4.3.1Geen vormverzuim en gebruik verklaringen [medeverdachte ]
Geen vormverzuim
De rechtbank overweegt als volgt.
De opsporingsambtenaar is onder de algemene beslagbevoegdheid bevoegd tot het verrichten van onderzoek als daarmee slechts een beperkte inbreuk op de privacy wordt gemaakt (art. 94, in verbinding met art. 95 en 96 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Voor situaties waarin het onderzoek een meer dan beperkte inbreuk oplevert, volgt uit ECLI:NL:HR:2017:584 en ECLI:NL:HR:2017:592 dat de officier van justitie (art. 148 Sv en art. 141 aanhef en onder a Sv) of de rechter-commissaris op basis van de hem toekomende wettelijke beslagbevoegdheid (art. 104 lid 1 Sv) een dergelijk onderzoek kan verrichten. Deze wettelijke bepalingen vormen een toereikende grondslag voor onderzoek aan inbeslaggenomen voorwerpen - waaronder elektronische gegevensdragers - dat een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer meebrengt. Daarbij valt - in het licht van art. 8 (https://www.navigator.nl/document/openCitation/idb21743982814be1bba2feded82586e7d) van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden - aan onderzoek door de rechter-commissaris in het bijzonder te denken in gevallen waarin op voorhand is te voorzien dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer zeer ingrijpend zal zijn. De rechtbank neemt aldus tot uitgangspunt dat wanneer er potentieel meer dan een beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer wordt gemaakt maar geen sprake is van een zeer ingrijpende inbreuk, het onderzoek met toestemming en onder gezag van de officier van justitie kan geschieden zodat wordt voorzien in een waarborg voor onderzoek overeenkomstig beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, alsmede voor de controleerbaarheid van (potentieel) ingrijpend onderzoek.
Op 2 september 2018 wordt verdachte samen met een aantal medeverdachten aangehouden. In een tas die één van de medeverdachten bij zijn vlucht weggooit, wordt een automatisch vuurwapen aangetroffen. Bij verdachte worden drie mobiele telefoons in beslag genomen: een iPhone 5, iPhone 6 en een iPhone 7. De officier van justitie in Arnhem, G. Pol, geeft mondeling toestemming om onderzoek te verrichten aan die telefoons, waarna deze met behulp van software zijn uitgelezen.
Het vuurwapen kan middels ballistisch onderzoek worden gelinkt aan een schietpartij in Amsterdam. Op 7 september 2018 geeft officier van justitie Pol daarom toestemming om alle verkregen informatie te delen met het onderzoeksteam in Amsterdam. Dit na overleg en met toestemming van de officier van justitie in Amsterdam, mr. J.H. van der Meij.
Het onderzoek wordt volgens het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1] zaakgerelateerd en aan de hand van zoekcriteria verricht. Er is gestart met het zoeken naar informatie gerelateerd aan het schietincident. Er worden dan WhatsApp-gesprekken aangetroffen tussen verdachte en een contact genaamd ‘ [naam contact] ’, zijnde de verdachte van het schietincident. Op basis van die gesprekken vermoedt het onderzoeksteam dat ‘ [naam contact] ’ verdovende middelen heeft afgeleverd voor verdachte. Bij het onderzoek aan de telefoons van verdachte rijst bij de politie het vermoeden dat verdachte zich bezighoudt met de handel in verdovende middelen en witwassen. De informatie met betrekking tot de verdenking van die strafbare feiten is in overleg met de officier van justitie in Amsterdam, mr. Van der Meij, weggezet als restinformatie en is vervolgens gebruikt bij de start van het onderzoek Gefrees.
Dat de officieren van justitie toestemming hebben gegeven voor het onderzoek aan de telefoons volgt uit datzelfde proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1] . De officier van justitie heeft op zitting gesteld dat een door een officier van justitie mondeling verleende toestemming in een journaal van de politie wordt vastgelegd. Ook heeft de officier van justitie op zitting gezegd dat zij in de betreffende journaals heeft gekeken en dat zij die toestemming kan bevestigen. Ter zitting heeft zij de verdediging aangeboden inzage te geven in de journaals die zij ter zitting bij zich had. De verdediging heeft daar geen gebruik van gemaakt. De rechtbank stelt verder vast dat de verleende toestemmingen voor onderzoek aan de telefoons gegeven de verdenkingen op grond van de Wet Wapens en Munitie en de Opiumwet rechtmatig zijn gegeven.
Niet is gebleken dat sprake is geweest van een zeer ingrijpende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Daarmee kon het zaak gerelateerde onderzoek met toestemming en onder gezag van de officier van justitie plaatsvinden.
