ECLI:NL:RBAMS:2020:3122

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 juni 2020
Publicatiedatum
24 juni 2020
Zaaknummer
13/650085-19 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Leidinggeven aan een criminele organisatie voor de handel in harddrugs met witwassen en mishandeling

Op 24 juni 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 20-jarige man, die werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met de handel in harddrugs, witwassen en mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte tussen april 2018 en november 2019 samen met anderen handelde in harddrugs, waaronder cocaïne, MDMA en XTC-pillen. De verdachte werd als leider van de organisatie aangemerkt, die op een gestructureerde wijze opereerde. Tijdens het onderzoek zijn er verschillende telefoons in beslag genomen, waaruit bleek dat de verdachte bestellingen aannam en koeriers aanstuurde om de drugs te bezorgen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte ook betrokken was bij voorbereidingshandelingen voor de drugshandel, door diverse voorwerpen voorhanden te hebben die met de drugshandel in verband werden gebracht.

Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van witwassen van een geldbedrag van € 16.935,-, dat afkomstig was uit de drugshandel. De rechtbank achtte dit bewezen, evenals de mishandeling van een medeverdachte, waarbij de verdachte deze tegen het hoofd sloeg. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele onderdelen van de tenlastelegging, waaronder het witwassen van een Range Rover en de diefstal van een geldbedrag van € 15.000,-. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 48 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/650085-19 (Promis)
Datum uitspraak: 24 juni 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in “ [naam] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 11 februari 2020, 23 april 2020 en 10 juni 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G. Dankers en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M.L. van Gaalen naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft ook kennisgenomen van wat de reclasseringswerker, de heer L. van Os, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt ervan beschuldigd – na wijziging van de tenlastelegging op de zitting van 10 juni 2020 – dat hij als leider heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die harddrugs verkoopt en voorbereidingshandelingen daarvoor verricht (feit 1), dat hij samen met anderen of alleen harddrugs heeft verkocht en aanwezig heeft gehad (feit 2) en dat hij samen met anderen of alleen voorbereidingshandelingen heeft verricht voor de handel in harddrugs door diverse voorwerpen voorhanden te hebben die met drugshandel in verband worden gebracht (feit 3).
Verder wordt hij beschuldigd van het samen met anderen of alleen witwassen van een geldbedrag, 2 auto’s en een Vespa (feit 4).
Als feit 5 wordt aan hem primair tenlastegelegd dat hij samen met anderen of alleen door diefstal of afpersing € 15.000,- en telefoons heeft afgenomen van [medeverdachte ] , waarbij [medeverdachte ] met een wapen op het hoofd geslagen werd, en subsidiair dat hij samen met anderen of alleen [medeverdachte ] heeft mishandeld door hem met een wapen tegen het hoofd te slaan.
De tenlastelegging is op de zitting van 10 juni 2020 gewijzigd. De uiteindelijke tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

Geldigheid van de dagvaarding
De verdediging voert aan dat de omschrijving van de beschuldiging onder tenlastegelegd feit 3 op onderdelen niet voldoet aan de wettelijke vereisten en dat de dagvaarding ten aanzien van die onderdelen nietig moet worden verklaard. Het gaat om de onderdelen: ‘telefoons’en ‘vervoersmiddelen’. De raadsman wijst erop dat in het dossier veel telefoons voorkomen. Het had op de weg van het Openbaar Ministerie gelegen om nader te specificeren om welke telefoons het gaat. Nu dit niet is gebeurd, kan de verdediging daar geen verweer op voeren. Dit geldt ook voor ‘vervoersmiddelen’, aldus de raadsman.
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van dit verweer onthouden van een standpunt.
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat de onderdelen van de dagvaarding ‘telefoons’ en ‘vervoersmiddelen’ te onbepaald zijn en zal de dagvaarding onder feit 3 ten aanzien van die onderdelen nietig verklaren.
Voor het overige is de dagvaarding geldig.
Overige voorvragen
Deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat feit 1 en 2 bewezen kunnen worden verklaard zoals tenlastegelegd.
Zij meent dat ook feit 3 bewezen kan worden verklaard, behalve ten aanzien van het aangetroffen alarmpistool en de valse geldbiljetten.
Zij meent dat witwassen als bedoeld in artikel 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) ten aanzien van het geldbedrag bewezen kan worden verklaard en witwassen als bedoeld in artikel 420 lid 1 onder b Sr ten aanzien van de Vespa en de Range Rover met kenteken [kenteken] . Zij acht witwassen van de Range Rover met kenteken [kenteken] niet bewezen.
Ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde meent de officier van justitie dat medeplegen van diefstal met geweld van geld bewezen kan worden verklaard. Zij acht niet bewezen dat ook telefoons zijn afgenomen en dat zwaar lichamelijk letsel is toegebracht. Zij meent dat niet kan worden vastgesteld dat er bij het slaan op het hoofd gebruik is gemaakt van een vuurwapen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Allereerst stelt de verdediging dat het resultaat van het onderzoek aan de telefoons moet worden uitgesloten van het bewijs nu er sprake is van onherstelbare vormverzuimen in het onderzoek en schending van belangrijke strafvorderlijke voorschriften. De reden voor het onderzoek aan de telefoons en het geven van de toestemming daartoe door de officier van justitie kan niet worden vastgesteld. Bovendien was het onderzoek zo veelomvattend en ingrijpend dat om toestemming van de rechter-commissaris gevraagd had moeten worden en is er geen restrictie aan de reikwijdte van het onderzoek gegeven, waardoor er een onrechtmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte is gemaakt. Nu het bewijs dat is verkregen door het onderzoek aan de telefoons moet worden uitgesloten is er geen bewijs voor de tenlastegelegde feiten en dient verdachte van alle feiten te worden vrijgesproken.
