ECLI:NL:RBAMS:2020:3394

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 juli 2020
Publicatiedatum
9 juli 2020
Zaaknummer
13/281855-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mobiel banditisme door een groep van zes vrouwen, waaronder verdachte, met meerdere diefstallen en pogingen daartoe in Amsterdam en Amstelveen

Op 8 juli 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1991, die samen met vijf medeverdachten betrokken was bij een serie diefstallen en pogingen daartoe in de periode van 25 oktober 2019 tot en met 23 november 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en haar mededaders zich richtten op kwetsbare slachtoffers, zoals oudere mensen en toeristen, en gebruik maakten van een georganiseerde werkwijze. De verdachte werd herkend op camerabeelden en door verbalisanten, en er was bewijs van haar betrokkenheid bij meerdere diefstallen, waaronder het afkijken van pincodes en het stelen van bankpassen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mobiel banditisme en dat er sprake was van medeplegen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, maar de rechtbank legde een straf op van 22 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd verbeurdverklaring van het in beslag genomen geld bevolen en schadevergoedingen aan de benadeelde partijen toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/281855-19 (Promis)
Datum uitspraak: 8 juli 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1991,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [locatie te plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 juni 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. N.M. van Ditzhuyzen, en van wat verdachte en haar raadsman, mr. B.J.W. Tijkotte, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij zich in de periode van 25 oktober 2019 tot en met 23 november 2019 te Amsterdam en/of Amstelveen, tezamen met één tot vijf vrouwelijke mededaders, schuldig heeft gemaakt aan vijf diefstallen en één poging daartoe (aangeduid als de zaken A tot en met E en I). Bij drie van deze diefstallen (D, E en I) werden onder meer pinpassen buitengemaakt waarna met behulp van afgekeken pincodes geldbedragen werden opgenomen.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

De officier van justitie heeft bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten gevorderd. Daartoe heeft zij – samengevat – het volgende naar voren gebracht. Verdachte is op camerabeelden herkend door meerdere verbalisanten en deze herkenningen zijn betrouwbaar. Van sommige diefstallen zijn er camerabeelden, in andere gevallen zijn er alleen beelden van het afkijken van de pincode of van de pintransacties. In alle zaken is binnen een kort tijdsbestek na de diefstal gepind, variërend van een aantal minuten tot een half uur. De tijdstippen van het pinnen komen overeen met de beelden en de bankafschriften. Geen van de verdachten heeft een aannemelijke verklaring gegeven voor haar aanwezigheid. Steeds is sprake van de kenmerkende samenstelling van zes personen of een aantal van hen. De modus operandi van de groep vrouwen is het uitzoeken van kwetsbare oudere mensen of toeristen die net zijn aangekomen. De bewijzen in de verschillende zaken ondersteunen elkaar. Ten aanzien van het medeplegen heeft de officier van justitie gewezen op het afleiden, het praten met de caissière, het praten tegen het slachtoffer, het in de hotellobby aanwezig zijn, het scannen van interessante slachtoffers, en het zorgen dat anderen niet gesnapt worden. Met betrekking tot de individuele zaken heeft de officier van justitie verwezen naar het op schrift gestelde zaaksoverzicht.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van al het tenlastegelegde bepleit, met uitzondering van zaak E.
Daartoe heeft hij in de zaken C en I primair aangevoerd dat de herkenningen van verdachte onbetrouwbaar zijn. In zaak C is het gezicht van de persoon die zij zou zijn niet te zien en niet is beschreven waaraan zij is herkend. In zaak I is door verbalisanten verwezen naar een proces-verbaal van herkenning dat maar door één van hen was opgemaakt. Op basis van de beelden is geen herkenning mogelijk; er is alleen een meisje met een grijs hoedje op te zien.
In zaak A heeft de raadsman primair aangevoerd dat, gelet op het ontbreken van steunbewijs, niet kan worden vastgesteld dat er in de lift iets is gestolen. Aangever weet zelf ook niet zeker of de diefstal in de lift heeft plaatsgevonden. Het blauwe ding dat is beschreven was een paspoorthoesje en niet een portemonnee, zoals later bij wisselkantoor wordt gezien. Ook is 700 iets anders dan 701, en bovendien heef aangever het over RMB, terwijl er CNY wordt gewisseld.