Gelet hierop ziet de rechtbank ook geen noodzaak om nader onderzoek te laten verrichten naar de informatie die met het onderzoek aan de telefoons is verzameld. De rechtbank wijst het verzoek daartoe van de verdediging daarom af.
De rechtbank komt tot de conclusie dat geen sprake is van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a Sv. De informatie en gegevens die uit de telefoons zijn verkregen mogen als bewijs dienen.
Gebruik verklaringen [medeverdachte ]
De verdediging heeft geen behoorlijke en effectieve mogelijkheid gehad om medeverdachte [medeverdachte ] te ondervragen. Dat staat er voor de rechtbank niet aan in de weg om zijn verklaringen te gebruiken voor het bewijs. Waar de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, zal deze namelijk niet in beslissende mate steunen op de verklaringen van [medeverdachte ] . De rechtbank zal bij de betreffende bewezenverklaringen, waarbij de verklaringen van [medeverdachte ] worden gebruikt voor het bewijs, de andere bewijsmiddelen, waarin het bewezenverklaarde op essentiële onderdelen voldoende steun vindt, benoemen.
4.3.2Bewezenverklaring feit 1 tot met 5
Feit 2
De rechtbank acht bewezen dat verdachte samen met anderen in de tenlastegelegde periode heeft gehandeld in harddrugs en XTC-pillen aanwezig heeft gehad.
Handel in harddrugs
Bij het proces-verbaal op pagina 16 is als bijlage een tabel opgenomen. Het betreft een overzicht van chatgesprekken uit de inbeslaggenomen iPhone 6 van verdachte, waarin wordt gesproken over onder andere cocaïne, MDMA en XTC en over bestellingen en prijzen. Dat de in de tabel genoemde drugs daadwerkelijk zijn besteld en afgeleverd kan de rechtbank vaststellen op basis van het proces-verbaal op pagina 16. Daar is geverbaliseerd dat in de tabel alleen die chats zijn opgenomen waaruit is gebleken dat de goederen na de bestelling ook daadwerkelijk zijn afgeleverd.
In het dossier bevinden zich ook Sms-berichten tussen getuige [getuige 1] en verdachte. [getuige 1] schrijft aan verdachte dat zij hetgeen zij heeft gekocht bij verdachte wil retourneren. Zij verklaart later dat zij cocaïne bij verdachte had gekocht, maar ontevreden was over de kwaliteit. Uit een telefoongesprek tussen verdachte en [naam 1] blijkt dat [naam 1] de drugs aan [getuige 1] heeft geleverd.
Op 3 oktober 2019 heeft verder een pseudokoop plaatsgevonden. Een verbalisant legt contact met verdachte en ontvangt van hem een menukaart. De verbalisant plaatst vervolgens een bestelling. De bestelling wordt afgeleverd door een jonge man die wordt herkend als [naam 2] . Uit onderzoek blijkt dat de bestelling 2,12 gram MDMA en 0,71 gram cocaïne bevat.
In het dossier zitten taps en chats waaruit volgt dat verdachte samenwerkte met onder meer [naam 2] , [naam 3] , [medeverdachte ] en [naam 1] bij de drugshandel. De gesprekken maken duidelijk dat verdachte de bestellingen aanneemt en deze door de medeverdachten laat bezorgen. Ook is gebleken dat [naam 2] en [naam 3] onderling contact hebben over de drugshandel, in welke gesprekken ook verdachte wordt genoemd. [medeverdachte ] en [naam 1] hebben verklaard dat zij in opdracht drugs bezorgden en [medeverdachte ] heeft verklaard dat hij dat voor verdachte deed. [naam 1] heeft weliswaar niet verklaard dat hij in opdracht van verdachte bezorgde maar dit blijkt uit de telefoontaps. De verklaring van [medeverdachte ] ondersteunt dit verder. De drugs die in het kader van de pseudokoop zijn gekocht, werden afgeleverd door [naam 2] . Bij [naam 3] en [naam 1] zijn tijdens huiszoekingen hoeveelheden drugs aangetroffen.
Volgens de rechtbank is bewezen dat werd gehandeld in cocaïne, MDMA en XTC. [naam 1] heeft verklaard dat hij cocaïne, MDMA en XTC heeft verkocht. Tijdens de huiszoekingen is cocaïne en MDMA en XTC aangetroffen. De taps en chats, in samenhang met het proces-verbaal van bevindingen met uitleg over verschillende afkortingen of uitdrukkingen en de verklaringen van [medeverdachte ] en [naam 1] over deze afkortingen, bevestigen dat deze drugs werden verhandeld. Uit de prijslijsten die zich als notities in het dossier bevinden, blijkt dat ook nog andere verdovende middelen werden aangeboden. De rechtbank kan echter niet vaststellen dat al die goederen ook zijn geleverd.