Ook stelt de verdediging dat de verklaring van medeverdachte [medeverdachte ] niet gebruikt mag worden, nu de verdediging niet in de gelegenheid is geweest hem te horen als getuige.
De verdediging brengt ten aanzien van feit 1 naar voren dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte een leidersrol had. Verder dient bij een bewezenverklaring van het feit ten aanzien van de strafmaat uitgegaan te worden van een periode van maximaal zes maanden, omdat [medeverdachte ] verklaart dat hij pas vanaf 1 juni 2019 betrokken was en [naam 1] dat hij vanaf 1 augustus 2019 betrokken was.
Ten aanzien van feit 2 voert de verdediging geen verweer, behalve ten aanzien van de 946 pillen. Hij stelt dat verdachte op grond van de ten aanzien van feit 3 genoemde argumentatie dient te worden vrijgesproken ten aanzien van de XTC-pillen.
Met betrekking tot feit 3 stelt de verdediging dat er geen bewijs is dat het aangetroffen vals geld van verdachte was en dat er geen bewijs is dat het bestemd was voor het overtreden van de Opiumwet. De verdediging verzoekt verdachte ook voor het overige vrij te spreken, nu hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de bij een medeverdachte aangetroffen drugs en hij geen beschikkingsmacht daarover had.
Verder is er vrijspraak bepleit van feit 4. Ten aanzien van het geld wordt gesteld dat de genoemde omzet slechts indicatief is en dat niet is vastgesteld dat datgene daadwerkelijk geleverd en betaald is. Het is slechts een veronderstelling dat ontvangen geld vervolgens aan verdachte is afgedragen. Daarnaast is er geen rekening gehouden met een aankoopsom. De Range Rovers waren niet van verdachte. Enig bewijs ten aanzien van de Vespa ontbreekt.
Ook ten aanzien van het primair onder feit 5 tenlastegelegde heeft de verdediging vrijspraak bepleit. De verklaring van [medeverdachte ] dient van het bewijs te worden uitgesloten. Het is niet gebleken dat er iets van [medeverdachte ] is weggenomen. Er is geen bewijs dat er met een wapen is geslagen en dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde heeft de verdediging geen inhoudelijk verweer gevoerd anders dan dat de verklaring van [medeverdachte ] van het bewijs moet worden uitgesloten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Geen vormverzuim en gebruik verklaringen [medeverdachte ]
Geen vormverzuim
De rechtbank overweegt als volgt.
De opsporingsambtenaar is onder de algemene beslagbevoegdheid bevoegd tot het verrichten van onderzoek als daarmee slechts een beperkte inbreuk op de privacy wordt gemaakt (art. 94, in verbinding met art. 95 en 96 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Voor situaties waarin het onderzoek een meer dan beperkte inbreuk oplevert, volgt uit ECLI:NL:HR:2017:584 en ECLI:NL:HR:2017:592 dat de officier van justitie (art. 148 Sv en art. 141 aanhef en onder a Sv) of de rechter-commissaris op basis van de hem toekomende wettelijke beslagbevoegdheid (art. 104 lid 1 Sv) een dergelijk onderzoek kan verrichten. Deze wettelijke bepalingen vormen een toereikende grondslag voor onderzoek aan inbeslaggenomen voorwerpen - waaronder elektronische gegevensdragers - dat een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer meebrengt. Daarbij valt - in het licht van art. 8 (https://www.navigator.nl/document/openCitation/idb21743982814be1bba2feded82586e7d) van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden - aan onderzoek door de rechter-commissaris in het bijzonder te denken in gevallen waarin op voorhand is te voorzien dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer zeer ingrijpend zal zijn.
De rechtbank neemt aldus tot uitgangspunt dat wanneer er potentieel meer dan een beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer wordt gemaakt maar geen sprake is van een zeer ingrijpende inbreuk, het onderzoek met toestemming en onder gezag van de officier van justitie kan geschieden zodat wordt voorzien in een waarborg voor onderzoek overeenkomstig beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, alsmede voor de controleerbaarheid van (potentieel) ingrijpend onderzoek.
Op 2 september 2018 wordt verdachte samen met een aantal medeverdachten aangehouden. In een tas die één van de medeverdachten bij zijn vlucht weggooit, wordt een automatisch vuurwapen aangetroffen. Bij verdachte worden drie mobiele telefoons in beslag genomen: een iPhone 5, iPhone 6 en een iPhone 7. De officier van justitie in Arnhem, G. Pol, geeft mondeling toestemming om onderzoek te verrichten aan die telefoons, waarna deze met behulp van software zijn uitgelezen.
Het vuurwapen kan middels ballistisch onderzoek worden gelinkt aan een schietpartij in Amsterdam. Op 7 september 2018 geeft officier van justitie Pol daarom toestemming om alle verkregen informatie te delen met het onderzoeksteam in Amsterdam. Dit na overleg en met toestemming van de officier van justitie in Amsterdam, mr. J.H. van der Meij.
Het onderzoek wordt volgens het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1] zaakgerelateerd en aan de hand van zoekcriteria verricht. Er is gestart met het zoeken naar informatie gerelateerd aan het schietincident. Er worden dan WhatsApp-gesprekken aangetroffen tussen verdachte en een contact genaamd ‘ [naam contact] ’, zijnde de verdachte van het schietincident. Op basis van die gesprekken vermoedt het onderzoeksteam dat ‘ [naam contact] ’ verdovende middelen heeft afgeleverd voor verdachte. Bij het onderzoek aan de telefoons van verdachte rijst bij de politie het vermoeden dat verdachte zich bezighoudt met de handel in verdovende middelen en witwassen. De informatie met betrekking tot de verdenking van die strafbare feiten is in overleg met de officier van justitie in Amsterdam, mr. Van der Meij, weggezet als restinformatie en is vervolgens gebruikt bij de start van het onderzoek Gefrees.
