Op 24 oktober 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. Deze vordering, gedateerd op 8 maart 2019, betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 12 september 2018 door de Poolse autoriteiten is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1969 in Polen, is gezocht voor de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen die zijn opgelegd door de Poolse rechtbanken. Tijdens de openbare zitting op 10 oktober 2019 was de opgeëiste persoon niet aanwezig, ondanks een geldige oproep. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd, omdat zij meer tijd nodig had om te beslissen over de overlevering.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon correct is en dat hij de Poolse nationaliteit heeft. In het EAB wordt melding gemaakt van twee vonnissen, waarbij de opgeëiste persoon een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar en een gevangenisstraf van vijf maanden heeft gekregen. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de behandeling van het vonnis van 8 december 2016, wat relevant is voor de beoordeling van de overlevering.
De rechtbank heeft besloten het onderzoek te heropenen en voor onbepaalde tijd te schorsen, zodat de officier van justitie nadere informatie kan inwinnen bij de Poolse autoriteiten over de verzetgarantie die is verstrekt. Dit betreft met name de vraag op welke wettelijke basis deze verzetgarantie is gebaseerd en hoe deze precies luidt. De rechtbank heeft de zaak geschorst en zal op een later tijdstip de behandeling hervatten, waarbij ook een tolk Pools zal worden opgeroepen. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.