lopende strafzaken heeft. De rechtbank oordeelt echter dat dit geen belemmering vormt voor de overlevering. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldoet aan de wettelijke eisen en er geen relevante weigeringsgronden zijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752293-19
RK nummer: 20/578
Datum uitspraak: 16 juli 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 20 januari 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 oktober 2019 door het
Amtsgericht Ahaus(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in Brazilië, op [geboortedag] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 2 juli 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J. Michels, advocaat te Oldenzaal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot voorlopige hechtenis, afgegeven door het
Amtsgericht Ahausen gedateerd 13 juni 2019, (Referentie: 3 Ls 26/19).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan één naar Duits recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid, feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld op de lijst van bijlage 1 bij de OLW, dient het benoemde strafbare feit naar het recht van de uitvaardigende lidstaat te worden bedreigd met een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren. Dat de verwachting is dat de opgeëiste persoon in werkelijkheid bij een eventuele overlevering een veel lagere straf opgelegd zal krijgen, zoals de raadsman heeft aangevoerd, is in dit verband niet van belang. Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar Duits recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld. Het EAB voldoet aldus aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 1°, OLW zijn neergelegd.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De hoofdofficier van justitie, verbonden aan het parket van de leidende procureur-generaal te Münster (Duitsland) heeft in de aanbiedingsbrief van 3 januari 2020 de volgende garantie gegeven:
Verzekerd wordt dat de vervolgde persoon, in geval van een rechtsgeldige veroordeling in de Bondsrepubliek Duitsland, op basis van de geldige lezing van het kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel wordt opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging daarvan in de Europese Unie voor de verdere tenuitvoerlegging naar Nederland zal worden overgedragen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.
Aan deze voorwaarde is voldaan. Het feit is inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op een strafbaar feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de Duitse autoriteiten plaats te vinden. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat het bewijs zich grotendeels in Duitsland bevindt. Het onderzoek is in Duitsland aangevangen en de Duitse autoriteiten hebben met het uitvaardigen van het EAB kenbaar gemaakt de opgeëiste persoon strafrechtelijk te willen vervolgen.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren, omdat de afhandeling van de strafzaak door de Nederlandse autoriteiten de voorkeur zou verdienen. Het feit is gedeeltelijk in Nederland gepleegd, omdat het vervoeren van de cocaïne per trein in Nederland is gestart.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier van justitie opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt
.Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Daarom moet van bedoelde weigeringsgrond worden afgezien.

7.Evenredigheid

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat er sprake is van een gering feit. Op basis van dit EAB en de bekennende verklaring van verdachte kan het feit ook in Nederland worden afgedaan. Aan een eerdere oproep van de Duitse autoriteiten heeft de opgeëiste persoon niet kunnen voldoen, omdat hij op dat moment in Nederland gedetineerd zat. Er zou kunnen worden volstaan met een nieuwe oproep vanuit Duitsland voor het onderzoek ter terechtzitting.
Oordeel van de rechtbank
Een beroep op het evenredigheidsbeginsel kan alleen bij hoge uitzondering slagen (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ3203). Een dergelijke uitzonderlijke situatie doet zich niet voor indien er sprake is van een gering feit of indien de zaak ook vervolgd kan worden in Nederland. Het beroep kan dan ook niet leiden tot weigering van de verzochte overlevering.

8.Artikel 36 OLW

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon in Nederland nog twee lopende strafzaken heeft.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat een lopende Nederlandse strafzaak geen omstandigheid vormt die tot weigering van het overleveringsverzoek kan leiden. De OLW geeft aan de rechtbank niet de bevoegdheid een overleveringsverzoek te weigeren of een beslissing met betrekking tot de overlevering aan te houden, indien in Nederland nog strafvervolgingen tegen de opgeëiste persoon lopen. Openstaande Nederlandse strafzaken vormen mogelijk een belemmering voor de feitelijke overlevering, maar op grond van artikel 36 van de OLW dient de officier van justitie daarover te beslissen.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, moet de overlevering worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2 en 10 Opiumwet en 2, 5, 6, 7 en 13 Overleveringswet.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Ahaus, Duitsland.
Aldus gedaan door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en R.J. Bartels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Drent, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 16 juli 2020.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.