ECLI:NL:RBAMS:2020:304

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 januari 2020
Publicatiedatum
22 januari 2020
Zaaknummer
13/127105-19 (A), 13/155876-19 (B) en 13/243491-19 (C) (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor bedreiging, mishandeling en diefstal met geweld

Op 22 januari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 30-jarige man, die werd beschuldigd van bedreiging, mishandeling en diefstal met geweld. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, vanwege zijn gewelddadige gedrag tegenover zijn ex-vriendin, haar moeder en haar tante. De feiten vonden plaats in Amsterdam, waarbij de verdachte op 18 mei 2019 zijn ex-vriendin bedreigde met een mes en haar dochter, die hij naar haar oma bracht, ook bedreigde. Daarnaast heeft hij op 30 juni 2019 een mobiele telefoon van een andere vrouw gestolen en haar mishandeld. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de slachtoffers elkaar voldoende ondersteunden en dat er geen reden was om aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen te twijfelen. De verdachte werd vrijgesproken van enkele beschuldigingen, maar de rechtbank achtte de bedreigingen en mishandelingen bewezen. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de recidive van de verdachte en zijn psychische toestand, wat leidde tot de opgelegde straf. De verdachte moet zich houden aan bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht en een behandelverplichting, om zijn gedrag te verbeteren en verdere recidive te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/127105-19 (A), 13/155876-19 (B) en 13/243491-19 (C) (Promis)
Datum uitspraak: 22 januari 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in het Huis van Bewaring “ [naam] ” te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
8 januari 2020.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.Y. de Boer en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M.L. van Gaalen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt in
zaak A– kort gezegd – beschuldigd van:
bedreiging van zijn ex-vriendin, haar moeder en haar tante met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling, gepleegd op 18 mei 2019 in Amsterdam.
Verdachte wordt in
zaak B– kort gezegd – beschuldigd van het plegen van de volgende feiten:
Feit 1:diefstal met geweld dan wel bedreiging met geweld van een mobiele telefoon van [slachtoffer 1] , gepleegd op 30 juni 2019 in Amsterdam;
Feit 2:mishandeling van [slachtoffer 1] ;
Feit 3:bedreiging van [slachtoffer 1] met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling.
Verdachte wordt in
zaak C– kort gezegd – beschuldigd van het plegen van de volgende feiten:
Feit 1:bedreiging van zijn ex-vriendin met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling, gepleegd op 9 oktober 2019 in Amsterdam;
Feit 2:vernielen of beschadigen of onbruikbaar maken van de mobiele telefoon van [slachtoffer 2] .
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de in zaak A ten laste gelegde bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en
[slachtoffer 2] wettig en overtuigend kan worden bewezen op basis van hun aangiften.
De feiten 1, 2 en 3 in zaak B kunnen ook wettig en overtuigend bewezen worden op basis van de stukken in het dossier.
De bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (feit 1) en de vernieling van de telefoon van [slachtoffer 2] (feit 2) in zaak C kunnen eveneens wettig en overtuigend bewezen worden op basis van de aangifte, de camerabeelden en de verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit in zaak A. De aangiften van [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] moeten als niet betrouwbaar worden aangemerkt, omdat zij er belang bij hebben in strijd met de waarheid te verklaren. Mocht de rechtbank de aangiften wel betrouwbaar bevinden, dan verzoekt de verdediging de verklaring van de dochter van verdachte niet voor het bewijs te gebruiken. Verder refereert de verdediging zich ten aanzien van het bewijs van de bedreiging van [slachtoffer 3] aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte moet worden vrijgesproken van bedreiging van [slachtoffer 4] , omdat uit de stukken niet blijkt dat verdachte (een) bedreiging(en) naar haar heeft geuit. Tot slot moet verdachte worden vrijgesproken van de bedreiging van [slachtoffer 2] , omdat opzet daartoe, ook in voorwaardelijk zin, ontbreekt. Verdachte had er geen rekening mee hoeven houden dat [slachtoffer 2] op de hoogte zou raken van zijn uitspraken gericht aan [slachtoffer 3] .
