ECLI:NL:RBAMS:2020:3173

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 juni 2020
Publicatiedatum
29 juni 2020
Zaaknummer
13/086277-17 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsvordering wegens wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepplantage

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 juni 2020 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een veroordeelde die in het verleden was veroordeeld voor het exploiteren van een hennepplantage. De officier van justitie vorderde een bedrag van € 236.248,29, dat volgens hem het wederrechtelijk verkregen voordeel was uit de hennepplantage. De rechtbank heeft het dossier en de argumenten van zowel de officier van justitie als de verdediging zorgvuldig bestudeerd. De verdediging stelde dat de veroordeelde slechts als katvanger had gefungeerd en dat het wederrechtelijk verkregen voordeel niet volledig aan hem kon worden toegerekend. De rechtbank oordeelde echter dat de bewijsvoering van de officier van justitie voldoende was om aan te nemen dat de veroordeelde daadwerkelijk voordeel had genoten van de hennepplantage. De rechtbank volgde de berekening van de officier van justitie, die was gebaseerd op vier geslaagde oogsten in twee kweekruimtes. De rechtbank concludeerde dat de veroordeelde niet had aangetoond dat hij geen voordeel had genoten en dat de ontnemingsvordering terecht was ingesteld. De rechtbank legde de verplichting op aan de veroordeelde om het bedrag van € 236.248,29 aan de Staat te betalen. Tevens werd opgemerkt dat de redelijke termijn voor de afdoening van de ontnemingszaak was overschreden, maar dat dit geen gevolgen had voor de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/086277-17 (ontneming)
Datum uitspraak: 23 juni 2020
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr), in de zaak, behorende bij de strafzaak met parketnummer 13/086277-17, tegen:
[veroordeelde], hierna te noemen veroordeelde,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie en het onderzoek op de terechtzitting van 26 mei 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de ontnemingsvordering en van wat de officier van justitie, mr. P. Velleman, en van wat veroordeelde en zijn raadsman, mr. B.J. Polman, naar voren hebben gebracht.

2.De vordering en de grondslag daarvan

De officier van justitie heeft laatstelijk op 6 februari 2020 een ontnemingsvordering ingediend bij de rechtbank en heeft deze vordering op de zitting van 26 mei 2020 toegelicht.
Veroordeelde is bij uitspraak van deze rechtbank van 29 augustus 2017 veroordeeld voor
‘opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod’en
‘diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking’. Veroordeelde heeft volgens de officier van justitie door middel van deze strafbare feiten € 256.565,28 (het wederrechtelijk verkregen voordeel) verdiend. De officier van justitie heeft de vordering ter terechtzitting aangepast naar een bedrag van € 236.248,29. Dat bedrag zou veroordeelde aan de staat moeten betalen.
De ontnemingsvordering is gebaseerd op artikel 36e Sr en beoogt het wederrechtelijk voordeel te ontnemen uit de feiten waarvoor veroordeelde in de onderliggende strafzaak is veroordeeld.