Dat de officieren van justitie toestemming hebben gegeven voor het onderzoek aan de telefoons volgt uit datzelfde proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1] . De officier van justitie heeft op zitting gesteld dat een door een officier van justitie mondeling verleende toestemming in een journaal van de politie wordt vastgelegd. Ook heeft de officier van justitie op zitting gezegd dat zij in de betreffende journaals heeft gekeken en dat zij die toestemming kan bevestigen. Ter zitting heeft zij de verdediging aangeboden inzage te geven in de journaals die zij ter zitting bij zich had. De verdediging heeft daar geen gebruik van gemaakt. De rechtbank stelt verder vast dat de verleende toestemmingen voor onderzoek aan de telefoons gegeven de verdenkingen op grond van de Wet Wapens en Munitie en de Opiumwet rechtmatig zijn gegeven.
Niet is gebleken dat sprake is geweest van een zeer ingrijpende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Daarmee kon het zaak gerelateerde onderzoek met toestemming en onder gezag van de officier van justitie plaatsvinden.
Gelet hierop ziet de rechtbank ook geen noodzaak om nader onderzoek te laten verrichten naar de informatie die met het onderzoek aan de telefoons is verzameld. De rechtbank wijst het verzoek daartoe van de verdediging daarom af.
De rechtbank komt tot de conclusie dat geen sprake is van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a Sv. De informatie en gegevens die uit de telefoons zijn verkregen mogen als bewijs dienen.
Gebruik verklaringen [medeverdachte ]
De verdediging heeft geen behoorlijke en effectieve mogelijkheid gehad om medeverdachte [medeverdachte ] te ondervragen. Dat staat er voor de rechtbank niet aan in de weg om zijn verklaringen te gebruiken voor het bewijs. Waar de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, zal deze namelijk niet in beslissende mate steunen op de verklaringen van [medeverdachte ] . De rechtbank zal bij de betreffende bewezenverklaringen, waarbij de verklaringen van [medeverdachte ] worden gebruikt voor het bewijs, de andere bewijsmiddelen, waarin het bewezenverklaarde op essentiële onderdelen voldoende steun vindt, benoemen.
4.3.2
Bewezenverklaring feit 1 tot met 5
Feit 2
De rechtbank acht bewezen dat verdachte samen met anderen in de tenlastegelegde periode heeft gehandeld in harddrugs en XTC-pillen aanwezig heeft gehad.
Handel in harddrugs
Bij het proces-verbaal op pagina 16 is als bijlage een tabel opgenomen. Het betreft een overzicht van chatgesprekken uit de inbeslaggenomen iPhone 6 van verdachte, waarin wordt gesproken over onder andere cocaïne, MDMA en XTC en over bestellingen en prijzen. Dat de in de tabel genoemde drugs daadwerkelijk zijn besteld en afgeleverd kan de rechtbank vaststellen op basis van het proces-verbaal op pagina 16. Daar is geverbaliseerd dat in de tabel alleen die chats zijn opgenomen waaruit is gebleken dat de goederen na de bestelling ook daadwerkelijk zijn afgeleverd.
In het dossier bevinden zich ook Sms-berichten tussen getuige [getuige 1] en verdachte. [getuige 1] schrijft aan verdachte dat zij hetgeen zij heeft gekocht bij verdachte wil retourneren. Zij verklaart later dat zij cocaïne bij verdachte had gekocht, maar ontevreden was over de kwaliteit. Uit een telefoongesprek tussen verdachte en [naam 1] blijkt dat [naam 1] de drugs aan [getuige 1] heeft geleverd.
Op 3 oktober 2019 heeft verder een pseudokoop plaatsgevonden. Een verbalisant legt contact met verdachte en ontvangt van hem een menukaart. De verbalisant plaatst vervolgens een bestelling. De bestelling wordt afgeleverd door een jonge man die wordt herkend als [naam 2] . Uit onderzoek blijkt dat de bestelling 2,12 gram MDMA en 0,71 gram cocaïne bevat.
In het dossier zitten taps en chats waaruit volgt dat verdachte samenwerkte met onder meer [naam 2] , [naam 3] , [medeverdachte ] en [naam 1] bij de drugshandel. De gesprekken maken duidelijk dat verdachte de bestellingen aanneemt en deze door de medeverdachten laat bezorgen. Ook is gebleken dat [naam 2] en [naam 3] onderling contact hebben over de drugshandel, in welke gesprekken ook verdachte wordt genoemd. [medeverdachte ] en [naam 1] hebben verklaard dat zij in opdracht drugs bezorgden en [medeverdachte ] heeft verklaard dat hij dat voor verdachte deed. [naam 1] heeft weliswaar niet verklaard dat hij in opdracht van verdachte bezorgde maar dit blijkt uit de telefoontaps. De verklaring van [medeverdachte ] ondersteunt dit verder. De drugs die in het kader van de pseudokoop zijn gekocht, werden afgeleverd door [naam 2] . Bij [naam 3] en [naam 1] zijn tijdens huiszoekingen hoeveelheden drugs aangetroffen.