Verdachte moet ook worden vrijgesproken van de diefstal met geweld, ten laste gelegd in zaak B, onder 1. Het door verdachte toepaste geweld stond niet in dienst van de diefstal. Daarnaast heeft verdachte niet het oogmerk gehad zich te goederen toe te eigen. Ten aanzien van het bewijs in zaak B, feit 2 en feit 3 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Tot slot heeft de verdediging bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van feiten 1 en 2 in zaak C wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Het dossier bevat onvoldoende steun voor de verklaring van aangever [slachtoffer 2] .
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Het oordeel over het in zaak A ten laste gelegde
Verdachte heeft samen met [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) een dochter. Op 18 mei 2019 brengt verdachte zijn dochter naar haar oma, [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ). In de woning is dan ook aanwezig [slachtoffer 4] (hierna: [slachtoffer 4] ), de tante van [slachtoffer 2] . In de hal gedraagt verdachte zich verbaal agressief richting [slachtoffer 3] , bedreigt hij haar met een mes en zegt tegen haar dat hij [slachtoffer 2] gaat doodmaken. Als [slachtoffer 4] op de gang [slachtoffer 3] hoort zeggen: “Waarom dat mes.”, gaat zij kijken. In de hal treft [slachtoffer 4] verdachte met een mes in zijn handen op korte afstand van [slachtoffer 3] . Ook tegen [slachtoffer 4] gedraagt verdachte zich agressief en hij zegt tegen haar dat hij [slachtoffer 2] gaat afmaken. Dan richt verdacht zich tot zijn dochter en zegt tegen haar dat hij haar moeder, [slachtoffer 2] , gaat vermoorden. Later die dag hebben [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] telefonisch contact met elkaar, waarbij [slachtoffer 3] haar dochter vertelt wat er is gebeurd.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] elkaar in voldoende mate ondersteunen. In het dossier zijn geen aanknopingspunten voor de conclusie dat hun verklaringen onbetrouwbaar zijn of dat zij er belang bij hebben om in strijd met de waarheid te verklaren. Daarom is er geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] .
De rechtbank verwerpt het verweer dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op de bedreiging van [slachtoffer 2] . De bedreiging doet zich voor in een situatie waarin een vader zijn kind naar zijn (ex)schoonmoeder brengt en waarbij zijn ex-vriendin de dagelijkse zorg draagt voor het kind. Er is aldus sprake van een zorgrelatie (tussen verdachte en [slachtoffer 2] ) en een ouder-kindrelatie (tussen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] ). In zo’n situatie en gelet op dergelijke relaties, kan men zonder meer verwachten dat een moeder aan haar dochter vertelt over gebeurtenissen die betrekking hebben op haar dochter dan wel waarbij het kind is betrokken. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het bedreigen van [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] met enig misdrijf tegen het leven gericht.
4.3.2
Het oordeel over het in zaak B, onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde
Op 30 juni 2019 lopen verdachte en aangeefster [slachtoffer 1] tegen elkaar op. Als gevolg van deze botsing ontstaat er een conflict tussen de twee waarbij verdachte een mes trekt. [slachtoffer 1] rent van verdachte weg en laat hierbij haar tas en telefoon op de grond vallen. Wanneer [slachtoffer 1] terug loopt en probeert om haar tas en telefoon van de grond op te rapen, jaagt verdachte haar weg. Vervolgens pakt verdachte haar goederen op en loopt daarmee weg. Korte tijd later worden de tas en telefoon in een café in de buurt aangetroffen. Uit camerabeelden blijkt dat verdachte deze daar heeft achtergelaten.
De rechtbank is van oordeel dat alleen de diefstal van de tas en telefoon kan worden bewezen. Op basis van het dossier is onvoldoende komen vast te staan dat verdachte het oogmerk had om met de bedreiging met geweld de diefstal mogelijk te maken of de goederen te kunnen wegnemen. Uit de verklaringen van de onafhankelijke getuige [getuige 1] kan namelijk worden afgeleid dat verdachte na de botsing [slachtoffer 1] wilde wegjagen. Hierbij heeft [slachtoffer 1] zelf haar tas en telefoon op de grond laten vallen. Verdachte heeft op geen enkel moment geprobeerd om de tas en telefoon uit de handen van [slachtoffer 1] te pakken. Pas nadat hij [slachtoffer 1] heeft weggejaagd, loopt verdachte terug naar de goederen, raapt deze op en loopt daarmee weg. Nu het door verdachte toegepaste (bedreiging met) geweld niet in dienst stond van de diefstal, spreekt de rechtbank verdachte vrij van dit onderdeel van de tenlastelegging.