3.Het wederrechtelijk verkregen voordeel

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De vordering vindt haar grondslag in het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij van 25 juli 2019 (hierna: het rapport). [1] De conclusie van dit rapport luidt dat het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel € 256.565,28 bedraagt. Dit geldbedrag is afkomstig uit vier geslaagde oogsten van (telkens) 733 hennepplanten, verdeeld over twee kweekruimtes. De officier van justitie heeft betoogd dat al het voordeel uit de hennepkwekerij aan veroordeelde is toegekomen. Het standpunt van veroordeelde dat hij slechts de katvanger is geweest, strookt niet met de veroordeling van de rechtbank. Hij is in de strafzaak immers veroordeeld als pleger en niet als medepleger of medeplichtige. Verder is niet aannemelijk dat een van de oogsten is mislukt. Het kan in de praktijk voorkomen dat enkele planten uitvallen door een schimmel of spint, maar het mislukken van volledige oogsten is erg onwaarschijnlijk. In het dossier zijn ook geen aanwijzingen van mislukte oogsten aangetroffen. In het voordeel van veroordeelde zal de berekening wel worden aangepast naar vier eerdere oogsten in ruimte C en drie eerdere oogsten in ruimte D. Het wederrechtelijk verkregen voordeel komt dan uit op € 236.248,29.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel niet volledig aan veroordeelde kan worden toegerekend. Uit het dossier komt naar voren dat veroordeelde – kort samengevat – geen rode cent heeft en dat hij als katvanger is gebruikt. Voor het oprichten van de hennepplantage is een bankrekening op zijn naam geopend en via deze bankrekening werden de vaste lasten betaald van de woning waar de hennepplantage is aangetroffen. Voor zijn rol als katvanger kreeg hij op zijn persoonlijke bankrekening een vergoeding van € 8.040,- gestort. Het is aannemelijk dat deze vergoeding het wederrechtelijk verkregen voordeel is waarover veroordeelde daadwerkelijk de beschikking heeft gehad. Het wederrechtelijk verkregen voordeel moet dan ook worden vastgesteld op € 8.040,­ en niet op € 236.248,29.
Subsidiair is bepleit dat de officier van justitie niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is geweest van vier geslaagde oogsten. Wel is aannemelijk dat twee keer een verkoopbare oogst is voortgekomen uit de hennepplantage, omdat aan veroordeelde maar twee keer is gevraagd om te helpen knippen. De twee mislukte oogsten moeten daarom in mindering worden gebracht op de hoogte van de ontnemingsvordering. Daarnaast zijn de kosten van de aanschaf van de deurcamera niet meegenomen bij de algehele vaste kosten. Tussen het aanschaffen van de camera en de hennepplantage bestaat een rechtstreeks verband, omdat de camera is geplaatst om de hennep te bewaken, bijvoorbeeld tegen het ‘rippen’ van de oogst. Wanneer de mislukte oogsten en kosten voor de aanschaf van de camera (ter hoogte van € 115,-) in mindering worden gebracht op de vordering, komt het wederrechtelijk verkregen voordeel uit op € 118.108,-.
Voorwaardelijk verzoek
De raadsman heeft betoogd dat veroordeelde geen luxe levensstijl had en dat hij door zijn stiefvader werd gesteund in zijn levensonderhoud. Als de rechtbank deze verklaring niet geloofwaardig acht, doet de raadsman een verzoek om de stiefvader van veroordeelde als getuige te horen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beoordeling van de vordering wordt de volgende maatstaf in acht genomen. Het rapport [2] is een wettig bewijsmiddel, dat zo is ingericht dat onder verwijzing naar wettige bewijsmiddelen een berekening is gemaakt van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Als het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs een beredeneerde schatting van wederrechtelijk genoten voordeel uit strafbare feiten oplevert dan brengen overwegingen van redelijkheid en billijkheid mee dat het vervolgens aan de veroordeelde is om voldoende tegenbewijs te leveren. Hij dient in die situatie de schijn tegen hem te weerleggen door van zijn kant aannemelijk te maken dat zijn vermogen niet wederrechtelijk is verkregen. De Hoge Raad heeft meermalen uitgemaakt dat deze bewijslastverdeling niet in strijd is met het onschuldbeginsel en het recht op een eerlijk proces. [3]
Aantal oogsten
De indicatoren die in het rapport worden genoemd, te weten vuile filters, kweekresten, kalk- en algenaanslag op de waterpompen, waterpompen in de waterbak, droogrekken met hennepresten, knipscharen met hennepresten en de aangetroffen oogst, wijzen op meerdere geslaagde oogsten. Liander N.V. gaat uit van vier geslaagde oogsten in alle twee de ruimtes. De officier van justitie heeft de berekening aangepast naar vier oogsten in ruimte C en drie oogsten in ruimte D. De rechtbank vindt dat de in het rapport genoemde indicatoren en de berekeningen voldoende aanwijzingen opleveren dat sprake is geweest van vier eerdere oogsten in ruimte C en drie eerdere oogsten in ruimte D. Het is dan aan veroordeelde om aannemelijk te maken dat (een van) de oogsten niet succesvol zijn geweest. Dat heeft hij niet gedaan. Het feit dat een enkele getuige zegt dat er twee zakken waren en dat veroordeelde zelf heeft verklaard dat hij maar twee keer heeft geknipt, doet daar niet aan af. De rechtbank volgt dan ook de door de officier van justitie gewijzigde berekening.
De rol van veroordeelde en het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank vindt dat het dossier voldoende aanknopingspunten biedt dat veroordeelde uit deze oogsten voordeel heeft genoten, te meer nu veroordeelde als enige is veroordeeld voor de hennepplantage. Het is dan aan hem om aannemelijk te maken dat hij de hennepplantage niet alleen heeft geëxploiteerd. Het verweer van de verdediging dat hij slechts de katvanger is geweest wordt onvoldoende onderbouwd. Dat veroordeelde door zijn stiefvader in zijn levensonderhoud werd ondersteund betekent niet dat hij geen wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. Het is immers mogelijk dat veroordeelde de winst uit de oogsten binnen korte tijd heeft verbruikt of dat hij het geld (voor de autoriteiten) verborgen heeft gehouden. Het voorwaardelijk verzoek om de stiefvader van veroordeelde als getuige te horen wordt dan ook afgewezen.
De raadsman heeft verder nog bepleit dat de kosten van de aanschaf van de deurcamera moeten worden meegenomen bij de gemaakte kosten. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel deze kosten niet in directe relatie staan tot het telen van hennepplanten. De kosten voor de camera worden dan ook niet afgetrokken.
Berekening
Op grond van hetgeen hierboven is overwogen komt de rechtbank tot de volgende berekening (met inachtneming van de in het rapport genoemde bedragen):
Ruimte C: 4 oogsten x 483 planten x 28,6 gram = 55.255,2 gram
Ruimte D: 3 oogsten x 250 planten x 29,1 gram = 21.825,0 gram +
Totaal = 77.080,2 gram
Bruto opbrengst : 77.080,2 gram x € 3,28 per gram = € 252.823,05
Kosten ruimte C:
- afschrijvingskosten : 4 oogsten x € 300,- = € 1.200,00
- variabele kosten : 483 planten x € 6,18 x 4 oogsten = € 11.939,76 +
Kosten ruimte D:
- afschrijvingskosten : 3 oogsten x € 200,- = € 600,00 +
- variabele kosten : 250 planten x € 6,18 x 3 oogsten = € 4.635,00 +
Totale kosten = € 16.574,76
Bruto opbrengst = € 252.823,05
Totale kosten = € 16.574,76 –
Totale opbrengst = € 236.248,29
Naar het oordeel van de rechtbank heeft veroordeelde dus wederrechtelijk voordeel verkregen dat de rechtbank schat op € 236.248,29.

