ECLI:NL:RBAMS:2020:3453

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juli 2020
Publicatiedatum
15 juli 2020
Zaaknummer
13/751367-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake de overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot een Poolse opgeëiste persoon

Op 10 juli 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Poolse opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 24 april 2020 en betreft een EAB dat op 25 september 2019 door het Circuit Court in Płock is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1986 en gedetineerd in Nederland, is beschuldigd van verschillende strafbare feiten in Polen, waaronder diefstal en poging tot diefstal.

Tijdens de openbare zitting op 26 juni 2020 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overlevering voor vonnis 1 (II K 483/13) kan worden toegestaan, omdat aan de eisen van artikel 2 OLW is voldaan. Voor vonnis 2 (VII K 790/13) is echter de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing, omdat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij de behandeling die tot dat vonnis heeft geleid. Voor vonnis 3 (II K 423/15) is nadere informatie nodig over de uitreiking van de dagvaarding en de betekening van het vonnis.

De rechtbank heeft besloten het onderzoek te heropenen en voor onbepaalde tijd te schorsen, zodat de officier van justitie aanvullende informatie kan inwinnen bij de Poolse autoriteiten. De rechtbank heeft ook de oproeping van de opgeëiste persoon en een tolk voor de Poolse taal bevolen. De uitspraak is gedaan door de rechters M.T.C. de Vries, A.K. Glerum en J.H. Beestman, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751367-20
RK nummer: 20/2273
Datum uitspraak: 10 juli 2020
TUSSEN- UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 24 april 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 september 2019 door
the Circuit Court in Płock(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1986,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats] , locatie [locatie] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 26 juni 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon, aanwezig via een videoverbinding, is bijgestaan door zijn raadsvrouw,
mr. M.B.W.G. Beutener, advocaat te Deventer en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van:
II K 483/13: een
enforceable final sentence of the District Court in Płockvan
12 augustus 2014;
VII K 790/13: een
enforceable final sentence of the District Court in Płockvan
9 oktober 2014,
amended by the sentence of the Circuit Court in Płockvan 6 maart 2015 (V Ka 950/14);
II K 423/15: een
enforceable final sentence of the District Court in Płockvan
6 december 2016.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van:
II K 483/13: een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en acht maanden, waarvan volgens het EAB nog één jaar, zeven maanden en 28 dagen resteren;
VII K 790/13: een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren;
II K 423/15: een vrijheidsstraf voor de duur van zes maanden.
De opgeëiste persoon dient bovengenoemde vrijheidsstraffen te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW; heropening van het onderzoek

Vonnis 1 (II K 483/13)
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen op het proces dat tot de beslissing heeft geleid. Om die reden is de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing op vonnis 1.
Vonnis 2 (VII K 790/13, hoger beroep: V Ka 950/14)
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen op het proces dat tot vonnis 2 (VII K 790/13) van
the District Court in Płockheeft geleid.
Uit een brief van 22 mei 2020 van
the District Court in Płockblijkt onder meer dat hoger beroep is ingesteld tegen het vonnis van
the District Court in Płock,en dat
the Circuit Court in Płockbij vonnis van 6 maart 2015 (V Ka 950/14) onder meer de in vonnis 2 opgelegde straf heeft gewijzigd.
Als de strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, lid 1, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem of haar een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld (zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 augustus 2017, C‑270/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:628 (Tupikas)).
De rechtbank stelt vast dat een inhoudelijke behandeling in hoger beroep heeft plaatsgevonden. Het vonnis in eerste aanleg is daarom niet relevant voor de toetsing of de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW van toepassing is.
Uit de aanvullende informatie van 22 mei 2020 blijkt dat in de procedure in hoger beroep één zitting heeft plaatsgevonden, te weten op 6 maart 2015. De opgeëiste persoon was niet op deze zitting aanwezig. Wel was een toegewezen - maar niet door de opgeëiste persoon gemachtigde - advocaat aanwezig. De opgeëiste persoon is niet in persoon opgeroepen voor de zitting; de oproeping is op 12 januari 2015 in ontvangst genomen door een
adult household member.
De opgeëiste persoon en de toegewezen advocaat waren niet aanwezig bij de uitspraak. De opgeëiste persoon heeft geen kopie van het vonnis in hoger beroep ontvangen. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft niet de in artikel 12, onder d, OLW bedoelde garantie gegeven.
De rechtbank constateert derhalve dat het EAB strekt tot tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid, zonder dat zich één van de omstandigheden van artikel 12 onder a tot en met d OLW heeft voorgedaan. Dit brengt mee dat de overlevering voor vonnis 2 op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd.
Vonnis 3 (II K 423/15)
Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot vonnis 3 heeft geleid, en dat het vonnis - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering alleen toestaan indien de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in onderdeel d) van het EAB onder meer het volgende verklaard:
‘the person was not personally served with the decision, but:
- the person will be personally served with this decision without delay after the surrender;
AND
- when served with the decision, the person will be expressly informed of his or her right to a retrial or appeal, in which he or she has the right to participate and which allows the merits of the case, including fresh evidence, to be re-examined, and which may lead to the original decision being reversed,
AND
- the person will be informed of the time within he or she has to request a retrial or appeal, which will be 30 days.’
In een eerdere (tussen)uitspraak in een andere zaak waarin een Pools executie-EAB aan de orde was (Rechtbank Amsterdam 24 oktober 2019; ECLI:NL:RBAMS:2019:8031) heeft deze rechtbank onder meer het volgende overwogen:
‘Tot op heden nam de rechtbank op basis van de door de Poolse uitvaardigende justitiële autoriteiten verstrekte informatie aan dat conform artikel 540b van het Poolse Wetboek van Strafvordering voor heropening van het onderzoek aan een aantal voorwaarden moet zijn voldaan en dat, zelfs als aan die voorwaarden is voldaan, heropening van de zaak niet is voorgeschreven.
De rechtbank ziet daarom aanleiding het onderzoek te heropenen en voor onbepaalde tijd te schorsen teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om nadere informatie in te winnen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit over de verstrekte verzetgarantie, in het bijzonder op welke bepaling de gegeven verzetgarantie is gebaseerd en hoe die bepaling luidt.’
De rechtbank beschikt tot op heden niet over andere informatie over artikel 540b van het Poolse Wetboek van Strafvordering. Zij kan daarom op grond van de nu beschikbare informatie niet beoordelen of de in het EAB gegeven verklaring voldoet aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW.
Daarnaast bevat het EAB geen informatie over de vraag óf en, zo ja, de wijze waarop de dagvaarding aan de opgeëiste persoon is uitgereikt, alsmede of het vonnis aan de opgeëiste persoon is betekend en, zo ja, op welke manier het vonnis aan de opgeëiste persoon is betekend.
De rechtbank ziet hierin aanleiding om ook in de onderhavige zaak het onderzoek te heropenen en voor onbepaalde tijd te schorsen. De officier van justitie wordt verzocht om nadere informatie in te winnen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit over de wijze van uitreiking van de dagvaarding en het vonnis aan de opgeëiste persoon. Daarnaast wordt de officier van justitie verzocht nadere informatie op de vragen over de verstrekte verzetgarantie, in het bijzonder op welke bepaling de gegeven verzetgarantie is gebaseerd en hoe die bepaling luidt.
5.
Strafbaarheid van de in vonnis 1 vermelde feiten; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Feiten 1 tot en met 6, 9 en 10:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Feiten 7, 8 en 11:
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

