ECLI:NL:RBAMS:2020:3110

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 juni 2020
Publicatiedatum
23 juni 2020
Zaaknummer
13/065955-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van de ISD-maatregel en de beoordeling van stelselmatigheid in delictpatroon

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte, een EU-onderdaan, beschuldigd van diefstal en belediging. De feiten vonden plaats op 11 maart 2020 in Amsterdam, waar de verdachte een pakje gerookte spekreepjes en een kaasbol heeft gestolen van de Jumbo Supermarkt. Daarnaast heeft hij een persoon beledigd door in diens richting te spugen. Tijdens de zitting op 10 juni 2020 heeft de officier van justitie, mr. R.W. van Zanten, gevorderd om de ISD-maatregel op te leggen, terwijl de raadsvrouw, mr. S.N. de Jager, vrijspraak voorstelde voor de belediging en een straf conform voorarrest voorstelde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De rechtbank oordeelde dat aan de harde en zachte criteria voor de ISD-maatregel was voldaan, maar dat de oplegging van deze maatregel niet passend was. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van stelselmatigheid in het delictpatroon van de verdachte, die voornamelijk voor winkeldiefstallen was veroordeeld. De rechtbank legde uiteindelijk een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één maand op, met aftrek van voorarrest, en sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de bewijsvoering en de argumenten van beide partijen zorgvuldig hebben gewogen. De rechtbank heeft de beslissing gemotiveerd door te verwijzen naar de relevante wetgeving en jurisprudentie, en heeft de strafmaat bepaald op basis van landelijke richtlijnen voor winkeldiefstal.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/065955-20
Datum uitspraak: 19 juni 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[opgeëiste persoon]
geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats] ([geboorteland]),
nu gedetineerd in Justitieel Complex [locatie].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 juni 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R.W. van Zanten, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.N. de Jager, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 11 maart 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, 1 pakje gerookte spekreepjes en/of 1 kaasbol, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan Jumbo Supermarkt, gelegen aan de [adres], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2. hij op of omstreeks 11 maart 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk, [persoon], in zijn tegenwoordigheid, heeft beledigd, door naar, althans in de richting van het gezicht, althans het hoofd van voornoemde [persoon] te spugen (waarbij speeksel in de nek van voornoemde [persoon] terecht is gekomen), althans door een gebaar van gelijke beledigende aard en/of strekking te maken.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunten van de officier van justitie en de raadsvrouw
De officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Feit 1 kan worden bewezen, gelet op de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte. Feit 2 kan worden bewezen, gelet op de aangifte en het proces-verbaal van bevindingen van het bekijken van de camerabeelden. De verbalisant zag op de camerabeelden dat er een kleine glinstering uit de mond van verdachte kwam.
De raadsvrouw
De raadsvrouw heeft geen opmerkingen bij feit 1 gemaakt. Ten aanzien van feit 2 heeft zij vrijspraak bepleit. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte aangever niet opzettelijk wilde beledigen. Verdachte sprak mogelijk met consumptie. De raadsvrouw heeft op de zitting een screenshot van de camerabeelden overgelegd en aangevoerd dat de camera’s op aanzienlijke afstand van het incident hingen. Het lijkt haar niet mogelijk dat de verbalisant van die afstand een glinstering op de camerabeelden kon waarnemen. De camerabeelden ondersteunen de aangifte daarom in onvoldoende mate.
4.2.
De beoordeling door de rechtbank
4.2.1.
Feit 1
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat feit 1 wettig en overtuigend kan worden bewezen, gelet op de aangifte en de bekennende verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd.
4.2.2.
