ECLI:NL:RBAMS:2020:3049

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juni 2020
Publicatiedatum
18 juni 2020
Zaaknummer
AMS 19/4071
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om WIA-uitkering na beoordeling van medische en arbeidskundige beperkingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 juni 2020 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser, werkzaam als schoonmaker, had zich op 10 december 2016 ziek gemeld en verzocht om een WIA-uitkering per 8 december 2018. Het primaire besluit van 5 december 2018 wees deze aanvraag af, en het bezwaar daartegen werd op 18 juni 2019 ongegrond verklaard. Eiser stelde dat hij lijdt aan diverse medische klachten, waaronder diabetes, overgewicht, rugklachten en depressieve klachten, en betwistte de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek.

De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische situatie van eiser op zorgvuldige wijze had beoordeeld. De rechtbank benadrukte dat het beoordelingsmoment van de medische toestand van eiser op 8 december 2018 lag en dat alleen medisch objectiveerbare beperkingen relevant waren. De rechtbank volgde de conclusie van de verzekeringsarts dat eiser per 8 december 2018 minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dat er geen aanleiding was voor het aannemen van verdergaande beperkingen. Eiser had geen bewijs geleverd dat zijn klachten niet adequaat waren meegenomen in de beoordeling.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende had gemotiveerd waarom de overgelegde medische informatie niet leidde tot een andere conclusie. Eiser kreeg geen gelijk en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/4071

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. W.H. Boomstra),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: R. Zaagsma).

Procesverloop

Met het besluit van 5 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een WIA [1] -uitkering afgewezen.
Met het besluit van 18 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 12 juni 2020. Eiser was aanwezig, vergezeld door mr. S.N. van Meijl en [persoon] . Verweerder heeft zich afgemeld voor de zitting.

Wat aan dit beroep voorafging

1. Eiser was werkzaam als schoonmaker voor ongeveer 34 uur per week. Op 10 december 2016 heeft hij zich ziek gemeld met klachten.
2. Per einde wachttijd (8 december 2018) heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd. Naar aanleiding daarvan heeft een medisch en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. De conclusie van dat onderzoek is dat eiser per 8 december 2018 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Op grond hiervan heeft verweerder het primaire besluit genomen.
3. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder opnieuw medisch en arbeidskundig onderzoek laten uitvoeren. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 mei 2019 en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 14 juni 2019. De conclusie van dat onderzoek is dezelfde. Eiser is per 8 december 2018 minder dan 35% arbeidsongeschikt en heeft daarom geen recht op een WIA-uitkering.
4. Eiser is het hier niet mee eens en is daarom in beroep gegaan bij de rechtbank.

Het standpunt van eiser

5. In beroep voert eiser aan dat hij last heeft van diabetes, overgewicht, rugklachten en depressieve klachten. Volgens eiser hadden meer beperkingen en in ieder geval een urenbeperking moeten worden aangenomen. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst eiser naar diverse stukken van de behandelend sector. Als gevolg van deze klachten en beperkingen is hij niet in staat om te werken. Het medisch onderzoek is volgens eiser onzorgvuldig verricht, alleen al omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen rekening heeft gehouden met de visies van de psychiater en de huisarts. Hij verzoekt de rechtbank een onafhankelijke deskundige te benoemen.