In de zaken B en D en subsidiair in de zaken A en C is er onvoldoende bewijs voor medeplegen. In zaak A is niets over de rolverdeling te zeggen. In zaak B is sprake van een groep vrouwen die over straat loopt en één persoon die iets doet. In zaak C zou verdachte degene zijn die het eerste in de lift stapt. Niet is te zien dat iedereen steeds hetzelfde doet. In zaak D is geen sprake van omsingelen. De verbalisanten waren ter zitting ook minder stellig hierover dan in het proces-verbaal. In zaak F zou verdachte iets hebben gevraagd aan de caissière, maar dat kan niet bijdragen aan medeplegen van de diefstal van de bankpas, waarvan ook geen beelden zijn. Zes verdachten zouden in de winkel zijn geweest, maar het is aan drie van hen niet ten laste gelegd. Op de beelden van de geldopname is verdachte ook niet te zien, terwijl überhaupt niet kan worden vastgesteld dat de beelden verband houden met de bankpas van aangeefster.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden. [1]
Zaak A (feit 1, ook ten laste gelegd aan alle medeverdachten)
Op 23 november 2019 rond 16.30 uur ontving de politie een melding dat een Chinese toerist was gerold in hotel [naam hotel 1] in Amsterdam. [2] Aangever [persoon 1] ontdekte onmiddellijk na aankomst in zijn hotelkamer dat de rits van zijn heuptasje open stond en dat zijn paspoort, ID-kaart, visum voor Duitsland, creditcard, 600 euro en 700 RMB (Chinees geld) waren weggenomen. Hij verklaarde dat hij daaraan voorafgaand met zes Oost-Europese vrouwen in de lift had gestaan. [3] Op camerabeelden van het hotel is te zien dat zes vrouwen kort na binnenkomst in het hotel met het slachtoffer mee de lift in gingen en dat zij in totaal ongeveer drie minuten in het hotel zijn geweest. [4] Op basis van herkenningen door agenten en ook verklaringen van twee van de verdachten zelf [5] is vast komen te staan dat dit de groep van zes vrouwen was, waar ook verdachte deel van uitmaakte. Op dezelfde dag om 17.35 uur zag een verbalisant bij grenswisselkantoor '[naam wisselkantoor]' op het [straat 1] zes vrouwen staan, die voldeden aan het signalement. De verbalisant zag dat één van hen een blauwe portemonnee met bankbiljetten vast had, waaronder enkele groene, die onder de vrouwen werden verdeeld. Twee van hen deden een transactie bij de medewerkster van het wisselkantoor. Eén van hen - later bleek dit verdachte te zijn - had biljetten in handen. De vrouwen bleken Thais, Koreaans en Chinees geld (701 CNY) te hebben gewisseld. [6]
Zaak B (feit 2, ook ten laste gelegd aan alle medeverdachten)
Verbalisanten van het doelgroepenteam volgden hierna de groep vrouwen. Gezien werd dat dat zij op het [straat 1] een supermarkt inkeken waar een oudere vrouw stond die bij de kassa werd geholpen door een medewerker. De zes verdachten keken naar de vrouw en gingen na onderling overleg de winkel in. Zij liepen direct naar de kassa’s waar zij onnodig dicht schuin achter de vrouw gingen staan waardoor zij zicht hadden op handelingen van de oudere vrouw tijdens het pinnen. Na onderling overleg verlieten zij de winkel weer. Vervolgens zagen verbalisanten de zes vrouwen over het [straat 1] achter drie vrouwen met Aziatisch uiterlijk aanlopen, waarvan één later aangeefster [persoon 2] bleek te zijn. Voordat aangeefster de draaideur van de Bijenkorf binnen wilde gaan, zag een verbalisant dat de zes vrouwen zich rondom aangeefster positioneerden, dat medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) pal achter aangeefster ging lopen en dat de anderen zich rond [medeverdachte 1] bewogen. Aangeefster werd door de groep van verdachten gescheiden van haar twee vriendinnen. [medeverdachte 1] ging met haar handen naar de rugzak van aangeefster en opende de ritssluiting. Vlak voor de draaideur opende [medeverdachte 1] de tas, [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) liep pal links naast [medeverdachte 1] en trok haar grijze lange sjaal met twee handen uit elkaar naast de rugzak van aangeefster. De verbalisant zag dat de zwarte rugzak van aangeefster helemaal open stond op het moment dat aangeefster, [medeverdachte 1] en de overigen de draaideur uit kwamen en de winkel in liepen. [7] Aangeefster werd er direct door haar vriendinnen op geattendeerd dat haar rugzak open stond en bekeek de inhoud van haar rugzak. Zij miste geen spullen. [8] Op camerabeelden van de Bijenkorf is binnen te zien dat [medeverdachte 1] de rugzak van aangeefster met de rechterhand vasthoudt en haar linkerhand in de tas doet. Verder is op deze beelden te zien dat [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) en [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ) met [medeverdachte 1] en verdachte in hetzelfde kwart van de draaideur waren met aangeefster en dat uit het kwart daarachter [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] kwamen. [9]
Na de observaties in zaak B werd verdachte aangehouden tezamen met de vijf genoemde medeverdachten. Verbalisanten stelden vast dat een aantal verdachten deels andere kleding droeg dan eerder op de dag in de Albert Heijn op het [straat 2] . [10]
Naar aanleiding van verschillende aandachtsvestigingen is de groep een aantal malen als geheel herkend op (stills van) camerabeelden van vier andere gevallen van zakkenrollen, al dan niet gepaard gaand met
shouldering,dat wil zeggen het (over de schouder) meekijken bij pintransacties, waarna de pinpas afhandig wordt gemaakt om er geld mee op te nemen. Deze zaken zijn in het dossier aangeduid met de letters C, D, F en I. In een ander geval (zaak E) werd verdachte tezamen met een ander uit deze groep herkend.