Feit 2
Anders dan de raadsvrouw acht de rechtbank ook feit 2 wettig en overtuigend bewezen, gelet op de aangifte en het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant]. De rechtbank is van oordeel dat het door de raadsvrouw overgelegde screenshot de waarneming van de verbalisant niet uitsluit. De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding om de inhoud van het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen in twijfel te trekken.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
feit 1:
op 11 maart 2020 te Amsterdam een pakje gerookte spekreepjes en een kaasbol, die toebehoorden aan de Jumbo supermarkt, gelegen aan de [adres], heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen.
feit 2:
op 11 maart 2020 te Amsterdam, opzettelijk, [persoon], in zijn tegenwoordigheid, heeft beledigd, door in de richting van het hoofd van voornoemde [persoon] te spugen, waarbij speeksel in de nek van voornoemde [persoon] terecht is gekomen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Standpunten van de officier van justitie en de raadsvrouw
De officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van 2 jaar. Verdachte voldoet aan zowel de harde als de zachte criteria. Uit het dossier volgt dat er aanwijzingen zijn voor een verslavingsproblematiek.
De raadsvrouw
De raadsvrouw heeft verzocht een straf conform voorarrest op te leggen. De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat niet voldaan is aan de harde criteria voor oplegging van de ISD-maatregel, omdat niet voldaan is aan de eis in de ”Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” dat er in de afgelopen vijf jaren voor meer dan 10 misdrijffeiten processen-verbaal zijn opgemaakt tegen de verdachte. Op basis van jurisprudentie van de Hoge Raad heeft zij zich daarbij op het standpunt gesteld dat processen-verbaal waarop nog geen onherroepelijke veroordeling is gevolgd niet meetellen bij de beoordeling of is voldaan aan deze eis.. Subsidiair heeft zij bepleit dat niet voldaan is aan de zachte criteria. Er zijn nog geen behandelingen in een ambulant kader geprobeerd. Er is bovendien niet gekeken naar begeleiding door de reclassering met behulp van instanties als Stichting AMOC en de Regenboog Groep. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van verslavingsproblematiek. Bovendien is de ISD-maatregel disproportioneel, nu verdachte zich overwegend schuldig maakt aan winkeldiefstallen. Verder is de ISD-maatregel niet zinvol, nu deze zal neerkomen op kale detentie.
In het geval de rechtbank de vordering van de officier van justitie toewijst, heeft de raadsvrouw verzocht de ISD-maatregel slechts voor één jaar op te leggen met aftrek van voorarrest. Zij heeft in dat geval tevens verzocht dat de voortgang van de maatregel na zes maanden tussentijds wordt getoetst.
8.2.
De beoordeling door de rechtbank
Inleiding
De rechtbank staat allereerst voor de vraag of voldaan is aan de voorwaarden voor de oplegging van de ISD-maatregel. Het toetsingskader voor oplegging van de ISD-maatregel volgt uit artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht en uit de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie. Deze criteria worden samen de ‘harde criteria’ genoemd. Om de ISD-maatregel te kunnen opleggen, dient daarnaast te zijn voldaan aan de zogenaamde ‘zachte criteria.’ Dit houdt in dat uit een advies van de reclassering of een andere instantie moet blijken dat er geen alternatief voor oplegging van de ISD-maatregel bestaat.
De rechtbank stelt voorop dat onderscheid dient te worden gemaakt tussen enerzijds de vraag of voldaan is aan de harde en zachte criteria en anderzijds de vraag of oplegging van de ISD-maatregel ook passend en geboden is. Dat voldaan is aan de harde en zachte criteria en de ISD-maatregel dus kan worden opgelegd, betekent niet per definitie dat dit ook aangewezen is.
Harde criteria
De rechtbank is van oordeel dat voldaan is aan de voorwaarden die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. De rechtbank heeft hiervoor immers bewezen verklaard dat verdachte in maart 2020 twee misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het strafblad van 20 mei 2020 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan voorgenoemde periode meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit het reclasseringsadvies van 22 mei 2020, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal van door verdachte begane soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft vervolgens gekeken of voldaan is aan de aanvullende voorwaarde die volgt uit de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie. Deze
voorwaarde houdt in dat over een periode van vijf jaren voor meer dan tien misdrijffeiten processen-verbaal tegen verdachte moeten zijn opgemaakt, waarvan ten minste één proces-verbaal moet zijn opgemaakt in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, volgt uit de Richtlijn niet dat sprake moet zijn van onherroepelijke veroordelingen. Dit betekent dat ook de vier misdrijven meetellen waarvoor in de zaak met parketnummer 09/817237-19 processen-verbaal tegen verdachte zijn opgemaakt. De rechtbank concludeert dat voor meer dan tien misdrijven processen-verbaal tegen verdachte zijn opgemaakt. Dit betekent dat aan de harde criteria is voldaan.