Beoordeling door de rechtbank

De medische beoordeling
6. De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop dat het beoordelingsmoment van de medische toestand van eiser 8 december 2018 is. Voor de beoordeling zijn verder alleen de beperkingen van eiser die het gevolg zijn van medisch objectiveerbare ziektes of gebreken van belang.
7. De rechtbank overweegt dat als uitgangspunt geldt dat verweerder in beginsel mag afgaan op de juistheid van de bevindingen van een verzekeringsarts. Dit is anders wanneer het onderzoek van de verzekeringsarts niet zorgvuldig of niet volledig is geweest, inconsistenties bevat of andere gebreken vertoont, dan wel dat het gemotiveerd wordt betwist aan de hand van andere medische rapportages.
8. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoet aan de gestelde eisen. Daarbij is voor de rechtbank van belang dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep kennis heeft genomen van het rapport van de eerste verzekeringsarts, het medisch dossier van eiser heeft bestudeerd en de beschikbare medische informatie uit de behandelend sector bij zijn beoordeling heeft betrokken. Daarnaast heeft hij eiser gezien op het spreekuur van 13 mei 2019. In de medische rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep worden de bevindingen naar aanleiding van het onderzoek helder omschreven. Er wordt uitgelegd waarom er naast de reeds aangenomen beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren geen extra beperkingen worden aangenomen voor de psychiatrische klachten van eiser. Verder wordt uitgelegd waarom voor de lichamelijke klachten extra beperkingen worden aangenomen in de rubrieken aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. Vanwege chronische bronchitis kan eiser namelijk niet werken in een omgeving met veel stof, dampen, gassen en rook. De combinatie bronchitis en diabetes maakt dat eiser niet een hele dag lopend kan werken. Vanwege de statische rugklachten is lang gebogen werk evenmin passend voor eiser. Tot slot wordt uitgelegd waarom de klachten van eiser niet van zodanige aard zijn dat hij niet als volledig arbeidsongeschikt kan worden beschouwd. Volgens de verzekeringsarts is eiser beperkt in zijn lichamelijke en psychische mogelijkheden, maar niet zodanig dat sprake is van een situatie van ‘geen benutbare mogelijkheden’.
9. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat verdergaande beperkingen hadden moeten worden aangenomen voor zijn psychiatrische problematiek. De verzekeringsarts heeft voor deze klachten al de beperkingen aangenomen dat eiser is aangewezen op werkzaamheden zonder een hoog handelingstempo of verhoogd persoonlijk risico. Ook is eiser beperkt op het gebied van conflicthantering en werkzaamheden met leidinggevende aspecten. Fysiek zwaar werk is evenmin passend gezien de aanwezige energetische klachten. Dat er meer beperkingen aangenomen hadden moeten worden, zoals eiser betoogt, blijkt niet uit de overgelegde medische stukken. Uit de brieven van de psychiater van 12 april 2019 en 18 juli 2019 volgt dat sprake is van een stemmingsstoornis. Deze informatie was bekend bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep en geeft onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat eiser verdergaande psychiatrische beperkingen heeft dan in aanmerking zijn genomen.
10. Eiser heeft aangegeven dat hij beperkingen ervaart ten aanzien van staan, lopen en buigen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser, hangende het beroep, brieven ingebracht van de pijnspecialist van 19 maart 2019, de mensendiecktherapeut van 21 juni 2019 en de neuroloog van 5 november 2018. Uit deze brieven volgt dat eiser lage (aspecifieke) rugklachten heeft en sprake was van hoge spierspanning. In de functionele mogelijkhedenlijst van 13 mei 2019 (de FML) staan al beperkingen aangegeven voor lopen, staan en zitten. In het nader rapport van 27 september 2019 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitgelegd dat hoewel eiser duidelijk meer klachten ervaart, hij bij zowel het lichamelijk onderzoek, als de anamnese en de gegevens van de curatieve sector geen aanwijzingen heeft kunnen vinden voor de conclusie dat de objectieve beperkingen zijn onderschat. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is bewegingsangst een mogelijk gevolg van de aspecifieke rugklachten. Dit betekent echter niet dat de rugfunctie sterk beperkt is. De rechtbank kan deze conclusie goed volgen.
11. De rechtbank volgt eiser evenmin in zijn standpunt dat beperkingen hadden moeten worden aangenomen voor zijn verhoogde rustbehoefte. Een urenbeperking is pas aan de orde wanneer de klachten niet al zijn ondervangen door de overige beperkingen die in de FML zijn opgenomen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn de klachten van eiser voldoende verdisconteerd in de gestelde beperkingen. Dat ook een beperking had moeten worden aangenomen voor het aantal te werken uren per dag en/of week, volgt bovendien niet uit de overgelegde medische stukken.
12. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat sprake is van een oneerlijk proces en strijd met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden omdat het hem aan financiële middelen ontbreekt om een advies van een deskundige in te brengen. Los van het feit dat eiser zijn gestelde financiële onvermogen niet heeft onderbouwd, volgt volgens de Centrale Raad van Beroep uit het arrest Korošec [2] niet zonder meer dat de rechter gehouden is om – als een betrokkene geen financiële middelen heeft – een medisch deskundige te benoemen. [3] Er is overigens geen reden om aan te nemen dat eiser belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat verweerder zijn medische beperkingen heeft onderschat.
13. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom de overgelegde medische informatie niet leidt tot een andere conclusie.
Ook is volgens de rechtbank geen sprake van een schending van ‘equality of arms’. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om een medische deskundige te benoemen. De rechtbank benadrukt dat, hoe invoelbaar de klachten die eiser ervaart ook zijn, het bij de beoordeling van zijn medische situatie op 8 december 2018 gaat om de objectief medisch vast te stellen beperkingen op dat moment. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarom alleen met die beperkingen rekening kunnen houden.
De arbeidskundige beoordeling
14. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft bij de selectie van de functies rekening gehouden met de beperkingen die zijn vastgelegd in de FML. Eiser heeft daartegen geen specifieke arbeidskundige gronden aangevoerd. De rechtbank heeft in het dossier ook geen aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat de geselecteerde functies in medisch opzicht niet geschikt zijn voor eiser. De rechtbank gaat er daarom van uit dat eiser in medisch opzicht in staat is om de geduide functies te verrichten. Dit betekent dat het bestreden besluit op een deugdelijke arbeidskundige grondslag berust.
Conclusie
15. Eiser krijgt dus geen gelijk. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht bestaat bij die uitkomst geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Gayir, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.WIA: Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.Arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015 (ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212 – Korošec). In deze zaak is geoordeeld dat het in bepaalde gevallen aan de bestuursrechter is om een partij, zo nodig, compensatie te bieden wanneer zij niet in een gelijke positie verkeert ten opzichte van de wederpartij.
3.Zie de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 30 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2226) en 23 augustus 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:3013).