Zaak C (feit 3, ook ten laste gelegd aan [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] )
De groep van zes vrouwen werd door verbalisanten herkend op camerabeelden van het [naam hotel 2] te Amsterdam van 15 november 2019. [11] Aangever [persoon 3] heeft verklaard dat hij op die dag in de lift van dat hotel stond met zes vrouwen en dat hij, toen hij uitstapte op de vierde verdieping, voelde dat zijn tas lichter was dan bij het instappen en toen ontdekte dat twee paspoorten, een portemonnee, rijbewijs, vier creditcards en 200 euro waren weggenomen. [12] Verbalisanten hebben op de beelden waargenomen dat omstreeks 18.17 uur zes vrouwen het hotel binnenkwamen. Uit het eerste compartiment van de draaideur kwamen drie van de verdachten, uit het tweede twee en uit het derde één. Deze laatste verdachte werd herkend als [medeverdachte 5] , maar zij komt daarna niet meer in beeld. De vijf anderen, waaronder de persoon die werd herkend als verdachte, bevonden zich kort daarna in de lobby. Daar stonden drie mannen bij de incheckbalie, waaronder aangever. Op het moment dat één van de mannen in de richting van de lift liep, liep [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 2] en verdachte toe. Zij liepen naar de lift en de drie mannen kwamen ook naar de lift. [13] [medeverdachte 2] en verdachte liepen vervolgens voor de mannen uit naar de lift. [medeverdachte 1] liet de drie mannen passeren en liep achter hen aan naar de lift. [medeverdachte 2] en verdachte gingen voor de drie mannen de lift in. [medeverdachte 1] liep pal achter de mannen op het moment dat zij achter de drie mannen de lift instapte. Te zien is dat zij één hand omhoog doet ter hoogte van de rits van de rugzak van het slachtoffer en naar rechts beweegt. Vervolgens sluiten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] , die even tevoren waren opgestaan ook aan in de lift. [14] Omstreeks 18:28 uur kwamen de vijf vrouwen weer uit dezelfde lift en vervolgens verdwenen zij uit beeld.
Zaak D (feiten 4 en 5, ook ten laste gelegd aan alle medeverdachten)
Vervolgens werd de groep van zes vrouwen herkend op camerabeelden die eerder op de dag van aanhouding waren opgenomen in de Albert Heijn aan het [straat 2] . [15] Op die beelden is te zien dat aangeefster [persoon 4] (geboren in 1932) daar was in haar scootmobiel en dat zij na binnenkomst, om 12:35 en 12:37 uur, tweemaal 300 euro pinde bij de geldautomaat in de entreeruimte. Later werd in de winkel haar portemonnee met pinpas gestolen die zij in de tas had gedaan die zij op haar buik droeg. [16] Met deze pinpas werd vanaf 12.57 uur ruim 1.800 euro opgenomen. [17] Op de later uitgekeken camerabeelden is te zien dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] tijdens het pinnen achter aangeefster gingen staan en dat zij elkaar omhelsden waardoor [medeverdachte 2] zicht had op de handelingen van aangeefster. Vervolgens ging [medeverdachte 1] tegelijkertijd met aangeefster door de klappoortjes de winkel in, [medeverdachte 2] volgde even later. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bleven in de buurt van [persoon 4] en op heuphoogte van [persoon 4] kijken, naar daar waar haar tas hing. [medeverdachte 1] sprak aangeefster op de groenteafdeling kort aan. Verdachte en [medeverdachte 4] sloten zich aan bij [medeverdachte 2] en gingen in gesprek met elkaar. Vervolgens begaven zij zich direct naast aangeefster. [medeverdachte 1] ging hierna opnieuw in gesprek met aangeefster en verdachte en [medeverdachte 4] gingen schouder aan schouder voor aangeefster staan, waardoor aangeefster werd ingesloten. [medeverdachte 2] ging kort achter op aangeefster staan. Terwijl verdachte iets uit het schap pakte, ging [medeverdachte 1] weer in gesprek met aangeefster en boog daarbij iets voorover. [medeverdachte 4] leidde aangeefster af door met haar in gesprek te gaan. [medeverdachte 1] pakte een zak uit het schap , hield dat tegen haar buik en hield haar rechterhand onder de zak. Omdat [medeverdachte 2] het zicht op verdachten belemmerde is niet of nauwelijks te zien welke handelingen plaatsvinden. Even later liepen de vier verdachten weg van aangeefster en verlieten twee minuten later de winkel, tezamen met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] . [18]
Zaak E (feiten 4 en 5, ook ten laste gelegd aan [medeverdachte 4] )
Op 25 oktober 2019 deed aangeefster [persoon 5] , geboren in 1957, boodschappen bij de Albert Heijn aan de [straat 3] te Amsterdam. Zij rekende om 11.07 uur af bij de zelfscankassa en stopte haar portemonnee in het voorvak van haar rugzak. Thuis ontdekte zij dat haar portemonnee er niet meer in zat. Zij zag op de website van de ING-bank dat er om 11.12 uur twee maal 500 euro was opgenomen bij de geldautomaat in dezelfde Albert Heijn waar zij zojuist haar boodschappen had gedaan. Ook was er om 11.19 uur een bedrag van 50,09 euro gepind bij de WE in de [straat 4] . [19] In de gestolen portemonnee zaten ook pasjes, 35 euro en 15 Zwitserse franken. [20] Op de camerabeelden zagen verbalisanten dat een vrouw die zij herkenden als verdachte achter aangeefster stond op het moment dat aangeefster ging afrekenen. Op het moment dat aangeefster haar bankpas pakte, kwam verdachte nog dichterbij en na het intoetsen van de pincode liep zij onmiddellijk weg, naar een vrouw die verbalisanten herkenden als [medeverdachte 4] . Ook is op de camerabeelden te zien dat aangeefster bij het verlaten van de winkel werd gevolgd door de twee verdachten en dat verdachte haar rechterhand in de rugtas van aangeefster stak. [21]
Zaak F (feiten 4 en 5, niet aan verdachte ten laste gelegd)