Volgens de rechtbank is bewezen dat werd gehandeld in cocaïne, MDMA en XTC. [naam 1] heeft verklaard dat hij cocaïne, MDMA en XTC heeft verkocht. Tijdens de huiszoekingen is cocaïne en MDMA en XTC aangetroffen. De taps en chats, in samenhang met het proces-verbaal van bevindingen met uitleg over verschillende afkortingen of uitdrukkingen en de verklaringen van [medeverdachte ] en [naam 1] over deze afkortingen, bevestigen dat deze drugs werden verhandeld. Uit de prijslijsten die zich als notities in het dossier bevinden, blijkt dat ook nog andere verdovende middelen werden aangeboden. De rechtbank kan echter niet vaststellen dat al die goederen ook zijn geleverd.
Uit de taps en chats kan ook worden opgemaakt dat de handel door is gegaan tot november 2019. Er zijn geen aanwijzingen dat de handel tijdens een deel van de periode gestopt is.
De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte gedurende de tenlastegelegde periode samen met anderen cocaïne, MDMA en XTC-pillen heeft verkocht en afgeleverd.
Aanwezig hebben XTC-pillen
Ten aanzien van de bij [naam 3] aangetroffen XTC-pillen moet de rechtbank de vraag beantwoorden of verdachte deze pillen aanwezig heeft gehad. Voor het aanwezig hebben in de zin van de Opiumwet is nodig dat verdachte wist van de aanwezigheid van de drugs en dat de drugs zich in zijn machtssfeer bevonden, oftewel dat hij er enige zeggenschap over had.
De rechtbank concludeert op basis van het volgende dat verdachte wist dat de drugs in de woning lagen en dat verdachte zeggenschap had over de drugs. Uit tapgesprekken in het dossier volgt dat verdachte weet waar de voorraden liggen. Uit tapgesprekken in het dossier blijkt verder dat [naam 3] drugs bezorgde voor verdachte. Er is niet gebleken dat [naam 3] deze drugs aanwezig had voor een eigen handel of een ander samenwerkingsverband. Uit het dossier blijkt verder dat er overeenkomsten waren tussen gele XTC-pillen die zijn aangetroffen bij [naam 1] en gele pillen die bij [naam 3] zijn aangetroffen. [naam 1] bezorgde ook harddrugs voor verdachte. De rechtbank is daarom van oordeel dat de aangetroffen XTC-pillen bij [naam 3] bestemd waren voor de handel van verdachte. Dat betekent dat verdachte wist van de aanwezigheid van de drugs en dat deze zich in zijn machtssfeer bevonden. Gezien de rol van verdachte is er sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking.
Feit 1
De rechtbank stelt voorop dat van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 11b Opiumwet, net als bij artikel 140 Wetboek van Strafrecht, slechts sprake kan zijn als de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtsreeks verband houden met de verwezenlijking van de in dat artikel genoemde oogmerken.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een samenwerkingsverband dat langere tijd volgens een vaste methode te werk gaat. Verdachte wordt gebeld of ontvangt een bericht over een bestelling van harddrugs en hij stuurt vervolgens een andere persoon aan om de drugs te bezorgen.
Dat de samenwerking binnen de organisatie zag op de handel in drugs blijkt reeds uit het onder 2 bewezenverklaarde. Uit het dossier is niet gebleken dat de samenwerking op andere handelingen zag. De rechtbank stelt vast dat het oogmerk van de organisatie de handel in harddrugs was en het verrichten van voorbereidingshandelingen daarvoor.
Verdachte komt de gehele periode in het dossier voor. De andere personen wisselen elkaar af dan wel volgen elkaar op, zoals [medeverdachte ] en [naam 1] . De bestellingen verlopen met name via het telefoonnummer [nummer] , waarvan in het dossier blijkt dat dat nummer aan verdachte gekoppeld kan worden. Verdachte neemt de bestellingen aan en stuurt de koeriers een bericht met de bestellingen en de adressen waar deze moeten worden afgeleverd. Het is niet gebleken dat verdachte zelf ook drugs bezorgd heeft. Verdachte weet wat er geleverd kan worden en hij verstuurt berichten dat er bestellingen gedaan kunnen worden. Verdachte weet waar de voorraden zich bevinden en weet wie ‘spits’ is (wie klaar staat om drugs te bezorgen, zo blijkt uit de verklaring van [naam 1] ). Verdachte zet de bestellingen uit en stuurt de bezorgers aan.
[medeverdachte ] en [naam 1] hebben verklaard dat zij in opdracht drugs bezorgden en [medeverdachte ] heeft verklaard dat hij dat voor verdachte deed. [naam 1] heeft weliswaar niet verklaard dat hij in opdracht van verdachte bezorgde maar dit blijkt uit de telefoontaps. De verklaring van [medeverdachte ] ondersteunt dit verder.
De koeriers krijgen opdrachten om de drugs te bezorgen en uit het dossier blijkt dat alleen verdachte die opdrachten gaf. Ook als verdachte in Marokko is, ontvangt hij bestellingen. De rechtbank leidt dit af uit het telefonisch contact dat verdachte dan heeft met [naam 2] over het opwaarderen van zijn beltegoed. De rechtbank stelt vast dat verdachte in Marokko zijn werkzaamheden blijft verrichten. Verdachte is degene die alles aanstuurt en hij is aan te merken als leider van de organisatie. Er is sprake van een hiërarchie. Het feit dat [medeverdachte ] uit beeld verdwijnt na een aanvaring met verdachte illustreert dit verder. Verdachte accepteert het niet als een koerier zich niet aan zijn regels houdt.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat verdachte heeft behoord tot een op het plegen van misdrijven van de Opiumwet gericht samenwerkingsverband en dat hij daarnaast ook een aandeel heeft gehad in gedragingen die strekten tot en verband hielden met de verwezenlijking van het binnen de organisatie bestaand oogmerk. Daarmee is bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie als bedoeld in artikel 11b Opiumwet. Bovendien acht de rechtbank bewezen dat verdachte de organisatie heeft geleid.
