3.3.Oordeel van de rechtbank
Betrouwbaarheid herkenningen
De rechtbank stelt voorop dat behoedzaam dient te worden omgegaan met de beoordeling van herkenningen. Dit geldt te meer, indien herkenningen het enige bewijsmiddel is waaruit de betrokkenheid van een verdachte bij het ten laste gelegde feit kan worden afgeleid.
Voor een beoordeling van de betrouwbaarheid van de herkenningen aan de hand van foto’s en/of bewegende beelden is onder meer van belang in hoeverre op deze afbeeldingen voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn. Een mogelijke gezichtsherkenning heeft daarbij de hoogste diagnostische waarde. Eerst dient te worden onderzocht wat de kwaliteit van de afbeeldingen of bewegende beelden is en de mate waarin persoonskenmerken zichtbaar zijn. Voorts is van belang hoe goed de verbalisant de herkende kent. Daarbij geldt dat de visuele kennis waardevoller is als deze is ontstaan uit ontmoetingen in levende lijve dan wanneer deze van een foto of andere beelden afkomstig is. Daarbij is ook de aard, frequentie en het tijdsverloop sinds de ontmoeting(en) van belang. Bovendien is het aantal onafhankelijke herkenningen door verbalisanten van belang. Tot slot kan worden gekeken naar feiten en omstandigheden die een herkenning mogelijk zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar maken.
In de onderhavige zaken zijn de bewegende camerabeelden niet meer beschikbaar. De rechtbank heeft geen kennis kunnen nemen van de bewegende beelden en daarom niet kunnen toetsen of de beelden van voldoende kwaliteit zijn om daar een betrouwbare herkenning op te kunnen baseren.
Ten aanzien van zaak A onder 1 en 3, zaak B, zaak C, zaak D onder 1, zaak E onder 2 en zaak H
Op grond van de bekennende verklaringen en de aangiftes is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de winkeldiefstallen die in bovengenoemde zaken ten laste zijn gelegd.
Ten aanzien van zaak A onder feit 2
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de winkeldiefstallen bij Jumbo. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op respectievelijk 19 september 2019, 31 december 2019 en 2 januari 2020 is namens supermarkt Jumbo, vestiging [vestiging 1] , aangifte gedaan van winkeldiefstal. De dader wordt door het personeel herkend, omdat deze man 13 september 2019 is aangehouden vanwege een incident in de supermarkt waarbij hij een mes heeft getoond. Uit de politiesystemen blijkt dat het om verdachte gaat.
Van de drie diefstallen zijn camerabeelden bekeken waarop verdachte door verbalisanten wordt herkend aan verschillende onderscheidende persoonskenmerken, zoals zijn tengere postuur en zijn kalende hoofd. Verdachte heeft bovendien ter terechtzitting verklaard dat hij regelmatig op [vestiging 1] komt.
De kwaliteit van de
stillsvan de camerabeelden in deze zaak is voldoende om duidelijke, specifieke persoonskenmerken te kunnen onderscheiden. Tevens is het gezicht van verdachte zichtbaar. De rechtbank acht op grond van het voorgaande de herkenning door verbalisant betrouwbaar. Er zijn geen feiten of omstandigheden aanwezig die deze herkenning mogelijk zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar maken.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich aan het ten laste gelegde schuldig heeft gemaakt.
Ten aanzien van zaak A onder 4
Zoals hiervoor overwogen zijn in de onderhavige zaak de bewegende camerabeelden niet meer beschikbaar. Op basis van de
stillsin het dossier kan de rechtbank de betrouwbaarheid van de herkenning van verdachte niet toetsen aan de eigen waarneming. De
stillsvan deze camerabeelden in het dossier zijn te onduidelijk om daar een betrouwbare herkenning op te kunnen baseren. De rechtbank zal de herkenningen van de verbalisanten daarom niet gebruiken voor het bewijs.