4.De verplichting tot betaling

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat geen aanleiding bestaat om de betalingsverplichting te matigen. De draagkracht van veroordeelde kan aan de orde worden gesteld in de executiefase. Verder staat – bij betalingsonmacht in de toekomst – nog de weg van artikel 577b van het Wetboek van Strafvordering (Sv) open.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de terugbetalingsverplichting moet worden gematigd, omdat veroordeelde niet financieel draagkrachtig is. Veroordeelde woont bij zijn moeder en hij heeft een (beperkte) bijstandsuitkering. De redelijkerwijs te verwachten toekomstige draagkracht van veroordeelde is niet rooskleurig.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Draagkracht
Veroordeelde heeft onvoldoende onderbouwd dat hij nu en in de toekomst geen draagkracht heeft/zal hebben. Als in het kader van de executie van de ontnemingsmaatregel komt vast te staan dat er daadwerkelijk geen middelen tot terugbetaling zijn, kan veroordeelde de rechter om een (nadere) beslissing vragen op grond van artikel 577b, lid 2 Sv.
Overschrijding van de redelijke termijn
Een veroordeelde heeft recht op afdoening van zijn ontnemingszaak binnen een redelijke termijn. Als uitgangspunt geldt dat op een ontnemingsvordering binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn door de rechtbank moet zijn beslist, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De redelijk termijn is in deze zaak aangevangen op 29 augustus 2017, de datum waarop de officier van justitie het aanhangig maken van een ontnemingsvordering heeft aangekondigd. Op het moment van deze uitspraak is de redelijke termijn met 10 maanden overschreden. Gelet op de relatief korte duur van de overschrijding vindt de rechtbank dat kan worden volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
De rechtbank bepaalt het te ontnemen bedrag op € 236.248,29.

5.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

6.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Stelt vast als wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van
€ 236.248,29.
Legt op aan [veroordeelde] de verplichting tot betaling van € 236.248,29 (tweehonderdzesendertigduizend tweehonderdachtenveertig euro en negenentwintig cent) aan de Staat.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd op 365 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Thomas, voorzitter,
mrs. A.A. Spoel en R.A.J. Hübel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.T. St Rose griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 juni 2020.

Voetnoten

1.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex art 36e lid 2 Sr van 25 juli 2019, inclusief onderliggende stukken, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] .
2.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex art 36e lid 2 Sr van 25 juli 2019, inclusief onderliggende stukken, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] .