Feit 3
De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft verricht voor de handel in harddrugs, door diverse stoffen voorhanden te hebben.
Onder het voorbereiden van de handel in harddrugs valt onder andere het simpelweg aanwezig hebben van spullen die nodig zijn of kunnen worden gebruikt bij die drugshandel.
Hiervoor is al vastgesteld dat verdachte medeverantwoordelijk wordt gehouden voor de in de woning van [naam 3] aangetroffen XTC-pillen. In de dagvaarding worden nog andere goederen opgesomd die in de woning van medeverdachte [naam 3] zijn aangetroffen, waaronder gripzakken, wikkels, blenders, een weegschaal, brokjes, wit poeder en tabletten. De rechtbank acht in samenhang met het verdere onderzoek in deze zaak bewezen dat de bij [naam 3] aangetroffen goederen, met uitzondering van het geld en vuurwapen, (kunnen) dienen voor de handel in drugs door verdachte. De communicatie van verdachte met koeriers en afnemers, waaruit blijkt dat verdachte handelt in verdovende middelen, en de in de woning van de medeverdachte aangetroffen verdovende middelen in combinatie met de overige hiervoor genoemde voorwerpen brengen de rechtbank tot de conclusie dat de aangetroffen goederen (kunnen) dienen voor de handel in harddrugs.
De rechtbank ziet in het dossier geen aanknopingspunten waaruit kan worden opgemaakt dat het bij [naam 3] aangetroffen vuurwapen en geld en het in de woning van verdachte aangetroffen valse geld verband zouden houden met de handel in drugs, zodat de rechtbank verdachte van dat deel van de tenlastelegging zal vrijspreken.
Feit 4
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte een bedrag van € 16.935,- heeft witgewassen.
Het gaat niet om een geldbedrag dat bij verdachte is aangetroffen maar om een berekende opbrengst. Op de onder verdachte inbeslaggenomen telefoon iPhone 6 met telefoonnummer [nummer] zijn chatgesprekken via WhatsApp gevonden. Uit het dossier volgt dat verdachte deze telefoon en dit nummer in gebruik had. Op pagina 18 en verder van het dossier staat een tabel met een daarin een overzicht van de verkopen en bijbehorende prijzen zoals die uit de WhatsApp-chats volgen. De chats hebben plaatsgevonden in de periode van 18 april 2018 tot en met 18 augustus 2018. De lijst geeft een indicatie van de omzet over die periode en de rechtbank meent dat het een redelijke opstelling betreft. Het gaat om bestellingen waarvan ook daadwerkelijk blijkt dat er een aflevering heeft plaatsgevonden. Verdachte heeft hier geen verklaring tegenover gesteld. Verdachte heeft de bedragen feitelijk tot zijn beschikking gehad. Nu bij de drugshandel sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, geldt dat ook voor het witwassen van de opbrengsten uit die handel.
Nu het geldbedrag een uit eigen misdrijf afkomstig voorwerp betreft, verklaart de rechtbank bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het eenvoudig witwassen van het genoemde geldbedrag.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het witwassen van de Range Rover met kenteken [kenteken] , nu het dossier geen aanwijzingen bevat dat deze auto van enig misdrijf afkomstig is.
Ook spreekt de rechtbank verdachte vrij van het witwassen van de Vespa. Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten om deze Vespa aan enig misdrijf te koppelen.
Ten aanzien van de Range Rover met kenteken [kenteken] kan de rechtbank niet vaststellen of er een bedrag betaald is voor de aanschaf van de auto, en indien dat het geval is, door wie en welk bedrag er betaald is. Daarom kan niet worden vastgesteld of het voertuig afkomstig is uit enig misdrijf. De rechtbank zal dan ook verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken. Daar waar de verdediging heeft verzocht de verkoper nader te horen, wijst de rechtbank dit verzoek af nu, gezien de vrijspraak, verdachte hierbij geen belang meer heeft.
Feit 5
Primair
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit.
[medeverdachte ] heeft geen aangifte gedaan van diefstal van een geldbedrag. Hij heeft wel een belastende verklaring afgelegd over een incident met verdachte waarbij hij zou zijn “leeggeplukt”, maar onduidelijk is of daarmee wordt gedoeld op diefstal van een geldbedrag op de dag die in de tenlastelegging is vermeld.
Verdachte heeft geen verklaring afgelegd over dit tenlastegelegde feit. In het dossier bevindt zich weliswaar een tap van een gesprek tussen verdachte en een onbekende derde op 31 juli 2019, waarin verdachte spreekt over een incident waarbij geweld heeft plaatsgevonden en zegt dat hij 15K heeft afgepakt. Dit wordt echter door geen andere bewijsmiddelen in het dossier ondersteund.
Dit is voor de rechtbank onvoldoende om te kunnen vaststellen dat van [medeverdachte ] een bedrag van € 15.000,- is weggenomen of afgeperst en de rechtbank verklaart het primair tenlastegelegde feit niet bewezen.
Subsidiair
De rechtbank acht het subsidiair tenlastegelegde feit bewezen, namelijk dat verdachte samen met anderen [medeverdachte ] op 30 juli 2019 heeft mishandeld door hem tegen het hoofd te slaan.
Allereerst is er de chat tussen [medeverdachte ] en [naam 4] op 31 juli 2019, waarin [medeverdachte ] zegt dat hij ’stroggles’ heeft met ‘gasten’, hechtlijm op zijn hoofd heeft, ‘gegunkolfd’ is op zijn hoofd en dat de linkerkant van zijn gezicht opgezwollen is. Ook is er in de telefoon van [medeverdachte ] een notitie gevonden, die is aangemaakt op 2 augustus 2019, waarin hij onder meer schrijft over een ‘pakslaag’. De rechtbank leest dit als een tekst die hij zelf heeft opgesteld om eventueel te versturen of voor te lezen aan verdachte en waarin hij zijn lezing van een gebeurtenis en de achtergrond daarvan uiteenzet. Hieruit blijkt in ieder geval dat er onenigheid tussen verdachte en [medeverdachte ] bestond.
