ECLI:NL:RBAMS:2020:3235

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 juni 2020
Publicatiedatum
2 juli 2020
Zaaknummer
AMS - 19 _ 3709
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag voor verhuiskostenvergoeding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. R. Kaya, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. J.C. Smit. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verhuiskostenvergoeding op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo), welke aanvraag door verweerder op 16 juli 2018 werd afgewezen. Het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing werd op 28 mei 2019 ongegrond verklaard, waarna eiser beroep instelde bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser, een 24-jarige man met een orthopedische aandoening, beperkte mobiliteit heeft na een ongeval en operatie in 2014. Eiser had een aanvraag voor een verhuiskostenvergoeding ingediend, maar het Indicatie adviesbureau Amsterdam (IAB) concludeerde dat er geen medische noodzaak was voor een verhuizing. De rechtbank oordeelde dat het IAB-advies zorgvuldig tot stand was gekomen en dat de bevindingen van de IAB-arts niet in tegenspraak waren met de rapportages van de orthopedisch chirurg.

De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder de aanvraag om verhuiskostenvergoeding terecht heeft afgewezen, omdat er op dat moment geen medische noodzaak was om te verhuizen. Eiser heeft geen nieuwe medische informatie overgelegd die de stelling van het IAB-advies zou onderbouwen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/3709

uitspraak van de enkelvoudige kamer van in de zaak tussen

[naam 1] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. R. Kaya),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. J.C. Smit).

Procesverloop

Met het besluit van 16 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een tegemoetkoming in de meerkosten verhuizing en inrichting (verhuiskostenvergoeding) op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) afgewezen.
Met het besluit van 28 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
In verband met de landelijke maatregelen tegen de verspreiding van COVID-19 (het coronavirus) hebben partijen de rechtbank desgevraagd toestemming gegeven om zonder zitting uitspraak te doen op het beroep.