Aangeefster [persoon 6] , geboren in 1938, deed op 16 november 2019 boodschappen bij de Albert Heijn aan het [straat 5] te Amstelveen. Bij de kassa stonden drie vrouwen achter haar die hun boodschappen bij haar op de band zetten. Eén van de dames sprak met de caissière. Aangeefster beschreef de situatie als een beetje chaotisch. In de parkeergarage kwam aangeefster dezelfde vrouwen weer tegen en gaf hen haar winkelkarretje. Toen aangeefster bij haar auto kwam ontdekte ze dat ze haar pinpas kwijt was. Om 11.15 uur liet zij haar pas blokkeren. [22] Om 11.07 uur was er 1.200 euro van haar rekening opgenomen. [23] Verbalisanten herkennen op (stills) van de camerabeelden van de Albert Heijn de groep van zes vrouwen, waaronder verdachte. Zij zien verder dat op het moment dat aangeefster haar pincode ging intoetsen, [medeverdachte 2] in gesprek ging met de caissière en dat [medeverdachte 1] achter aangeefster stond en over haar schouder meekeek bij het pinnen. Op de camerabeelden van de geldautomaat herkennen verbalisanten verdachte en [medeverdachte 1] , en zien zij hen naar de pinterminal lopen. [medeverdachte 1] toetst kennelijk met haar rechterhand de toetsen in. [24]
Zaak I (feiten 4 en 5, ook ten laste gelegd aan medeverdachte [medeverdachte 4] )
Aangeefster [persoon 7] , geboren in 1938, was op 18 november 2019 in de Bijenkorf in Amstelveen en rekende een aankoop bij de chocolaterie af met haar bankpas die zij vervolgens in haar handtas opborg. Daarna is zij naar de cosmetica-afdeling gegaan, waar een vrouw naast haar stond die iets in gebroken Engels zei. Er stonden drie andere vrouwen om aangeefster heen die niets zeiden. De vier vrouwen waren plotseling verdwenen. Toen aangeefster een crème wilde afrekenen, kon zij haar bankpas niet meer vinden. Er bleek € 700 (€ 20 om 15.03 uur en € 680 om 15.17 uur) van haar bankrekening te zijn opgenomen. [25] Op de camerabeelden zagen verbalisanten dat [medeverdachte 4] en een persoon die sterk leek op verdachte, waarvan zij stellen eerder een proces-verbaal van herkenning te hebben opgemaakt, kwamen aanlopen op het moment dat aangeefster bij de kassa stond (om 14.54 uur) en dat zij een meter achter haar gingen staan. Op het moment dat aangeefster de pinpas in de terminal stopte, ging [medeverdachte 4] op ongeveer één meter afstand aan de rechterzijde van aangeefster staan en keek naar de pinterminal. Na een mislukte pintransactie bediende aangeefster weer de toetsen. [medeverdachte 4] ging dichter op aangeefster staan en keek weer naar de terminal. Verdachte stond op dat moment nog steeds links achter aangeefster. Na het pinnen, om 14.57 uur, liepen de persoon gelijkend op verdachte en [medeverdachte 4] achter aangeefster aan. Om 15:00 uur stond aangeefster bij de make-up producten. Verdachte, de persoon gelijkend op [verdachte] en vier andere vrouwen die sterk leken op [medeverdachte 5] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] liepen in de richting van aangeefster. Alle zes vrouwen stonden in de buurt van aangeefster. [medeverdachte 5] ging links van het schap staan, [medeverdachte 2] ging rechts van het schap staan en blokkeerde zo de handelingen van de groep. De overige vier dames gingen erg dicht tegen aangeefster aan staan. De diefstal is niet te zien. [26] Op de camerabeelden van de opname met de bankpas van aangeefster heeft een verbalisant [medeverdachte 4] herkend en een persoon sterk gelijkend op verdachte. [27]
De rechtbank overweegt als volgt.
Ten aanzien van de herkenningen van verdachte in de zaken C en I
De rechtbank is van oordeel dat de herkenningen van verdachte betrouwbaar zijn. In zaak C zijn, na eerdere herkenningen door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] aan de hand van fotovergelijkingen, ook de bewegende beelden bekeken door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , die de verdachten op 23 november 2019 persoonlijk hebben gevolgd en aangehouden. Volgens vaste jurisprudentie, waaronder het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 28 september 2017 ECLI:NL:GHAMS:2017:4535), geldt dat hoe beter men de verdachte (visueel) kent, hoe minder visuele informatie nodig is voor een betrouwbare herkenning. Ofschoon de camerabeelden en de stills niet zeer scherp zijn, zijn deze naar het oordeel van de rechtbank van voldoende kwaliteit om daar de herkenningen op te baseren. De herkenningen door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] dragen naar het oordeel van de rechtbank in sterke mate bij aan het bewijs. De raadsman heeft zich onder verwijzing naar de ter terechtzitting bekeken camerabeelden van de lobby op het standpunt gesteld dat van zijn cliënte geen gezichtskenmerken zichtbaar zijn. Dit verweer treft geen doel, nu de herkenning mede is gebaseerd op de beelden van verdachte bij de toegangsdeur van het hotel, waarop het gezicht wel goed zichtbaar is.
De rechtbank stelt vast dat verdachte in zaak I niet met 100% zekerheid door verbalisanten is herkend. Dat geldt wel voor medeverdachte [medeverdachte 4] . Ook de overige vier personen die op de camerabeelden zichtbaar zijn en bij de diefstal betrokken waren, lijken volgens de verbalisanten sterk op de vier overige medeverdachten. Nu, zoals hierna zal worden overwogen, verdachte en de vijf medeverdachten op andere momenten in de periode van 15 november 2019 tot en met 23 november 2019 telkens als groep met elkaar optrokken, is de rechtbank - in samenhang met de camerabeelden en de bevindingen van de verbalisanten - van oordeel dat redelijkerwijs kan worden uitgesloten dat de groep van zes personen die op 18 november 2019 in de Bijenkorf in Amstelveen was, (deels) uit andere personen bestond. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verdachte één van hen was.