6.Schending mensenrechten

6.1.
Standpunt van de verdediging
De opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij is veroordeeld op basis van een afgedwongen bekentenis. Hij heeft aangifte gedaan tegen de politie, maar dat heeft niet geresulteerd in een veroordeling van de politie.
De raadsvrouw heeft daarbij het volgende aangevoerd. In de zaak met referentienummer II K 423/15 (vonnis 3) heeft de politie, in strijd met het nemo tenetur-beginsel, een bekentenis afgedwongen door het toepassen van geweld. De opgeëiste persoon heeft op 9 april 2015 aangifte/klacht gedaan tegen de politie. Op 21 juli 2015 heeft het Openbaar Ministerie de klacht echter afgewezen wegens gebrek aan bewijs. De tenuitvoerlegging van het in strijd met het EVRM tot stand gekomen vonnis levert een flagrante schending op van de mensenrechten. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft de raadsvrouw op de zitting van 26 juni 2020 een met behulp van Google Translate ruw vertaald document overgelegd, waaruit zou moeten blijken dat het Poolse Openbaar Ministerie de klacht van de opgeëiste persoon zou hebben afgewezen. De raadsvrouw heeft de rechtbank primair verzocht om de overlevering voor alle drie de vonnissen te weigeren. Subsidiair heeft zij de rechtbank verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden en nadere informatie op te (laten) vragen bij de Poolse autoriteiten en bij de Poolse reclasseringswerker van de opgeëiste persoon.
6.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich - kort gezegd - op het standpunt gesteld dat het verweer moet worden verworpen. De stelling van de opgeëiste persoon dat hij door de politie zou zijn mishandeld en zou zijn gedwongen om een bekentenis af te leggen, is niet nader onderbouwd. Het door de raadsvrouw op de zitting overgelegde document maakt dit volgens de officier van justitie niet anders. Bovendien is dit een kwestie die in Polen aan de orde moet worden gesteld.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het verweer niet kan slagen. Op basis van het door de raadsvrouw overgelegde document kan de rechtbank niet meer constateren dan dat de opgeëiste persoon kennelijk een klacht heeft ingediend over de manier waarop hij is aangehouden en dat op die klacht afwijzend is beslist. De rechtbank kan op basis van de beschikbare informatie niet vaststellen dat sprake is van een schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon zoals door de verdediging is betoogd. Ook biedt de verstrekte informatie geen grond om nadere vragen te stellen aan de Poolse justitiële autoriteiten en/of de Poolse reclasseringswerker van de opgeëiste persoon.

7.Slotsom

Nu ten aanzien van
vonnis 1(II K 483/13) is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering voor de in dat vonnis genoemde feiten te worden toegestaan.
Ten aanzien van
vonnis 2(VII K 790/13 en V Ka 950/14) is de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW van toepassing, zodat de overlevering voor dat vonnis moet worden geweigerd.
Alvorens een eindbeslissing kan worden gegeven op het overleveringsverzoek dient echter met betrekking tot
vonnis 3(II K 423/15) nog nadere informatie te worden ingewonnen over de uitreiking van de dagvaarding, de betekening van het vonnis en de verstrekte verzetgarantie.

8.Beslissing

HEROPENT EN SCHORSThet onderzoek
voor onbepaalde tijd, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om ten aanzien van vonnis 3 (II K 423/15) nadere informatie in te winnen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit:
 over de vraag óf en, zo ja, de wijze waarop de dagvaarding aan de opgeëiste persoon is uitgereikt, of het vonnis aan de opgeëiste persoon is betekend en, zo ja, op welke manier het vonnis aan de opgeëiste persoon is betekend;
 over de verstrekte verzetgarantie, in het bijzonder op welke bepaling de gegeven verzetgarantie is gebaseerd en hoe die bepaling luidt.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nog vast te stellen zittingsdatum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsvrouw.
BEVEELTde oproeping van een tolk voor de Poolse taal tegen de nog vast te stellen zittingsdatum en het nog vast te stellen tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 10 juli 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.