Dit sluit aan op het gesprek dat verdachte op 31 juli 2019 met een derde heeft. Hierin vertelt verdachte over een persoon die tegen zijn hoofd geslagen is en dat er sprake was van bloed, nadat verdachte hem met anderen heeft opgewacht. Verdachte vertelt over dat die persoon ging smeken: “alsjeblieft [verdachte] , alsjeblieft”. Die persoon had dingen achter de rug van verdachte om gedaan. Verdachte vertelt in het telefoongesprek ook over dat hij het nummer heeft gekregen van [naam 5] . In het dossier bevindt zich verder een chat tussen verdachte en [medeverdachte ] op 30 juli 2019 rond 22.30 uur waarin verdachte aan [medeverdachte ] de naam [naam 5] en vervolgens het adres [adres] en een bestelling stuurt.
Verder heeft [medeverdachte ] een verklaring afgelegd bij de politie, welke de rechtbank als steun voor de bewezenverklaring zal gebruiken. [medeverdachte ] heeft bij de politie gezegd dat hij “klappen heeft gehad”. Nadat de politie [medeverdachte ] heeft gezegd dat verdachte is aangehouden, zegt [medeverdachte ] dat de politie één van de personen heeft en dat het er meer waren toen hij een pak rammel kreeg. Hij verklaart ook dat verdachte hem er van beschuldigde dat hij geld van verdachte had gestolen. Na 30 juli 2019 stopt het (telefonisch) contact tussen verdachte en [medeverdachte ] .
Hetgeen uit het getapte gesprek van verdachte, de notitie en het verhoor van [medeverdachte ] naar voren komt, komt op details zodanig overeen dat de rechtbank kan vaststellen dat zij het over het zelfde voorval hebben.
Dit alles in samenhang bezien maakt dat de rechtbank bewezen acht dat verdachte samen met anderen op 30 juli 2019 [medeverdachte ] heeft mishandeld door [medeverdachte ] op het hoofd te slaan.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
als Nederlander, in de periode van 18 april 2018 tot en met 11 november 2019, te Amsterdam en Marokko heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit een samenwerkingsverband van hem, verdachte, en meer personen, onder wie [naam 3] en [naam 2] en [naam 1] en [medeverdachte ] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10 derde en vierde lid van de Opiumwet, te weten het verkopen en afleveren en verstrekken en vervoeren en aanwezig hebben van middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, en een misdrijf als bedoeld in artikel 10a, eerste lid van de Opiumwet, te weten het plegen van voorbereidingshandelingen zoals bedoeld in laatstgenoemd artikel, terwijl hij, verdachte, leider was;
2.
als Nederlander, in de periode van 18 april 2018 tot en met 11 november 2019, te Amsterdam en Marokko tezamen en in vereniging met anderen meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, XTC en MDMA
en
op 11 november 2019 te Amsterdam 946 pillen MDMA, in elk geval van een materiaal vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, opzettelijk aanwezig heeft gehad;
3.
als Nederlander, in de periode van 18 april 2018 tot en met 11 november 2019, te Amsterdam en Marokko tezamen en in vereniging met anderen telkens om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en aanwezig hebben van hoeveelheden van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden, stoffen voorhanden heeft gehad, waaronder uit de woning van [naam 3]
- plastic tassen met onder meer meerdere gripzakken met voorgevouwen lege wikkels en plastic zakjes en gripzakken en twee blenders en een flacon met vloeistof en een weegschaal en een bus met Inositol en meerdere brokjes en een zak met 946 tabletten (te weten ongeveer 218 roze, 219 zilveren, 250 gele en 259 groene tabletten) en 14 gripzakjes met 50 (in totaal 700) ongevouwen wikkels en 5 gripzakjes met grijze wikkels en 10 losse kaarten van 50 verpakking wikkels
en
- een kartonnen doos met onder meer één gripzak met 19 wikkels met wit poeder en één gripzak met 48 wikkels met wit poeder en 5 gripzakjes met in totaal 17 tabletten en één zakje met wit poeder en 6 kleine en 3 grote gripzakjes met bruine brokjes en 10 kleine en één groter gripzakje met wit poeder en een maatbeker en ongevouwen wikkels
waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van die feiten, hebbende verdachte en een of meer van zijn mededaders telefoongesprekken en sms berichten gevoerd en afspraken gemaakt met [naam 3] en [naam 2] en [naam 1] en [medeverdachte ] en afnemers van voornoemde middelen voor de leveringen van voornoemde middelen over:
- de wijze waarop en de tijdstippen waarop en de termijnen
waarbinnen voornoemde middelen geleverd (moeten) worden en
- de hoeveelheid van voornoemde middelen en
- de prijzen die betaald en verkregen zouden worden voor het
verkopen van voornoemde middelen;
4.
in de periode van 18 april 2018 tot en met 18 augustus 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen een geldbedrag van 16.935 euro heeft verworven en voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp afkomstig was uit enig eigen misdrijf;
5. subsidiair
omstreeks 31 juli 2019 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen [medeverdachte ] heeft mishandeld door hem tegen het hoofd te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Bewijs

De rechtbank baseert haar overtuiging dat verdachte de bewezen verklaarde feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen. Het overzicht van de bewijsmiddelen is opgenomen in
bijlage IIbij dit vonnis. Die bijlage hoort bij dit vonnis en maakt daar deel van uit.

