ECLI:NL:RBAMS:2020:3147

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 juni 2020
Publicatiedatum
26 juni 2020
Zaaknummer
13/752306-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met verweren op grond van de Overleveringswet

Op 25 juni 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een EAB dat op 4 november 2019 door de District Court in Koszalin is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1993 in Polen, is gedetineerd in Nederland en heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. Tijdens de openbare zitting op 11 juni 2020, die via videoverbinding plaatsvond, was de opgeëiste persoon bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hoogenraad, en een tolk in de Poolse taal.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering tot schorsing van de overleveringsdetentie afgewezen, omdat er sprake was van groot vluchtgevaar. De rechtbank heeft de inhoud van het EAB beoordeeld, waarin melding wordt gemaakt van twee vonnissen van de Local Court in Koszalin, die vrijheidsstraffen van respectievelijk vijf maanden en zes maanden opleggen. De verdediging heeft verweren gevoerd op basis van artikel 7 en artikel 12 van de Overleveringswet, maar de rechtbank heeft deze verweren verworpen. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon tijdig op de hoogte was gesteld van de zittingen en dat de overlevering niet geweigerd kon worden op grond van de opgevoerde argumenten.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen toegestaan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. H.J. Fehmers, en is openbaar uitgesproken op 25 juni 2020.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752306-19
RK nummer: 20/1323
Datum uitspraak: 25 juni 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 3 maart 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 4 november 2019 door
the District Court in Koszalin II Criminal Departement(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1993,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Justitieel Complex [locatie te plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 11 juni 2020. Het verhoor heeft via videoverbinding plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hoogenraad, advocaat te Zoetermeer en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen. Onder verwijzing naar de beslissing van het Gerechtshof Amsterdam van 5 maart 2019 (ECLI:NL:GHAMS:2019:729) waarin is geoordeeld dat het mogelijk is om iemand langer dan de 90 dagentermijn gedetineerd te houden, is het verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie afgewezen wegens het bestaan van zeer groot vluchtgevaar.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van:
I. een vonnis van
the Local Court in Koszalin of 23 February 2012 (X K 1434/11); en
II. een vonnis van
the Local Court in Koszalin of 20 October 2016 (X K 671/16).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van
I. een vrijheidsstraf voor de duur van vijf maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog één maand en acht dagen; en
II. een vrijheidsstraf voor de duur van zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1.
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
3.1.1.
Inhoud van de stukken
Onderdeel d) van het EAB houdt onder meer het volgende in:
Please state whether the person whom the Warrant concerns appeared in person at the hearing at which the order was given:
Yes, the person appeared personally at the hearing as a result of which the order was given - X K 1434/11.
- No, the person failed to appear personally at the hearing when the order was given -X K 671/16.
1. lf the answer "no" was marked, please point which of the below mentioned circumstances took place:
a.
a) the person was summoned in person on 21.09.2016 and in this way the person was informed about the set date and place of the hearing as a result of which this order was given and was informed that the order could be given even if the person failed to appear at the hearing - X K 671/16.
Naar aanleiding van een verzoek van de officier van justitie heeft de
District Court in Koszalinbij brief van 10 maart 2020 onder meer het volgende medegedeeld:
a.
a) at the hearing in case X K 1434/11 he appeared in person and was personally informed about the hearing in case X K 671/16, as attested by an acknowledgement of receipt of the summons dated 21.09.2016, signed by the convicted person,
(…)
Bij deze brief is onder meer een afschrift van de voor ontvangst ondertekende oproeping bijgevoegd.
3.1.2.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft – kort gezegd – primair aangevoerd dat de overlevering voor beide vonnissen moet worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon heeft verklaard zich niets van de zaken en/of het ondertekenen van de oproeping te kunnen herinneren.
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de behandeling van de zaak aan te houden en de uitvaardigende justitiële autoriteit te verzoeken nadere informatie te verstrekken.
3.1.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is – anders dan de raadsvrouw en met de officier van justitie – van oordeel dat artikel 12 OLW niet van toepassing is op het vonnis met referentienummer
X K 1434/11. Uit de hiervoor opgenomen informatie blijkt immers dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot dat vonnis heeft geleid. De enkele opmerking van de opgeëiste persoon dat hij niets van de zitting kan herinneren, is onvoldoende om aan de juistheid van deze informatie te twijfelen.
Daarnaast stelt de rechtbank – anders dan de raadsvrouw en met de officier van justitie – ten aanzien van het vonnis met referentienummer
X K 671/16vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid, maar dat – kort gezegd – sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub a, OLW. De opgeëiste persoon is in persoon en tijdig op de hoogte gesteld van de datum en plaats van de zitting. Ook hier geldt dat de enkele opmerking van de opgeëiste persoon dat hij zich niet kan herinneren dat hij voor ontvangst van de oproeping heeft getekend en dat de handtekening niet de zijne is, onvoldoende om aan de juistheid van deze informatie te twijfelen.
Daarom ziet de rechtbank hierin geen aanleiding de behandeling van de zaak aan te houden en de uitvaardigende justitiële autoriteit te verzoeken om aanvullende informatie.
3.2.
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 7 OLW
3.2.1.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft – kort gezegd – aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW. De overlevering wordt verzocht voor de tenuitvoerlegging van twee straffen, waarvan het strafrestant inmiddels korter is dan vier maanden.
Daarnaast heeft de raadsvrouw – kort gezegd – aangevoerd dat de overlevering primair moet worden geweigerd, omdat de Poolse autoriteiten momenteel (vanwege de uitbraak van het coronavirus) openstaande gevangenisstraffen van minder dan drie jaar niet tenuitvoerleggen.
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de behandeling van de zaak aan te houden en nadere vragen te stellen omtrent deze gang van zaken.
3.2.2.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat het eerste verweer niet slaagt. Hiertoe overweegt de rechtbank dat uit artikel 2, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ volgt dat de duur van de opgelegde vrijheidsstraf(fen) doorslaggevend is. Zowel ten aanzien van het vonnis met referentienummer
X K 1434/11als ten aanzien van het vonnis met referentienummer
X K 671/16is een vrijheidsstraf voor de duur van vier maanden of meer opgelegd. De rechtbank verwerpt het verweer.
Voorts is de rechtbank – met de officier van justitie – van oordeel dat het tweede verweer niet slaagt. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het EAB niet ingetrokken, terwijl de datum van aanhouding van de opgeëiste persoon bij hen bekend is. Aldus zijn de signalering en het EAB onverkort van kracht. Bovendien is de stelling van de verdediging niet nader onderbouwd. Derhalve verwerpt de rechtbank het verweer en ziet zij geen aanleiding hierover aanvullende vragen te stellen.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
vonnis met referentienummer
X K 1434/11:
medeplegen van mishandeling;
vonnis met referentienummer
X K 671/16:
oplichting.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47, 300 en 326 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Koszalin II Criminal Departement(Polen).
Aldus gedaan door
mr. H.J. Fehmers, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Wijkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 25 juni 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.