ECLI:NL:RBAMS:2020:3282

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 juni 2020
Publicatiedatum
3 juli 2020
Zaaknummer
C/13/684857 / HA RK 20-170
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek niet-ontvankelijk verklaard na aanvang van de uitspraak

In deze zaak heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam op 16 juni 2020 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker, dat was ingediend na de aanvang van de uitspraak in een andere procedure. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. A.R. Ytsma, had het wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters A.A. Spoel, V.V. Essenbrug en H.E. Hoogendijk, die betrokken waren bij de behandeling van zijn zaak. De verzoeker stelde dat de rechtbank partijdig was en dat dit schadelijk was voor zijn zaak, verwijzend naar eerdere procedures en beschuldigingen van meineed.

De Wrakingskamer heeft vastgesteld dat het wrakingsverzoek te laat was ingediend, aangezien de rechters al uitspraak hadden gedaan op het moment dat het verzoek werd ingediend. De Wrakingskamer benadrukte dat een wrakingsverzoek alleen kan worden ingediend tegen rechters die een zaak in behandeling hebben, en dat indiening na de aanvang van de uitspraak niet meer mogelijk is. Dit is in lijn met de wetgeving, die stelt dat de rechter op basis van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken.

Uiteindelijk heeft de Wrakingskamer het verzoek tot wraking als kennelijk niet-ontvankelijk afgewezen, wat betekent dat de verzoeker niet in zijn verzoek werd ontvangen. De beslissing werd openbaar uitgesproken, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het ter terechtzitting van 3 juni 2020 mondeling gedane en onder zaak- en rekestnummer C/13/684857 HA RK 20-170 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker],
verblijvende te [woonplaats]
verzoeker,
raadsman: mr. A.R. Ytsma te Haarlem,
welk verzoek strekt tot wraking van mrs. A.A. Spoel, voorzitter en V.V. Essenbrug en H.E. Hoogendijk, leden van de meervoudige strafkamer te Amsterdam, hierna te noemen de rechters.

1.Verloop van de procedure

De Wrakingskamer heeft kennisgenomen van:
- het proces-verbaal terechtzitting van 3 juni 2020 met daarin opgenomen het verzoek tot wraking;
- de nadere schriftelijke onderbouwing van het wrakingsverzoek ingekomen op 8 juni 2020.
De rechters hebben bij monde van de voorzitter laten weten dat zij niet berusten in het wrakingsverzoek.

2.De ontvankelijkheid van het verzoek

2.1.
Bij de rechtbank was een procedure aanhangig met parketnummer 13-047071-00 jegens verzoeker, strekkende tot verlenging van zijn terbeschikkingstelling. Op 3 juni 2020 heeft de behandeling van de zaak plaatsgevonden en hebben de rechters direct na de zitting mondeling uitspraak gedaan. Blijkens het proces-verbaal terechtzitting heeft verzoeker na sluiting van het onderzoek en het meedelen van de beslissing de rechtbank gewraakt en heeft hij daartoe zakelijk weergegeven het volgende aangevoerd:
“Hij vindt dat de rechtbank helaas een andere koers gaat varen die niet gestoeld is op feiten en omstandigheden. Hij vindt dat de rechtbank partijdig is en dat het zijn zaak schade berokkent gelet op de aangifte van meineed en verwijst naar de procedure en beslissing van 18 juni 2018 die opgenomen zijn in een proces-verbaal waarin bewust leugenachtige verklaringen zijn opgemaakt.”
2.2.
In artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat de rechter krachtens zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij enige vooringenomenheid koestert, althans dat de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
2.3.
De Wrakingskamer stelt voorop dat een wrakingsverzoek alleen gericht kan worden tegen de rechter(s) bij wie een zaak in behandeling is. In dit geval hadden de rechters blijkens het proces-verbaal reeds uitspraak gedaan toen verzoeker zijn wrakingsverzoek indiende.
2.4.
Ook in het geval - zoals verzoeker heeft gesteld - het wrakingsverzoek is gedaan voordat de voorzitter klaar was met het doen van de uitspraak, is de Wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek te laat is gedaan. De Wrakingskamer acht indiening van een wrakingsverzoek na aanvang van de uitspraak niet meer mogelijk. Naar het oordeel van de rechtbank moet deze situatie worden gelijkgesteld met de situatie waarin de behandeling van de zaak is geëindigd door het wijzen van een einduitspraak, in welk geval een verzoek tot wraking niet meer mogelijk is (HR 18-12-1998, LJN AD2977). Op het moment dat een rechter aanvangt met de uitspraak, is het proces van oordeelsvorming immers afgerond en heeft de rechter zijn beslissing genomen. Bij de uitspraak formuleert de rechter de genomen inhoudelijke en procedurele beslissingen en geeft hij inzicht in de keuzes en afwegingen die aan die beslissingen ten grondslag liggen. Daarmee geeft de rechter geen blijk van (de schijn van) partijdigheid of van een vooroordeel, maar geeft hij zijn oordeel.
2.5.
Het verzoek dient daarom als kennelijk niet-ontvankelijk te worden afgewezen nu de rechters de zaak van verzoeker niet meer in behandeling hebben.
2.6.
Nu het wrakingsverzoek aanstonds niet-ontvankelijk wordt verklaard is voor een mondelinge behandeling zoals bedoeld in artikel 515, lid 1 van het Wetboek van Strafvordering geen aanleiding.
2.7.
Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Wrakingskamer:
 verklaart verzoeker niet ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking.
Aldus gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, A.W.J. Ros en P.B. Martens, leden en in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.