7.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf

9.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar, met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie vindt dat er geen reden is om het adolescentenstrafrecht toe te passen. De officier van justitie wijst erop dat de reclassering in het advies om adolescentenstrafrecht toe te passen aangeeft sterk te twijfelen. Voor de officier is doorslaggevend dat verdachte zich in het onderzoek heeft laten zien als een volwassen zakenman met de touwtjes in handen, waarbij niets duidt op een verstandelijke beperking. De officier van justitie ziet niets in behandeling en begeleiding. Verdachte heeft geen enkele openheid gegeven over zijn drijfveren.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
In geval van een veroordeling verzoekt de verdediging op grond van het vormverzuim tot een strafvermindering te komen.
De verdediging brengt ten aanzien van feit 1 naar voren dat bij een bewezenverklaring van het feit ten aanzien van de strafmaat uitgegaan dient te worden van een periode van maximaal zes maanden.
De raadsman verzoekt verder om het adolescentenstrafrecht toe te passen. Er is hoogstwaarschijnlijk sprake van een verstandelijke beperking. Het is niet gebleken dat pedagogische beïnvloeding niet meer mogelijk is en de kans om herhaling te voorkomen wordt vergroot als hij in een jeugdinrichting zit in plaats van in een gevangenis voor volwassenen. Het WODC adviseert toepassing van het jeugdstrafrecht tenzij er contra-indicaties zijn. De ernst van het feit kan geen contra-indicatie opleveren.
Artikel 63 Sr is van toepassing. De verdediging verzoekt om een jeugddetentie op te leggen waarvan de duur van het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest en om aan een voorwaardelijk deel de voorwaarden te koppelen die de reclassering heeft geadviseerd. Daarnaast verzoekt de raadsman een taakstraf te overwegen.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het over een langere periode samen met anderen handelen in harddrugs. Hij heeft dit gedaan in georganiseerd verband, waarbinnen hij de leider was. Daarnaast heeft hij met anderen voorbereidingshandelingen getroffen voor drugshandel. In de woning van een medeverdachte zijn harddrugs en andere voorwerpen met betrekking tot de drugshandel aangetroffen. In algemene zin kan worden gezegd dat drugsbezit en de handel in drugs moeten worden bestreden en bestraft omdat drugs en drugshandel onze maatschappij veel kwaad doen. Door drugshandel komt de volksgezondheid en de veiligheid van de samenleving als een geheel in het geding. Het is algemeen bekend dat het gebruik van harddrugs grote gezondheidsrisico’s met zich meebrengt voor gebruikers van deze drugs. Niet zelden leidt de verkoop en het gebruik van drugs tot andere vormen van criminaliteit. In dat licht is ook de mishandeling van [medeverdachte ] te beschouwen.
Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het eenvoudig witwassen van geld. Daardoor worden (eigen) misdrijven gefaciliteerd en heeft verdachte de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast.
De rechtbank zal niet het adolescentenstrafrecht toepassen. Verdachte was ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten ouder dan 18 jaar. Het uitgangspunt is dat een meerderjarige verdachte wordt berecht volgens het volwassenenstrafrecht. De rechtbank kan voor verdachten die jonger zijn dan 23 jaar, zoals verdachte, hiervan afwijken en een sanctie uit het jeugdstrafrecht opleggen, indien zij daartoe aanleiding ziet in de persoonlijkheid van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. De rechtbank ziet daar hier geen aanleiding toe.
De reclassering heeft in het rapport van 4 februari 2020 gemotiveerd aangegeven dat het volwassenstrafrecht het meest passend is. De reclassering geeft onder meer aan dat pedagogische mogelijkheden ontbreken en dat er onduidelijkheid is over de beïnvloedbaarheid. Ook worden er geen interventies geïndiceerd die enkel binnen het jeugdstrafrecht kunnen worden uitgevoerd. In het rapport van 5 juni 2020 adviseert de reclassering toepassing van het adolescentenrecht, maar geeft daarbij aan dat dit advies met grote twijfel tot stand is gekomen. Vanwege die twijfel is gekozen om toepassing van het adolescentenrecht te adviseren.
De rechtbank meent dat de persoonlijkheid van verdachte noch de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd aanleiding geven tot het toepassen van het adolescentenrecht. De rechtbank ziet in het dossier dat de rol van verdachte in de strafbare feiten juist een leidinggevende rol is geweest en dat hij heeft laten zien dat hij in staat is om zaken te overzien en te organiseren.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Voor het aanwezig hebben van harddrugs tussen de 200 en 500 gram wordt genoemd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden als dit binnen een organisatie plaatsvond en voor het verkopen van harddrugs bij meer dan 200 gram eveneens onvoorwaardelijke gevangenisstraffen. Ten aanzien van witwassen is gekeken naar de oriëntatiepunten voor fraude, welke als vertrekpunt ten aanzien van een benadelingsbedrag tussen € 10.000,- en € 70.000,- een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tussen 2 tot 5 maanden hanteren en eventueel een taakstraf. Als uitgangspunt voor een eenvoudige mishandeling hanteren de oriëntatiepunten een geldboete. Ten aanzien van de overige feiten zijn er geen oriëntatiepunten beschikbaar. De rechtbank zal dienaangaande rekening houden met straffen die hiervoor doorgaans worden opgelegd.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 19 mei 2020. Hieruit blijkt dat verdachte na de pleegdatum van een deel van deze feiten voor een ander feit is veroordeeld, zodat artikel 63 Sr van toepassing is.
De rechtbank is van oordeel dat aanleiding bestaat bij de straftoemeting in straf verlagende zin af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd, nu de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van het onder 5 primair tenlastegelegde komt en tot een gedeeltelijke bewezenverklaring van feit 4.