De rechtbank verwerpt daarom de verweren.
Ten aanzien van de weggenomen goederen
De rechtbank concludeert dat in alle tenlastegelegde zaken op basis van de waarnemingen op de camerabeelden in samenhang met de aangiftes en de bankafschriften dat verdachte, samen met één of meer van de vijf medeverdachten, de gestolen goederen zoals vermeld in de tenlastelegging heeft weggenomen en de geldopnames heeft gedaan met de gestolen bankpassen. In al deze gevallen is het tijdsbestek tussen het moment waarop de aangevers de weggenomen goederen hadden opgeborgen en het wegnemen van de goederen ontdekten (in de zaken A en C) dan wel het moment waarop de aangevers voor het laatst hun bankpassen hebben gebruikt en de daarna gedane geldopnames (in de zaken D, E en I) zodanig kort, dat in de zaken waarin camerabeelden van een deel van de ten laste gelegde feiten ontbreken, geen enkele aanleiding bestaat te veronderstellen dat anderen dan verdachte en haar mededaders dit zouden kunnen hebben gedaan. Zo werd bij het wisselkantoor onder meer Chinees geld gewisseld waarvan - gelet op het bedrag en het ontbreken van een verklaring van de verdachten over hoe zij aan dit geld zijn gekomen - mag worden aangenomen dat dit het in het [naam hotel 1] hotel gestolen geld van aangever [persoon 1] betrof. Anders dan de verdediging is de rechtbank bovendien van oordeel dat de bevindingen van de verbalisant bij het geldwisselkantoor wel als steunbewijs kunnen dienen. Zo is het niet onbegrijpelijk dat een paspoorthoesje waaruit geld wordt gehaald kan worden aangezien voor een portemonnee. Ook het verschil tussen 700 en 701 acht de rechtbank in de gegeven omstandigheden van ondergeschikt belang. Het is een feit van algemene bekendheid dat veel mensen vaak wel bij benadering weten hoeveel geld zij contant bij zich dragen, maar niet op de cent nauwkeurig. In dit geval is het verschil omgerekend ongeveer 12 eurocent. Daarnaast is ter terechtzitting op basis van een openbare bron vastgesteld dat renminbi (RMB) “geld van het volk” betekent en CNY (Chinese yuan) de internationale afkorting voor dezelfde munt is. Voor zover de verdediging heeft gesteld dat niet bij alle feiten vaststaat dat verdachte deel uitmaakte van de groep verdachten, verwerpt de rechtbank dit verweer.
Ten aanzien van het medeplegen
Subsidiair heeft de verdediging ten aanzien van de zaken A tot en met D aangevoerd dat verdachte niet, in elk geval niet als medepleger, verantwoordelijk kan worden gehouden voor de ten laste gelegde feiten nu bij die feiten niet kan worden vastgesteld dat zij concrete handelingen heeft verricht die daaraan een wezenlijke bijdrage hebben geleverd.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard, indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot het tenlastegelegde het volgende af.
Op 23 november 2019 is verdachte aangehouden tezamen met de vijf medeverdachten bij de Bijenkorf aan het [straat 1] te Amsterdam, nadat één van hen de rugtas van een Aziatische vrouw had geopend. Verbalisanten hadden de groep naar aanleiding van de verdenking van de diefstal in het [naam hotel 1] hotel al een tijdje gevolgd en uit hun waarnemingen blijkt dat de groep met zijn zessen gezamenlijk optrok. De groep stond eerst als geheel bij het geldwisselkantoor “[naam wisselkantoor]” waar zij geld in ontvangst hebben genomen, en daarna zijn zij met zijn allen naar een AH to Go aan het [straat 1] gegaan waar zij volgens verbalisanten een pincode bij een oudere vrouw probeerden af te kijken, Vervolgens zagen verbalisanten dat de verdachten een aantal malen met elkaar overleg voerden en gezamenlijk achter de beoogde slachtoffers aanliepen.
Vervolgens is gebleken dat de gehele groep vanaf 15 november 2019 tot hun aanhouding ook op vier andere momenten gezamenlijk is gezien op plekken waar diefstallen hebben plaatsgevonden. Op 15 november 2019 waren zij alle zes in het [naam hotel 2] . Op
16 en 18 november 2019 waren zij in Amstelveen in respectievelijk een Albert Heijn en in de Bijenkorf. En op 23 november 2019 waren zij in het begin van de middag met zijn allen in de Albert Heijn aan het [straat 2] . Daarnaast is verdachte op 25 oktober 2019 gezien met één verdachte uit diezelfde groep (zaak E). Op basis daarvan kan worden vastgesteld dat die groep, anders dan verdachte heeft verklaard, al vanaf 15 november 2019 met in totaal zes personen en daarvoor mogelijk met een aantal minder in Amsterdam en omgeving was, en dat die personen als groep met elkaar optrokken met het enkele doel diefstallen te plegen. Daarbij richtten zij zich op het zakkenrollen van toeristen en oudere mensen. De toeristen werden alleen bestolen van waardevolle spullen, terwijl de diefstallen bij de oudere mensen in de winkels plaatsvonden via het door
shoulderingafkijken van de pincodes bij pintransacties om vervolgens met de daarna gestolen bankpassen grote geldbedragen op te nemen.