De rechtbank is van oordeel dat de mishandeling en bedreiging van [slachtoffer 1] met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling kunnen worden bewezen op grond van de in de bijlage II opgenomen bewijsmiddelen.
4.3.3
Zaak C
Op 9 oktober 2019 rond 23:00 uur zouden verdachte en [slachtoffer 2] elkaar bij de Amsterdamse Poort zijn tegengekomen waarbij verdachte aan de sjaal van [slachtoffer 2] zou hebben getrokken. Ook zou hij, onder meer, tegen haar hebben gezegd dat hij haar zou doodmaken. Verder zou verdachte de telefoon van [slachtoffer 2] hebben vernield.
Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer 2] op 9 oktober 2019 bij de Amsterdamse Poort heeft gezien. Daarnaast bevestigen beelden van de Centrale Cameratoezicht Ruimte (CCTR) dat verdachte zich op
9 oktober 2019 rond 23:00 op de Amsterdamse Poort bevond.
4.3.3.1 Vrijspraak onder 1 ten laste gelegde
Hoewel verdachte zich op de Amsterdamse Poort bevond en contact heeft gehad met [slachtoffer 2] , komt de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling. De verklaring van [slachtoffer 2] dat verdachte heeft gezegd dat hij haar hoofd zou inslaan en haar zou doodmaken vindt onvoldoende steun in de camerabeelden, waardoor de verklaring op zichzelf staat.
4.3.3.2 Het oordeel over het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat de vernieling van de telefoon kan worden bewezen op basis van de aangifte, de CCTR-beelden en de verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer 2] die dag op de Amsterdamse Poort heeft gezien. Daar komt bij dat [slachtoffer 2] zich kort na het voorval op het politiebureau heeft gemeld en haar vernielde telefoon aan de politie heeft getoond.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte in zaak A:
op 18 mei 2019 te Amsterdam, [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door:
- een mes aan voornoemde [slachtoffer 3] te tonen en ter hoogte van de borst van voornoemde [slachtoffer 3] voor te houden en vervolgens de dochter van voornoemde [slachtoffer 3] , te weten voornoemde [slachtoffer 2] , met de dood te bedreigen door dreigend voornoemde [slachtoffer 3] de woorden toe te voegen: "Ik ga je dochter vermoorden" en "Ik maak je dochter dood, begraaf haar, en betaal alles" en
- een mes aan voornoemde [slachtoffer 4] te tonen en vervolgens het nichtje van voornoemde [slachtoffer 4] , te weten voornoemde [slachtoffer 2] met de dood de bedreigen, door tegen voornoemde [slachtoffer 4] te zeggen dat hij, verdachte voornoemde [slachtoffer 2] zou steken en zou afmaken en
- voornoemde [slachtoffer 2] met de dood te bedreigen door de moeder van voornoemde [slachtoffer 2] , te weten [slachtoffer 3] , de woorden toe te voegen: "Ik ga je dochter vermoorden" en "Ik maak je dochter dood, begraaf haar, en betaal alles", en de dochter van voornoemde [slachtoffer 2] de woorden toe te voegen: "Hoor je me, luister... Papa gaat mama vermoorden. Hoor je me, papa gaat mama doodmaken".
Zaak B:
1.
op 30 juni 2019 te Amsterdam, op de openbare weg, te weten het Bijlmerplein, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon, merk iPhone, en een tas
met inhoud, toebehorende aan [slachtoffer 1] ;
2.
op 30 juni 2019 te Amsterdam, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door haar in het gezicht te stompen en aan haar haren te trekken;
3.
op 30 juni 2019 te Amsterdam, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door dreigend een mes in de richting van die [slachtoffer 1] te richten en te tonen en vervolgens met dat mes in de richting van die [slachtoffer 1] te lopen en te rennen.