Gelet op de ernst van de feiten is naar het oordeel van de rechtbank een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur op zijn plaats.
De rechtbank ziet in de jonge leeftijd van verdachte en zijn geringe strafblad wel aanleiding om een fors deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. De rechtbank vindt het daarbij van belang dat tijdens de proeftijd bijzondere voorwaarden gelden zoals die door de reclassering zijn geformuleerd ter voorkoming van recidive. De reclassering geeft aan dat begeleiding en behandeling binnen een verplicht kader geïndiceerd is nu er op verschillende terreinen zorgen zijn over verdachte. Verdachte geeft aan gemotiveerd te zijn om daaraan mee te werken. De reclassering geeft aan dat deze motivatie extern ingegeven lijkt. De rechtbank vindt het van belang dat de medewerking via een voorwaardelijk strafdeel en bijbehorende proeftijd wordt gewaarborgd.
Alles afwegende vindt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden, in dit geval passend.

10.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1: goednr. 5715624: 1.00 STK Personenauto [kenteken] , Land Rover Range Rov 2014 Kl: wit
2: goednr. 5835666: 3.00 STK Zaktelefoon, T Mobile
3: goednr. 5835670: 1.00 STK Simkaart van zaktelefoon, Lycamobile
4: goednr. 5835572: 1.00 STK Zaktelefoon, Kl: Zwart, Samsung
5: goednr. 5835356: 1.00 STK Zaktelefoon, Kl: Zwart, Samsung
6: goednr. 5835358: 1.00 STK Zaktelefoon, Apple A1457
7: goednr. 5835361: 1.00 STK Zaktelefoon, Apple A1586
8: goednr. 5835576: 1.00 STK Zaktelefoon, Kl: zwart, Apple
9: goednr. 5835578: 1.00 STK Zaktelefoon, Kl: wit, Aquarius (PGP-telefoon)
10: goednr. 5868990: 1.00 STK Zaktelefoon, Huawei fig lx 1
11: goednr. 5835587: 1.00 DVS Papier, betreft vals geld 14 X 50 tif vern.
10.1
Verbeurdverklaring
Voorwerp 8 behoort aan verdachte toe. Nu met behulp van dit voorwerp het onder 1, 2 en 3 bewezen geachte is begaan, wordt dit voorwerp verbeurdverklaard.
10.2
Onttrekking aan het verkeer
Nu de voorwerpen 9 en 11 zijn aangetroffen in het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven, terwijl zij kunnen dienen tot het begaan en/of voorbereiden van soortgelijke misdrijven en van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
10.3
Teruggave
De rechtbank oordeelt dat de voorwerpen 1 en 2 tot en met 7 en 10 niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring.
Nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van het witwassen van de Range Rover met kenteken
[kenteken] (voorwerp 1) bestaat er niet langer een rechtsgrond voor strafvorderlijk beslag op dit voertuig. De rechtbank zal het strafvorderlijk beslag van voorwerp 1 opheffen en deze auto dient te worden teruggegeven aan verdachte.
Van de voorwerpen 2 tot en met 7 en voorwerp 10 kan de rechtbank niet vaststellen dat er een relatie bestaat tussen de bewezenklaarde feiten en de voorwerpen. Dit beslag moet worden opgeheven en deze voorwerpen zullen aan de rechthebbenden worden teruggegeven.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36d, 47, 55, 57, 63, 140, 300 en 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 2, 10, 10a en 11b van de Opiumwet.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 5 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1:
Als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde lid en vierde lid en artikel 10a, eerste lid, van de Opiumwet;
Feit 2:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, en medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 3:
Medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
Feit 4:
Medeplegen van eenvoudig witwassen;
Feit 5 subsidiair:
Medeplegen van mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
48 (achtenveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
18 (achttien) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- Meldplicht bij reclassering: verdachte meldt zich binnen twee weken nadat hij is vrijgekomen bij Stichting reclassering Nederland op het adres: Wibautstraat 12, 1091 GM te Amsterdam. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
- Ambulante behandeling: verdachte laat zich behandelen door forensische polikliniek De Waag of een soortgelijke forensische zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Hierbij kan gedacht worden aan Topzorg. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
- Volgen van opleiding: verdachte beschikt over dagbesteding en/of volgt een opleiding gericht op het behalen van een startkwalificatie.
Geeft aan Stichting reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn ook dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Verklaart verbeurd:
8: goednr. 5835576: 1.00 STK Zaktelefoon, Kl: zwart, Apple
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
9: goednr. 5835578: 1.00 STK Zaktelefoon, Kl: wit, Aquarius
11: goednr. 5835587: 1.00 DVS Papier, betreft vals geld 14 X 50 tif vern.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
1: goednr. 5715624: 1.00 STK Personenauto [kenteken] , Land Rover Range Rov 2014 Kl: wit
Gelast de teruggave aan de rechthebbende van:
2: goednr. 5835666: 3.00 STK Zaktelefoon, T Mobile
3: goednr. 5835670: 1.00 STK Simkaart van zaktelefoon, Lycamobile
4: goednr. 5835572: 1.00 STK Zaktelefoon, Kl: Zwart, Samsung
5: goednr. 5835356: 1.00 STK Zaktelefoon, Kl: Zwart, Samsung
6: goednr. 5835358: 1.00 STK Zaktelefoon, Apple A1457
7: goednr. 5835361: 1.00 STK Zaktelefoon, Apple A1586
10: goednr. 5868990: 1.00 STK Zaktelefoon, Huawei fig lx 1
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. J.G. Vegter en M.M. Breugem, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Steenbakkers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 juni 2020.