Uit de taps en chats kan ook worden opgemaakt dat de handel door is gegaan tot november 2019. Er zijn geen aanwijzingen dat de handel tijdens een deel van de periode gestopt is.
De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte gedurende de tenlastegelegde periode samen met anderen cocaïne, MDMA en XTC-pillen heeft verkocht en afgeleverd.
Aanwezig hebben XTC-pillen
Ten aanzien van de bij [naam 3] aangetroffen XTC-pillen moet de rechtbank de vraag beantwoorden of verdachte deze pillen aanwezig heeft gehad. Voor het aanwezig hebben in de zin van de Opiumwet is nodig dat verdachte wist van de aanwezigheid van de drugs en dat de drugs zich in zijn machtssfeer bevonden, oftewel dat hij er enige zeggenschap over had.
De rechtbank concludeert op basis van het volgende dat verdachte wist dat de drugs in de woning lagen en dat verdachte zeggenschap had over de drugs. Uit tapgesprekken in het dossier volgt dat verdachte weet waar de voorraden liggen. Uit tapgesprekken in het dossier blijkt verder dat [naam 3] drugs bezorgde voor verdachte. Er is niet gebleken dat [naam 3] deze drugs aanwezig had voor een eigen handel of een ander samenwerkingsverband. Uit het dossier blijkt verder dat er overeenkomsten waren tussen gele XTC-pillen die zijn aangetroffen bij [naam 1] en gele pillen die bij [naam 3] zijn aangetroffen. [naam 1] bezorgde ook harddrugs voor verdachte. De rechtbank is daarom van oordeel dat de aangetroffen XTC-pillen bij [naam 3] bestemd waren voor de handel van verdachte. Dat betekent dat verdachte wist van de aanwezigheid van de drugs en dat deze zich in zijn machtssfeer bevonden. Gezien de rol van verdachte is er sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking.
Feit 1
De rechtbank stelt voorop dat van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 11b Opiumwet, net als bij artikel 140 Wetboek van Strafrecht, slechts sprake kan zijn als de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtsreeks verband houden met de verwezenlijking van de in dat artikel genoemde oogmerken.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een samenwerkingsverband dat langere tijd volgens een vaste methode te werk gaat. Verdachte wordt gebeld of ontvangt een bericht over een bestelling van harddrugs en hij stuurt vervolgens een andere persoon aan om de drugs te bezorgen.
Dat de samenwerking binnen de organisatie zag op de handel in drugs blijkt reeds uit het onder 2 bewezenverklaarde. Uit het dossier is niet gebleken dat de samenwerking op andere handelingen zag. De rechtbank stelt vast dat het oogmerk van de organisatie de handel in harddrugs was en het verrichten van voorbereidingshandelingen daarvoor.
Verdachte komt de gehele periode in het dossier voor. De andere personen wisselen elkaar af dan wel volgen elkaar op, zoals [medeverdachte ] en [naam 1] . De bestellingen verlopen met name via het telefoonnummer [nummer] , waarvan in het dossier blijkt dat dat nummer aan verdachte gekoppeld kan worden. Verdachte neemt de bestellingen aan en stuurt de koeriers een bericht met de bestellingen en de adressen waar deze moeten worden afgeleverd. Het is niet gebleken dat verdachte zelf ook drugs bezorgd heeft. Verdachte weet wat er geleverd kan worden en hij verstuurt berichten dat er bestellingen gedaan kunnen worden. Verdachte weet waar de voorraden zich bevinden en weet wie ‘spits’ is (wie klaar staat om drugs te bezorgen, zo blijkt uit de verklaring van [naam 1] ). Verdachte zet de bestellingen uit en stuurt de bezorgers aan.
[medeverdachte ] en [naam 1] hebben verklaard dat zij in opdracht drugs bezorgden en [medeverdachte ] heeft verklaard dat hij dat voor verdachte deed. [naam 1] heeft weliswaar niet verklaard dat hij in opdracht van verdachte bezorgde maar dit blijkt uit de telefoontaps. De verklaring van [medeverdachte ] ondersteunt dit verder.