Zachte criteria
Vervolgens rijst de vraag of ook voldaan is aan de zachte criteria. De rechtbank heeft gekeken naar het reclasseringsadvies van 22 mei 2020 waarvan de conclusie luidt::
De leefomstandigheden van betrokkene in Nederland zijn uitzichtloos en schrijnend. Onder de huidige wet- en regelgeving zijn er geen realistische reclasseringsdoelstellingen om dit te doorbreken. Bijzondere voorwaarden bij vonnis kunnen niet bijdragen aan een realistisch toekomstperspectief en zijn derhalve onuitvoerbaar. Bij een veroordeling adviseren wij de oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel.
De rechtbank heeft ter terechtzitting mevrouw M. Hamels, reclasseringswerker, als deskundige gehoord. Zij heeft het reclasseringsadvies nader toegelicht en bevestigd. Naar het oordeel van de rechtbank is aan de zachte criteria voldaan. De rechtbank volgt de raadsvrouw niet in haar standpunt dat pas aan de zachte criteria is voldaan wanneer daadwerkelijk begeleiding en behandeling is aangeboden en dit door de houding van de betrokkene niet is geslaagd. Naar het oordeel van de rechtbank volstaat dat verdachte gelet op zijn maatschappelijke positie geen recht heeft op voorzieningen, waardoor de weg van een drangkader voor middel van bijzondere voorwaarden niet zinvol is.
ISD-maatregel niet passend en geboden
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat aan de harde en zachte criteria voldaan is, rijst de vraag of oplegging van de ISD-maatregel passend en geboden is. De rechtbank stelt voorop dat de rechtvaardiging van de ISD-maatregel is gelegen in de frequentie, hardnekkigheid en intensiteit van het criminele gedrag (HR 15 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO9885). Oplegging van de ISD-maatregel kan dus aan de orde zijn wanneer sprake is van een zekere stelselmatigheid in het delictpatroon.
Verdachte verblijft sinds vijf jaar in Nederland. De rechtbank heeft de indruk dat verdachte naar Nederland is gekomen met de intentie om te werken. Verdachte is met name veroordeeld voor winkeldiefstallen – feiten van geringe ernst – en heeft deze vermoedelijk gepleegd om in zijn levensbehoefte te voorzien. Op het strafblad van verdachte is weliswaar een opbouw in het aantal veroordelingen te zien, maar het gaat daarbij niet om een consequent voortgezette reeks. Het betreft veelal veroordelingen die al wat verder in het verleden liggen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat, hoewel verdachte formeel aan de harde criteria voldoet, er geen sprake is van vorengenoemde stelselmatigheid. Dit leidt tot de conclusie dat oplegging van de ISD-maatregel niet passend en geboden is.
Gevangenisstraf
De rechtbank zal verdachte gelet op zijn strafblad wel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Bij het bepalen van de duur van die gevangenisstraf heeft de rechtbank gekeken naar de landelijke afspraken die rechters in Nederland over de straftoemeting hebben gemaakt. Voor winkeldiefstal geldt bij veelvuldige recidive als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand. De rechtbank ziet in het geval van verdachte geen aanleiding om hiervan af te wijken en legt een gevangenisstraf voor de duur van één maand op, met aftrek van voorarrest.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 266 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
diefstal.
ten aanzien van feit 2:
eenvoudige belediging.
Verklaart hetgeen bewezen is verklaard strafbaar.
Verklaart verdachte, [opgeëiste persoon] daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van één (1) maand.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 10 juni 2020.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Djebali, voorzitter,
mrs. C.W. Bianchi en I. Mannen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.D. Dijkstra, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 juni 2020.