In de beide hotels (zaken A en C) heeft de groep verdachten een vrijwel identieke werkwijze toegepast, met als verschil in detail dat in het [naam hotel 2] één van hen niet meer in de lobby is gezien en niet mee de lift in is gegaan. In beide gevallen volgde de groep in de hotels een toerist die zojuist had ingecheckt en die met de lift naar zijn kamer ging, en in beide gevallen vergezelden de vrouwen die toerist in de lift. De vrouwen waren in totaal slechts drie minuten in het [naam hotel 1] hotel en in het [naam hotel 2] ongeveer elf minuten. Na het verlaten van de lift in de lobby vertrokken zij direct uit het hotel. Geen van de verdachten heeft een verklaring afgelegd over het doel van deze korte bezoeken, en de ontkenning van alle zes verdachten dat zij in het [naam hotel 2] zijn geweest moet zelfs als kennelijk leugenachtig worden aangemerkt. Uit de beelden van het [naam hotel 2] blijkt verder dat medeverdachte [medeverdachte 1] zich tijdens het lopen naar de lift afscheidde van de rest van de groep om vervolgens dicht achter de aangever de lift in te lopen waarbij zij haar hand op de plaats van rits van de rugzak naar rechts bewoog. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] betraden kort daarna de lift en draaiden zich om waardoor het zicht op de personen erachter werd onttrokken en zij zelf zicht op de lobbyruimte hielden. Deze omstandigheden duiden erop dat de vrouwen als groep opereerden waarbij ieder een inwisselbare rol had en waarbij zij gezamenlijk met een vooropgezet plan handelden. Ook leverden de vrouwen door hun gezamenlijke aanwezigheid in de lift ieder een substantiële bijdrage aan de diefstal door met veel mensen in een kleine ruimte een situatie te creëren waardoor het slachtoffer omringd wordt en onvoldoende afstand van de vrouwen kon houden. Een vergelijkbare tactiek hanteerden zij bij de vrouw die zij volgden naar de Bijenkorf in Amsterdam (zaak B). Nadat verdachten het slachtoffer hadden afgescheiden van haar vriendinnen door met een aantal verdachten tussen het slachtoffer en haar vriendinnen te gaan lopen, bevonden zij zich immers met zijn vijven – het slachtoffer en vier verdachten waaronder verdachte zelf – in één kwart van de draaideur. Ook de bevindingen van de verbalisant bij het geldwisselkantoor “[naam wisselkantoor]” dragen bij aan de conclusie dat telkens sprake was van een gezamenlijk plan. Bij dit wisselkantoor werd onder meer Chinees geld gewisseld waarvan - gelet op het bedrag en het ontbreken van een verklaring van de verdachten over hoe zij aan dit geld zijn gekomen - mag worden aangenomen dat dit het in het [naam hotel 1] hotel gestolen geld van aangever [persoon 1] betrof. Ook is op de beelden te zien dat er door verdachte geld tussen haar en de medeverdachten werd verdeeld.
Bij de overige – deels tenlastegelegde - feiten (zaken D, E, F en I) is blijkens de observaties van verbalisanten en de beschrijvingen van de camerabeelden ook sprake van een vooropgezet plan, zij het dat bij
shoulderingde werkwijze anders is dan bij het eenvoudige zakken- of tassenrollen. Bij
shoulderingbestaat dit uit drie basiselementen, te weten het afkijken van de pincode, de diefstal van de bankpas en de opname van het geld met de gestolen bankpas. Uit de camerabeelden blijkt dat de verdachten hun slachtoffers - telkens personen die op leeftijd zijn - uitzochten en achtervolgden waarbij sprake was van een bepaalde taakverdeling tussen de verdachten. Bij het afkijken van de pincode waren meestal één of twee verdachten betrokken, bij de diefstal van de portemonnee soms één of zoveel als nodig was om het slachtoffer in te sluiten, af te schermen en/of af te leiden. Bij de geldopnames waren zij voor zover bekend altijd met zijn tweeën. De rolverdeling was inwisselbaar en kon per feit per verdachte verschillen. Zo werd het afkijken in zaak D gedaan door [medeverdachte 2] met behulp van [medeverdachte 1] , in zaak E door verdachte, in zaak F door [medeverdachte 1] en in zaak I door [medeverdachte 4] . In de zaken D, E en I kan worden vastgesteld dat verdachte ook direct bij de diefstal van de portemonnee betrokken was. Zo is in zaak E op beeld te zien dat zij haar hand in de rugtas van aangeefster steekt. In de andere zaken is verdachte op die momenten samen met haar medeverdachten rondom het slachtoffer is gaan staan. Uit de observaties bij de Albert Heijn op het [straat 1] blijkt verder dat de verdachten bij het
shoulderenallen met elkaar overleg voerden.
Op basis van voornoemde feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat de rollen tussen de verdachten in de groep inwisselbaar waren en dat telkens sprake was van een gezamenlijk vooropgezet plan met geen ander doel dan diefstallen te plegen van kwetsbare slachtoffers. Hiermee is sprake van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en haar medeverdachten om gezamenlijk die diefstallen te plegen. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen in de zaken A tot en met E en I bewezen, ook bij die feiten waarbij uit het dossier niet blijkt van specifieke uitvoeringshandelingen van verdachte.