Overwegingen

1.1.
Eiser is een 24-jarige man. Hij woont samen met zijn echtgenote in een gelijkvloerse woning op de eerste etage (1-hoog), die bereikbaar is met een trappenhuistrap van zestien treden. Na een ongeval in 2014 en een daarop volgende operatie en revalidatie heeft hij veel pijnklachten aan de rechter knie, waardoor zijn mobiliteit is verminderd. Eiser stelt dat hij sindsdien beperkt geworden is in het lopen en staan.
1.2.
Op 23 mei 2018 heeft eiser een aanvraag gedaan voor een verhuiskostenvergoeding. Verweerder heeft de aanvraag voorgelegd aan het Indicatie adviesbureau Amsterdam (IAB). [naam 2] , indicatieadviseur bij het IAB, heeft eiser vervolgens thuis bezocht. De indicatieadviseur heeft op 1 juli 2018 advies uitgebracht, waarbij hij zich heeft gebaseerd op informatie van eiser en van eisers behandelaar . De conclusie van het advies is dat sprake is van een orthopedische aandoening. Volgens de indicatieadviseur is nog geen uitspraak te doen over eventuele (langdurige) belemmeringen ten aanzien van het traplopen naar 1 hoog. De indicatieadviseur wijst erop dat eiser na zijn operatie deze woning heeft betrokken. Hij adviseert om eiser niet in aanmerking te laten komen voor een verhuiskostenvergoeding, omdat verbetering nog mogelijk is.
1.3.
Verweerder heeft met het primaire besluit de aanvraag in navolging van het advies van het IAB afgewezen.
1.4.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en daarbij een uitdraai van het huisartsenjournaal van 1 augustus 2018 overgelegd met een brief van de orthopedisch chirurg van 24 augustus 2015 en een expertiserapport van 5 januari 2018 van [naam 3] , orthopedisch chirurg.
1.5.
Verweerder heeft hierna nogmaals advies gevraagd aan het IAB. [naam 4] , arts bij het IAB, heeft op 21 mei 2019 advies uitgebracht (het IAB-advies in bezwaar).
2. Verweerder heeft in navolging van het IAB-advies in bezwaar het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Omdat het IAB-advies in bezwaar enigszins afwijkt van het advies van 2 juli 2018, heeft verweerder de motivering aangepast. Verweerder wijst de aanvraag af, omdat er geen medische noodzaak is om te verhuizen.
3. Eiser stelt dat het IAB-advies in bezwaar niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Hij voert aan dat het gesprek slechts een kwartier heeft geduurd en de arts de stukken volgens hem maar vluchtig heeft bekeken. Eiser moest éénmaal de trap op en af lopen, waarbij zijn knieën kraakten en hij veel pijn had. Eiser voelde zich niet serieus genomen, toen hij dat tegen de arts zei. Volgens eiser is het advies tegenstrijdig over het te verwachten beloop van de klachten. Eiser voert aan dat de IAB-arts onvoldoende rekening heeft gehouden met de ingediende medische documenten. Uit het expertiserapport van de orthopedisch chirurg van 5 januari 2018 blijkt namelijk dat eiser sterk beperkt is op het gebied van lopen en matig beperkt op het gebied van traplopen. Ook staat daarin dat sprake is van een relatieve eindtoestand, waarbij in de toekomst wijzigingen kunnen optreden en dat te verwachten is dat er artrose ontstaat. Eiser is van mening dat uit dit expertiserapport volgt dat het medisch noodzakelijk is om te verhuizen vanwege de beperkingen in het normale gebruik van de woning. Tot slot voert eiser aan dat hij telefonisch heeft gehoord dat het niet mogelijk was om de inhoud van het IAB-advies te corrigeren. Daarom heeft hij niet op het advies gereageerd.
Heeft verweerder zorgvuldig onderzoek gedaan?
4.1.
Op grond van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep mag verweerder zich bij het nemen van besluiten in zaken over de Wet maatschappelijke ondersteuning baseren op een medisch advies als dit zorgvuldig tot stand is gekomen, inzichtelijk is en begrijpelijk is gemotiveerd. Het is dan vervolgens aan de aanvrager om door middel van medische stukken aannemelijk te maken dat het medisch advies niet klopt.
4.2.
Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat de advisering van het IAB aan die eisen voldoet. In het IAB-advies in bezwaar staat dat IAB-arts eiser heeft gezien op het spreekuur op 11 april 2019 en dat informatie van eiser en van zijn behandelaren bij de beoordeling zijn betrokken. De conclusie die de IAB-arts uit dat onderzoek heeft getrokken, is dat de klachten niet verder zijn toegenomen. Tijdens de observatie van het traplopen liep eiser de trap naar de eerste verdieping van de spreekuurlocatie zonder beperkingen op en af. De prognose is volgens de IAB-arts dat de rechterknieklachten en functiestoornissen het komend aantal jaar stationair zullen blijven of, dankzij fysiotherapeutische behandeling, iets af zullen nemen. Pas op langere termijn, over circa tien jaar, is een geleidelijke toename van de knieklachten te verwachten. De conclusie van de IAB-arts is dat eiser de komende tien jaar zijn huidige woning zonder beperkingen of belemmeringen zal kunnen gebruiken.
4.3.
Uit het IAB-advies in bezwaar volgt dat de IAB-arts gemotiveerd is ingegaan op de rapportage van de orthopedisch chirurg naar aanleiding van de consulten in 2016 en 2018. In de rapportage van de orthopedisch chirurg staat namelijk onder meer dat eiser – anders dan hoe hij dat zelf ervaart – matig beperkt is bij het traplopen en licht beperkt bij het lopen, dat sprake is van een relatieve eindtoestand en dat te verwachten is dat in de toekomst artrose kan ontstaan, wat over tien jaar duidelijker kan worden. De orthopedisch chirurg heeft eiser hiervoor revalidatie- en fysiotherapie behandeling geadviseerd. Anders dan eiser stelt, zijn naar het oordeel van de rechtbank de bevindingen van de IAB-arts van het spreekuur op 11 april 2019 hier niet mee in tegenspraak. Ook is het beloop van de klachten in de rapportage van de orthopedisch chirurg en de IAB-arts niet met elkaar in tegenspraak. Beide medici verwachten namelijk dat de knieklachten stationair zullen blijven, of door fysiotherapie iets verminderen, en pas over ongeveer tien jaar geleidelijk kunnen toenemen.
4.4.
Eiser heeft in beroep geen medische informatie overgelegd. Eiser stelt dat hij het contact op het spreekuur niet positief heeft ervaren, maar in het IAB-advies in bezwaar zijn geen aanknopingspunten te vinden waar uit volgt dat het onderzoek van het IAB onzorgvuldig is geweest.
4.5.
Eiser heeft zijn stelling dat hem telefonisch door het IAB is meegedeeld dat hij het advies niet kan corrigeren niet onderbouwd. De rechtbank volgt dit dat ook niet, eens te meer omdat in het IAB-advies in bezwaar eiser op het inzage en correctierecht wordt gewezen. Daarom valt niet in te zien dat eiser onvoldoende mogelijkheden heeft gehad om zijn zienswijze over de advisering van het IAB te geven.
4.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder gelet op het voorgaande de aanvraag om verhuiskostenvergoeding kunnen afwijzen, omdat uit de advisering van het IAB volgt dat er op dit moment geen medische noodzaak is om te verhuizen.
De verwijzing naar de regelgeving
4.7.
Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte heeft verwezen naar de Verordening maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2015, versie januari 2019, geldig vanaf 1 januari 2019. De regelgeving ten tijde van de aanvraag, mei 2018, is volgens eiser van toepassing.
4.8.
De rechtbank stelt vast dat de voor deze zaak relevante regelgeving in beide versies dezelfde is. De rechtbank passeert dit gebrek, voor zover juist, dan ook, omdat eiser hier niet door wordt benadeeld.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Otten, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse‑Spoon, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als uw zaak spoedeisend is, kunt u de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter vragen om het treffen van een voorlopige voorziening.