Zaak C:
2.
op 9 oktober 2019 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een iPhone, die aan [slachtoffer 2] toebehoorde, heeft vernield.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 11 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan
3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd in het advies van 3 januari 2020. Deze bijzondere voorwaarden houden in: een meldplicht, een ambulante behandelverplichting, een contactverbod met zijn dochter ( [naam dochter] ), zijn ex-partner ( [slachtoffer 2] ), haar moeder ( [slachtoffer 3] ) en overige familieleden van zijn ex-partner en tot slot het meewerken aan middelencontrole. Deze voorwaarden dienen dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, mocht de rechtbank een voorwaardelijk strafdeel opleggen, verzocht om daaraan niet de bijzondere voorwaarden ambulante behandelverplichting en controle van drugsgebruik te verbinden. Daarnaast heeft de verdediging, mocht de rechtbank een onvoorwaardelijk strafdeel opleggen, verzocht om aan verdachte een taakstraf op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vernieling, diefstal, mishandeling en bedreiging van meerdere mensen met enig misdrijf tegen het leven gericht.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf niet de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Het in zaak B bewezen geachte is namelijk geen typische diefstal en ook geen straatroof, terwijl er naast de diefstal wel sprake is van licht geweld en verdachte een mes heeft getrokken waarmee hij ook heeft gedreigd. Daar komen dan nog bij de ernstige bedreigingen in zaak A en de vernieling in zaak C. Deze combinatie van bewezen geachte feiten rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank een gevangenisstraf van een aanzienlijk aantal maanden.
De rechtbank houdt ten nadele van verdachte rekening met zijn strafblad van 11 december 2019. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van gewelddelicten, ook in de huiselijke sfeer. De hem opgelegde taakstraffen en gevangenisstraffen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen. Hierdoor kan verdachte worden aangemerkt als recidivist.
De bedreiging van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft plaatsgevonden in de woning van [slachtoffer 3] . Een woning is bij uitstek de plaats waar men zich veilig moet kunnen voelen. Daarnaast heeft verdachte bij deze bedreiging een mes gebruikt, zich zeer bedreigend opgesteld richting zijn minderjarige dochter en onder meer tegen haar gezegd: “Papa gaat mama vermoorden.” Voor een kind is dit een bijzonder beangstigende en verwarrende ervaring met mogelijk schadelijke gevolgen voor haar ontwikkeling.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het over verdachte opgemaakte Pro Justitia psychologisch rapport van 16 september 2019, opgemaakt door psychiater J. Yntema, GZ-psycholoog. Dit rapport houdt onder meer in dat verdachte is gediagnosticeerd met een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een verstandelijke beperking (licht). Ook de coping van verdachte is gebrekkig. Als gevolg van zijn licht verstandelijke beperking en zijn daaruit voortvloeiende ontoereikende coping is een problematisch patroon ontstaan in de communicatie met zijn ex-vrouw over de zorg van hun dochter. Door zijn onvermogen om situaties op een juiste manier in te schatten, problemen op adequate wijze op te lossen en zijn gedrag op een functionele manier te sturen, kan verdachte emotie-gestuurd en impulsief reageren. Dit was ten tijde van de hem ten laste gelegde feiten ook het geval en leidt tot het advies om verdachte de feiten in een verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank verenigt zich met dit advies en maakt dit tot het hare. De rechtbank weegt dit in strafverminderende zin mee bij het bepalen van de straf.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsadvies van 3 januari 2020. Op basis van zijn delictgeschiedenis constateert de reclassering een delictpatroon ten aanzien van geweldsdelicten en dan met name de laatste periode in relationele sfeer. De kans op recidive en onttrekking aan de voorwaarden wordt als gemiddeld hoog ingeschat. De reclassering adviseert daarin een voorwaardelijke straf op te leggen met daarbij als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandelverplichting, een contactverbod met zijn dochter ( [naam dochter] ), zijn ex-partner ( [slachtoffer 2] ), haar moeder ( [slachtoffer 3] ) en overige familieleden van zijn ex-partner en tot slot het meewerken aan middelencontrole. Bij het contactverbod wordt een uitzondering gemaakt voor bemiddelingsgesprekken in het bijzijn van de begeleiding van Samen Doen, Veilig thuis of Jeugdzorg. Verdachte heeft samen met zijn ex-vriendin een minderjarig kind. Hoewel het kind bij zijn ex-vriendin woont en zij de zorg over het kind draagt, speelt verdachte nog wel een rol in de opvoeding. Dit brengt met zich dat verdachte, zijn ex-vriendin en hun families elkaar zullen blijven zien.