De koeriers krijgen opdrachten om de drugs te bezorgen en uit het dossier blijkt dat alleen verdachte die opdrachten gaf. Ook als verdachte in Marokko is, ontvangt hij bestellingen. De rechtbank leidt dit af uit het telefonisch contact dat verdachte dan heeft met [naam 2] over het opwaarderen van zijn beltegoed. De rechtbank stelt vast dat verdachte in Marokko zijn werkzaamheden blijft verrichten. Verdachte is degene die alles aanstuurt en hij is aan te merken als leider van de organisatie. Er is sprake van een hiërarchie. Het feit dat [medeverdachte ] uit beeld verdwijnt na een aanvaring met verdachte illustreert dit verder. Verdachte accepteert het niet als een koerier zich niet aan zijn regels houdt.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat verdachte heeft behoord tot een op het plegen van misdrijven van de Opiumwet gericht samenwerkingsverband en dat hij daarnaast ook een aandeel heeft gehad in gedragingen die strekten tot en verband hielden met de verwezenlijking van het binnen de organisatie bestaand oogmerk. Daarmee is bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie als bedoeld in artikel 11b Opiumwet. Bovendien acht de rechtbank bewezen dat verdachte de organisatie heeft geleid.
Feit 3
De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft verricht voor de handel in harddrugs, door diverse stoffen voorhanden te hebben.
Onder het voorbereiden van de handel in harddrugs valt onder andere het simpelweg aanwezig hebben van spullen die nodig zijn of kunnen worden gebruikt bij die drugshandel.
Hiervoor is al vastgesteld dat verdachte medeverantwoordelijk wordt gehouden voor de in de woning van [naam 3] aangetroffen XTC-pillen. In de dagvaarding worden nog andere goederen opgesomd die in de woning van medeverdachte [naam 3] zijn aangetroffen, waaronder gripzakken, wikkels, blenders, een weegschaal, brokjes, wit poeder en tabletten. De rechtbank acht in samenhang met het verdere onderzoek in deze zaak bewezen dat de bij [naam 3] aangetroffen goederen, met uitzondering van het geld en vuurwapen, (kunnen) dienen voor de handel in drugs door verdachte. De communicatie van verdachte met koeriers en afnemers, waaruit blijkt dat verdachte handelt in verdovende middelen, en de in de woning van de medeverdachte aangetroffen verdovende middelen in combinatie met de overige hiervoor genoemde voorwerpen brengen de rechtbank tot de conclusie dat de aangetroffen goederen (kunnen) dienen voor de handel in harddrugs.
De rechtbank ziet in het dossier geen aanknopingspunten waaruit kan worden opgemaakt dat het bij [naam 3] aangetroffen vuurwapen en geld en het in de woning van verdachte aangetroffen valse geld verband zouden houden met de handel in drugs, zodat de rechtbank verdachte van dat deel van de tenlastelegging zal vrijspreken.
Feit 4
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte een bedrag van € 16.935,- heeft witgewassen.
Het gaat niet om een geldbedrag dat bij verdachte is aangetroffen maar om een berekende opbrengst. Op de onder verdachte inbeslaggenomen telefoon iPhone 6 met telefoonnummer [nummer] zijn chatgesprekken via WhatsApp gevonden. Uit het dossier volgt dat verdachte deze telefoon en dit nummer in gebruik had. Op pagina 18 en verder van het dossier staat een tabel met een daarin een overzicht van de verkopen en bijbehorende prijzen zoals die uit de WhatsApp-chats volgen. De chats hebben plaatsgevonden in de periode van 18 april 2018 tot en met 18 augustus 2018. De lijst geeft een indicatie van de omzet over die periode en de rechtbank meent dat het een redelijke opstelling betreft. Het gaat om bestellingen waarvan ook daadwerkelijk blijkt dat er een aflevering heeft plaatsgevonden. Verdachte heeft hier geen verklaring tegenover gesteld. Verdachte heeft de bedragen feitelijk tot zijn beschikking gehad. Nu bij de drugshandel sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, geldt dat ook voor het witwassen van de opbrengsten uit die handel.
Nu het geldbedrag een uit eigen misdrijf afkomstig voorwerp betreft, verklaart de rechtbank bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het eenvoudig witwassen van het genoemde geldbedrag.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het witwassen van de Range Rover met kenteken [kenteken] , nu het dossier geen aanwijzingen bevat dat deze auto van enig misdrijf afkomstig is.
Ook spreekt de rechtbank verdachte vrij van het witwassen van de Vespa. Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten om deze Vespa aan enig misdrijf te koppelen.
