ECLI:NL:RBAMS:2020:314

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 januari 2020
Publicatiedatum
22 januari 2020
Zaaknummer
13/237079-19 O
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in ontnemingsvordering wegens toewijzing benadeelde partij

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 17 januari 2020 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering van het Openbaar Ministerie, die betrekking had op een strafzaak met parketnummer 13/237079-19. De vordering was ingediend op 28 november 2019 en strekte tot het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, die op 23 april 2018 een gewelddadige overval had gepleegd. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 januari 2020. De officier van justitie stelde dat de ontnemingsvordering afgewezen moest worden, rekening houdend met de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij. De raadsman van de veroordeelde steunde dit standpunt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering van de benadeelde partij volledig was toegewezen in de onderliggende strafzaak. Gezien deze omstandigheden oordeelde de rechtbank dat er geen belang meer bestond bij de inhoudelijke behandeling van de ontnemingsvordering. Daarom heeft de rechtbank het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit vonnis is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar gemaakt op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/237079-19 (ontneming)
Datum uitspraak: 17 januari 2020
Tegenspraak
VONNIS
Vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak, behorende bij de strafzaak met parketnummer 13/237079-19 , tegen:
[veroordeelde], hierna te noemen veroordeelde,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1], gedetineerd in het Huis van Bewaring [locatie te plaats].

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie en het onderzoek op de terechtzitting van 3 januari 2020.

2.Vordering

De vordering van de officier van justitie van 28 november 2019 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel tot een maximumbedrag van € 6.500,00,-.
Gezien de stukken waarop de vordering berust en waarnaar deze vordering verwijst, verstaat de rechtbank de vordering aldus dat deze betreft feit 2 waarvoor veroordeelde in de onderliggende strafzaak bij vonnis van heden, 17 januari 2020, is veroordeeld.

3.Grondslag van de vordering

Veroordeelde is bij dit vonnis (hierna het vonnis) van de rechtbank Amsterdam ter zake van (onder meer) het volgende strafbare feit veroordeeld.
Het onder 2 bewezen verklaarde:
hij op 23 april 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, in een woning (gelegen aan de [adres 2]), met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en bedreiging met geweld [persoon] heeft gedwongen tot de afgifte van een horloge (merk Rolex), dat aan voornoemde [persoon] toebehoorde, door
- een raam van die woning (met een stoeptegel) in te gooien en
- die woning in te gaan en
- tegen voornoemde [persoon] te roepen en/of dat hij achteruit moest en
- achter voornoemde [persoon] te lopen en
- in de slaapkamer voor voornoemde [persoon] te gaan staan en
- tegen voornoemde [persoon] te roepen: "horloge, horloge".

4.Beoordeling

De officier van justitie heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat de ontnemingsvordering, rekening houdende met de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, dient te worden afgewezen.
De raadsman heeft zich achter het standpunt van de officier van justitie geschaard.
De rechtbank oordeelt als volgt. In de onderliggende strafzaak is de vordering van de benadeelde partij [persoon] volledig toegewezen. Bij deze stand van zaken bestaat er geen belang meer bij inhoudelijke behandeling van de ontnemingsvordering. De rechtbank is van oordeel dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. J. Thomas en R.K. Pijpers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.P.H. Borghans, griffiers
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 januari 2020.