In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 juni 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de stichting Ymere en gedaagden [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. Ymere vorderde ontruiming van een sociale huurwoning aan de [adres] te [woonplaats] op grond van het feit dat [gedaagde 1] zijn hoofdverblijf niet in de woning had en deze zonder toestemming aan derden had onderverhuurd. De rechtbank oordeelde dat Ymere voldoende aannemelijk had gemaakt dat [gedaagde 1] structureel niet in de woning woonde en dat hij de woning aan [gedaagde 2] had onderverhuurd. Dit was in strijd met de huurovereenkomst en de algemene huurvoorwaarden van Ymere. De rechtbank overwoog dat de tekortkomingen van [gedaagde 1] zodanig ernstig waren dat de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming waarschijnlijk door de bodemrechter zou worden toegewezen. De voorzieningenrechter verleende verstek tegen de niet verschenen gedaagden en bepaalde dat de ontruiming binnen dertig dagen na betekening van het vonnis diende plaats te vinden. Tevens werden de gedaagden veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van het gebruik van sociale huurwoningen en de verplichtingen van huurders om de woning als hoofdverblijf te gebruiken.