Ten aanzien van de Range Rover met kenteken [kenteken] kan de rechtbank niet vaststellen of er een bedrag betaald is voor de aanschaf van de auto, en indien dat het geval is, door wie en welk bedrag er betaald is. Daarom kan niet worden vastgesteld of het voertuig afkomstig is uit enig misdrijf. De rechtbank zal dan ook verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken. Daar waar de verdediging heeft verzocht de verkoper nader te horen, wijst de rechtbank dit verzoek af nu, gezien de vrijspraak, verdachte hierbij geen belang meer heeft.
Feit 5
Primair
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit.
[medeverdachte ] heeft geen aangifte gedaan van diefstal van een geldbedrag. Hij heeft wel een belastende verklaring afgelegd over een incident met verdachte waarbij hij zou zijn “leeggeplukt”, maar onduidelijk is of daarmee wordt gedoeld op diefstal van een geldbedrag op de dag die in de tenlastelegging is vermeld.
Verdachte heeft geen verklaring afgelegd over dit tenlastegelegde feit. In het dossier bevindt zich weliswaar een tap van een gesprek tussen verdachte en een onbekende derde op 31 juli 2019, waarin verdachte spreekt over een incident waarbij geweld heeft plaatsgevonden en zegt dat hij 15K heeft afgepakt. Dit wordt echter door geen andere bewijsmiddelen in het dossier ondersteund.
Dit is voor de rechtbank onvoldoende om te kunnen vaststellen dat van [medeverdachte ] een bedrag van € 15.000,- is weggenomen of afgeperst en de rechtbank verklaart het primair tenlastegelegde feit niet bewezen.
Subsidiair
De rechtbank acht het subsidiair tenlastegelegde feit bewezen, namelijk dat verdachte samen met anderen [medeverdachte ] op 30 juli 2019 heeft mishandeld door hem tegen het hoofd te slaan.
Allereerst is er de chat tussen [medeverdachte ] en [naam 4] op 31 juli 2019, waarin [medeverdachte ] zegt dat hij ’stroggles’ heeft met ‘gasten’, hechtlijm op zijn hoofd heeft, ‘gegunkolfd’ is op zijn hoofd en dat de linkerkant van zijn gezicht opgezwollen is. Ook is er in de telefoon van [medeverdachte ] een notitie gevonden, die is aangemaakt op 2 augustus 2019, waarin hij onder meer schrijft over een ‘pakslaag’. De rechtbank leest dit als een tekst die hij zelf heeft opgesteld om eventueel te versturen of voor te lezen aan verdachte en waarin hij zijn lezing van een gebeurtenis en de achtergrond daarvan uiteenzet. Hieruit blijkt in ieder geval dat er onenigheid tussen verdachte en [medeverdachte ] bestond.
Dit sluit aan op het gesprek dat verdachte op 31 juli 2019 met een derde heeft. Hierin vertelt verdachte over een persoon die tegen zijn hoofd geslagen is en dat er sprake was van bloed, nadat verdachte hem met anderen heeft opgewacht. Verdachte vertelt over dat die persoon ging smeken: “alsjeblieft [verdachte] , alsjeblieft”. Die persoon had dingen achter de rug van verdachte om gedaan. Verdachte vertelt in het telefoongesprek ook over dat hij het nummer heeft gekregen van [naam 5] . In het dossier bevindt zich verder een chat tussen verdachte en [medeverdachte ] op 30 juli 2019 rond 22.30 uur waarin verdachte aan [medeverdachte ] de naam [naam 5] en vervolgens het adres [adres] en een bestelling stuurt.
Verder heeft [medeverdachte ] een verklaring afgelegd bij de politie, welke de rechtbank als steun voor de bewezenverklaring zal gebruiken. [medeverdachte ] heeft bij de politie gezegd dat hij “klappen heeft gehad”. Nadat de politie [medeverdachte ] heeft gezegd dat verdachte is aangehouden, zegt [medeverdachte ] dat de politie één van de personen heeft en dat het er meer waren toen hij een pak rammel kreeg. Hij verklaart ook dat verdachte hem er van beschuldigde dat hij geld van verdachte had gestolen. Na 30 juli 2019 stopt het (telefonisch) contact tussen verdachte en [medeverdachte ] .
Hetgeen uit het getapte gesprek van verdachte, de notitie en het verhoor van [medeverdachte ] naar voren komt, komt op details zodanig overeen dat de rechtbank kan vaststellen dat zij het over het zelfde voorval hebben.
Dit alles in samenhang bezien maakt dat de rechtbank bewezen acht dat verdachte samen met anderen op 30 juli 2019 [medeverdachte ] heeft mishandeld door [medeverdachte ] op het hoofd te slaan.