Het feit kan daarom niet wettig en overtuigend worden bewezen reden waarom verdachte van dit feit zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van zaak D onder 2
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal met braak en inklimming bij De Pizzabakkers. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op 12 oktober 2018 wordt namens De Pizzabakkers aangifte gedaan van diefstal met braak. Op de camerabeelden is te zien dat een man een steen door de ruit gooit, dat hij door de ingegooide ruit het pand betreedt en vervolgens een iPad en een wisselkistje pakt en de zaak weer verlaat. Verdachte heeft zowel tegenover de politie als ter terechtzitting verklaard dat het zou kunnen dat hij het is geweest. Verdachte is door vijf verbalisanten herkend op de camerabeelden. Alle verbalisanten hebben verklaard verdachte ambtshalve te kennen. Zij noemen allen specifieke onderscheidende persoonskenmerken waaraan zij verdachte herkennen op de beelden. De
stillszijn voldoende duidelijk en het gezicht is zichtbaar. De herkenningen kunnen worden gebezigd voor het bewijs. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich aan het ten laste gelegde schuldig heeft gemaakt.
Ten aanzien van zaak E onder 1
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal met bedreiging met geweld bij Dirk van den Broek [adres 1] . De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op 17 september 2019 heeft de filiaalmanager van Dirk van den Broek op het [adres 1] aangifte gedaan van diefstal gevolgd van bedreiging met geweld. De aangever heeft verklaard dat verdachte een mes heeft getrokken, hiermee heeft gewezen en gezwaaid in de richting van zowel aangever als een collega van hem. Aangever heeft verklaard dat hij bang was. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij tandpastatubes heeft gestolen en vervolgens een mes heeft getrokken.
De rechtbank is van oordeel dat door het trekken van een mes, hier vervolgens mee zwaaien en daarbij roepen “kom dan, kom dan” een bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden verricht dat bij aangever en zijn collega in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat aangever geweld zou gaan gebruiken. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich aan het ten laste gelegde schuldig heeft gemaakt.
De rechtbank maakt uit de verklaring van verdachte op dat hij zich beroept op noodweer, De beoordeling van dit verweer komt aan de orde onder rubriek 6, de strafbaarheid van het feit.
Ten aanzien van zaak F
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van [persoon 3] . De rechtbank overweegt daarover als volgt. Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij aangever [persoon 3] bang heeft willen maken, maar hij ontkent dat hij daarbij een mes heeft getrokken. Zowel aangever als een onafhankelijke getuige hebben verklaard dat zij hebben gezien dat verdachte een mes uit zijn jaszak pakte en daarmee in de richting van [persoon 3] heeft gewezen. Zowel aangever als getuige hebben hierover direct na het incident een verklaring afgelegd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om aan deze verklaringen te twijfelen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich aan het ten laste gelegde schuldig heeft gemaakt.
Partiële vrijspraak ten aanzien van zaak G
Op grond van de bekennende verklaring van verdachte, de aangiftes en de camerabeelden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte bij het Swissotel een ruit heeft ingegooid, een deur heeft geforceerd en goederen uit een hotelkamer heeft weggenomen.
Ten aanzien van de diefstal uit de bagageruimte overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft over de diefstal van goederen uit de bagageruimte niets verklaard. Ook op de camerabeelden is niet omschreven dat verdachte in de bagageruimte is gezien of dat hij daar goederen heeft weggenomen. Het enkele feit dat verdachte die dag in datzelfde hotel andere goederen heeft weggenomen, acht de rechtbank onvoldoende om aan te nemen dat verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan de diefstal uit de bagageruimte. Verdachte zal derhalve van dit deel van tenlastelegging worden vrijgesproken.
Ten aanzien van zaak I
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot diefstal met braak bij koffiezaak Anne & Max. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op 19 september 2019 heeft de heer [persoon 6] namens Anne & Max aangifte gedaan van diefstal met braak. Op camerabeelden is te zien dat een persoon een steen door de ruit gooit en door de geforceerde ruit de koffiezaak betreedt. Verdachte loopt naar de kassa en probeert de kassalade open te krijgen. Op een vitrinekast naast de kassa wordt later een dactyloscopisch spoor, te weten een handpalmafdruk, gevonden. Dit spoor is vergeleken met de databank en komt overeen met het spoor van verdachte. Uit het onderzoek blijkt dat deze mate van overeenkomst tussen het aangetroffen spoor en dat van een willekeurig ander persoon verwaarloosbaar klein is.
Het alternatieve scenario van verdachte inhoudende dat zijn handpalmafdruk op een ander moment op de vitrinekast terecht is gekomen, is erg laat, namelijk pas ter terechtzitting, voorgesteld. De rechtbank verwerpt dit verweer omdat het scenario niet concreet of aannemelijk is gemaakt. Het blijft bij een mogelijkheid die verder niet is onderbouwd. Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich aan het ten laste gelegde schuldig heeft gemaakt.