De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1
(zaak A)
op 23 november 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, een Chinees paspoort en paspoorthoesje en een Chinese identiteitskaart en een visum en een creditcard en 600 euro en 700 RMB (Chinees geld), dat aan een ander dan aan verdachte en haar mededaders toebehoorde, te weten aan [persoon 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
(zaak B)
op 23 november 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en haar mededaders voorgenomen misdrijf om goederen van hun gading, dat aan een ander dan aan verdachte en haar mededaders toebehoorde, te weten aan [persoon 2] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, die [persoon 2] zijn genaderd en vervolgens die [persoon 2] hebben gescheiden van het gezelschap van die [persoon 2] en vervolgens met twee handen naar de rits van de rugzak van die [persoon 2] zijn gegaan en die rits hebben opengemaakt en vervolgens een hand in die geopende rugzak hebben gestoken terwijl zij het zicht voor omstanders hebben geblokkeerd met behulp van een sjaal en hun lichamen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
(zaak C)
op 15 november 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, een portemonnee met inhoud, waaronder een Russisch paspoort en een Russisch rijbewijs en een contant geldbedrag van 200 euro, dat aan een ander dan aan verdachte en haar mededaders toebehoorde, te weten aan [persoon 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4
in de periode van 25 oktober 2019 tot en met 23 november 2019 te Amsterdam en Amstelveen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
- ( zaak D) een geldbedrag van 600 euro en een pinpas, die toebehoorden aan [persoon 4] (1932) en
- ( zaak E) een portemonnee met inhoud, waaronder een pinpas en een rijbewijs en een
geldbedrag van 35 euro, die toebehoorden aan [persoon 5] (1957) en
- ( zaak I) een pinpas, die toebehoorde aan [persoon 7] (1938)
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
5
in de periode van 25 oktober 2019 tot en met 23 november 2019 te Amsterdam en Amstelveen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
- ( zaak D) een geldbedrag van ongeveer 1800 euro, dat toebehoorde aan [persoon 4] (1932) en
- ( zaak E) een geldbedrag van 1050,09 euro, dat toebehoorde aan [persoon 5] (1957) en
- ( zaak I) een geldbedrag van 680 euro en een geldbedrag van 20 euro dat toebehoorde aan [persoon 7] (1938)
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en haar mededader(s) telkens die weg te nemen geldbedragen onder hun bereik
hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een pinpas tot het gebruik
waarvan zij niet gemachtigd waren;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 tot en met 5 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie verbeurdverklaring gevorderd van het onder verdachte in beslag genomen geld.
7.2
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat het ten laste gelegde onder feit 4 en feit 5 voortgezette handelingen betreffen, zodat geen sprake is van zes, maar vier feiten. Daarnaast zou het niet moeten uitmaken of je gerold wordt in Amsterdam of ergens anders in Nederland. Ook is het de vraag of het soortgelijke feiten zijn waarvoor verdachte eerder is veroordeeld. Niet alle diefstallen zijn immers hetzelfde. Van veelvuldig recidive is sowieso geen sprake. Het uitgangspunt bij zakkenrollen is een taakstraf van 120 uur, wat overeenkomt met twee maanden per feit. Het zijn vervelende feiten, maar verdachte is een jonge vrouw met kinderen die al acht maanden vastzit. De rechtbank zou desnoods ook nog een deels voorwaardelijke straf kunnen opleggen, want verdachte heeft een verblijfstitel. Verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen geld wringt met een toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, als ervan wordt uitgegaan dat dit geld verband houdt met wat op de dag van de aanhouding zou zijn gestolen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de bewezen geachte feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder ten nadele van verdachte het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich in een tijdsbestek van één maand tezamen met één of meer mededaders schuldig gemaakt aan vijf diefstallen van portemonnees en één poging daartoe. In drie van die gevallen is door verdachte en haar mededaders gebruik gemaakt van de gestolen pinpassen en zijn er forse geldbedragen weggenomen. Verdachte heeft daarmee laten zien totaal geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen. Verdachte heeft uit eigen gewin de slachtoffers schade berokkend en overlast bezorgd. Wat de feiten naar het oordeel van de rechtbank extra kwalijk maakt, is dat de slachtoffers van het
shoulderenallemaal op vergevorderde leeftijd zijn en dat de overige zakken/tassenrollen gericht zijn op toeristen. Verdachte heeft zich daarmee bewust gericht op kwetsbare slachtoffers. Daarvoor is zij tezamen met haar mededaders die ook allen in [land] woonachtig zeggen te zijn, naar Nederland gekomen, blijkbaar met het enkele doel om deze diefstallen te plegen. Door alert optreden van het doelgroepenteam heeft de politie verdachte en haar mededaders kunnen aanhouden en zijn mogelijk meer diefstallen of pogingen daartoe voorkomen. Het spreekt in het nadeel van verdachte dat zij geen inzicht heeft getoond in het kwalijke van wat zij heeft gedaan en geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor haar daden.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat zij in Nederland niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. Wel heeft verdachte twee veroordelingen voor diefstallen in Italië. Deze eerder aan haar opgelegde straffen hebben haar er niet van weerhouden om opnieuw dergelijke strafbare feiten te plegen.
Op basis van de Amsterdamse oriëntatiepunten voor straftoemeting bij zakkenrollen van 15 januari 2018 is het uitgangspunt voor een voltooide zakkenrollerij bij een kwetsbaar slachtoffer, zoals bijvoorbeeld een toerist, bij recidive drie maanden gevangenisstraf. Nu in dit geval bovendien sprake is van zakkenrollerij in georganiseerd verband/mobiel banditisme gaat de rechtbank uit van vier maanden gevangenisstraf per feit. De rechtbank vindt voor deze strafmaat bovendien steun in de nieuwe oriëntatiepunten van het LOVS, waarin voor zakkenrollerij in georganiseerd verband waaronder mobiel banditisme, bij recidive ook een gevangenisstraf van drie maanden per feit als uitgangspunt wordt genomen en kwetsbare slachtoffers en diefstallen op onoverzichtelijke plekken als strafvermeerderende omstandigheden gelden. In het geval van verdachte weegt de rechtbank ook mee dat zij zich naast de zes gevallen van zakkenrollerij drie maal medeschuldig heeft gemaakt aan het pinnen met de gestolen pinpassen waarbij forse geldbedragen zijn weggenomen. Dit zijn afzonderlijke strafbare feiten, waarvoor ook straf kan worden opgelegd.
Alles overziend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden passend en geboden. De tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, moet van de gevangenisstraf worden afgetrokken.
Verbeurdverklaring
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven geld, te weten: 170 EUR (omschrijving 5841846) dat aan verdachte toebehoort, wordt verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien alleszins aannemelijk is dat dat geld geheel of grotendeels uit de baten van het bewezen geachte is verkregen. Voor zover de raadsman heeft betoogd dat het wringt de wanneer de vorderingen van de benadeelde partijen ook zouden worden toegewezen overweegt de rechtbank dat er geen rechtsregel is die zich daartegen verzet.

8.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen

8.1
De benadeelde partij [persoon 4]
De benadeelde partij [persoon 4] vordert € 600,00 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in rubriek 4 (zaak D) bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom hoofdelijk worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 november 2019.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [persoon 4] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
8.2
De benadeelde partij [persoon 5]
De benadeelde partij [persoon 5] vordert € 1.134,74 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in rubriek 4 (zaak E) bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom hoofdelijk worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2019.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [persoon 5] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 45, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
1. en 3

telkens: diefstal door twee of meer verenigde personen

2
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen
4
diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd
5
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij het weg te nemen goed door de schuldige onder zijn bereik is gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
22 (tweeëntwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd: 170 EUR (Omschrijving: 5841846)
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 4] toe tot een bedrag van € 600,00 (zeshonderd euro) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 november 2019 tot de dag van de algehele vergoeding.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 4] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 4] , aan de Staat € 600,00 (zeshonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 november 2019 tot de dag van de algehele vergoeding, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 12 (twaalf) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 5] toe tot een bedrag van € 1.134,74 (duizend honderdvierenendertig euro en vierenzeventig cent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2019 tot de dag van de algehele vergoeding.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 5] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 5] , aan de Staat € 1.134,74 (duizend honderdvierenendertig euro en vierenzeventig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2019 tot de dag van de algehele vergoeding, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 21 (éénentwintig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Beveelt de gevangenneming van verdachte in zaak I (feiten 4 en 5).
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. J.G. Vegter en M.C.M. Hamer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 juli 2020.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
[...]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 november 2019, PL1300-20190247473-16, p. 19-34
3.Proces-verbaal van aangifte d.d. 23 november 2019, PL1300-2019247473-1, p. 266-268
4.Zie voetnoot 2
5.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 4] d.d. 24 november 2019, p. 82-87, PL1300-2019247473-23, en proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 3] d.d. 24 november 2019, p. 101-107, PL1300-2019247473-25
6.Zie voetnoot 2 en de bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen PL1300-2019247473-43, p. 61
7.Zie voetnoot 2
8.Proces-verbaal van aangifte d.d. 23 november 2019, PL1300-2019247473-21, p. 39-41
9.Proces-verbaal bevindingen camerabeelden, PL1300-2019247473-44, p. 65-68
10.Aanvullend proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 december 2019, PL1300-2019247473-54, p. 1-25 einddossier
11.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 november 2019 met fotobijlagen, PL1300-2019241539-3, p. 70-75 en proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 januari 2020, PL1300-2019241539-4, p. 72-78 einddossier
12.Proces-verbaal van aangifte d.d. 15 november 2019, PL1300-2019241539-1, p. 42-43
13.Zie voetnoot 11
14.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 januari 2020, PL1300-2019241539-4, p. 72-78 einddossier
15.Aanvullend proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 december 2019, PL1300-2019247473-54, p. 1-25 einddossier
16.Proces-verbaal van aangifte d.d. 23 november 2019, PL1300-2019247378-1, p. 44-45
17.Een kopie van een bankafschrift ING-bank voor de periode 13-11-2019 t/m 26-11-2019, p. 61-64 einddossier
18.Proces-verbaal van bevindingen van 4 december 2019, PL2019247378-5 p. 26-28 einddossier
19.Kopie van bankafschrift ING over de periode 25-10-2019 t/m 26-10-2019, p. 275
20.Proces-verbaal van aangifte d.d. 25 oktober 2019, PL1300-2019225138-l, p. 47-50 einddossier
21.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 februari 2020, PL1300-2019247473-59, p. 269-274 nagekomen stukken
22.Proces-verbaal van aangifte d.d. 21 november 2019, PL1300-2019245486-1, p. 55-57 einddossier
23.Kopie van bankafschrift Rabobank d.d. 12 december 2019, p. 63-64 einddossier
24.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 februari 2019, PL1300-2019247473-59, p. 269-274
25.Proces-verbaal van aangifte d.d. 18 november 2019, PL1300-2019243546-1, p. 110-112 einddossier
26.Zie voetnoot 21
27.Proces verbaal van bevindingen d.d. 28 januari 2020, PL1300-2019243546-6, p 113-119 einddossier