De rechtbank is van oordeel dat het, gelet op de gewelddadig wijze waarop verdachte zich soms opstelt, noodzakelijk is dat hij behandeld wordt ten behoeve van zijn emotieregulatie. Daarom zal de rechtbank het advies van de reclassering overnemen.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, en een proeftijd van 2 jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, een passende en geboden straf is.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven waarmee hij de onaantastbaarheid van het lichaam van een ander heeft geschonden. Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

9.Beslag

Onder verdachte is het volgende voorwerpen in beslag genomen:
1 1.00 STK Shirt
merk Adidas
5771465
Retour verdachteHet voorwerp onder nummer 1 behoort aan verdachte toe. Nu niet vast is komen te staan dat de voorwerpen verband houden met de bewezen verklaarde strafbare feiten, dient het te worden teruggegeven aan de beslagene, zijnde verdachte.

10.Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert in zaak C een bedrag van € 558,- aan vergoeding van materiële schade en een bedrag van € 500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De gevorderde
immateriëleschade ziet op feit 1 van zaak C, waarvan de rechtbank verdachte vrij spreekt.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak C onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks
materiëleschade is toegebracht.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende onderbouwd is en dat deze toewijsbaar is met toekenning van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering. Ten eerste heeft verdachte een bewindvoerder, waardoor hij zelf niet langer beslissingen ten aanzien van zijn financiën mag maken. Nu de bewindvoerder niet voor de zitting is opgeroepen, moet dit tot aanhouding leiden, maar dit levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat de vordering onvoldoende met stukken is onderbouw. Meer subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de benadeelde partij vergoeding van immateriële schade vordert namens haar dochter, hetgeen niet mogelijk is.
Gebleken is dat er bij verdachte bewind is ingesteld ex artikel 1: 431 Burgerlijk Wetboek (BW). Bewind houdt in dat een rechthebbende wiens goederen onder bewind zijn gesteld ten aanzien van die goederen zelfstandige beheers- en beschikkingsbevoegdheid mist. Daarmee is de rechthebbende en in dit geval dus de verdachte procesonbevoegd. In geval van bewind vertegenwoordigt de bewindvoerder bij vervulling van zijn taak de rechthebbende in en buiten rechte (artikel 1:144 lid 1 BW) en dient hij te worden opgeroepen in de procedure. Nu niet is gebleken dat de bewindvoerder in het geding is opgeroepen, dan wel dat de bewindvoerder een machtiging aan de advocaat van verdachte heeft verstrekt, zal de vordering van de benadeelde partij niet ontvankelijk worden verklaard. Oproeping van de bewindvoerder in dit stadium van de procedure acht de rechtbank een te grote belasting van het strafproces.
Wel zal de rechtbank ambtshalve aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 2] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in zaak C onder 2 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank stelt de hoogte van de schadevergoedingsmaatregel vast op een bedrag van € 558,-.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 36f, 57, 285 300, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak C onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A, zaak B onder 1, 2 en 3 en in zaak C onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
in zaak A:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
in zaak B onder feit 1:
Diefstal;
in zaak B onder feit 2:
Mishandeling;in zaak B onder 3:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling;
in zaak C onder feit 2:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegdzal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
zich binnen vijf werkdagen na ingang van de bijzondere voorwaarden meldt bij Reclassering Nederland op het adres Wibautstraat 12, 1091 GM te Amsterdam, en zich zal blijven melden zo vaak en zolang de Reclassering dat nodig vindt, waarbij veroordeelde ook een inspanningsverplichting heeft ten aanzien van de inhoud van de contactmomenten, waarbij het bespreken van de relatie met aangeefster en hun dochter onderdeel zal zijn van de gesprekken;
zich zal laten behandelen door de Waag of soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de Reclassering, en zich zal houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener hem in het kader van de behandeling geeft. Veroordeelde kan door de toezichthouder aangemeld worden bij de Waag na schorsing van de voorlopige hechtenis;
op geen enkele wijze – direct of indirect - contact heeft of zoekt met zijn dochter ( [naam dochter] ), zijn ex-partner ( [slachtoffer 2] ) en haar moeder ( [slachtoffer 3] ) en overige familieleden van zijn ex-partner, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod. Uitzondering wordt gemaakt voor bemiddelingsgesprekken in het bijzijn van de begeleiding van Samen Doen, Veilig thuis of Jeugdzorg;
zal meewerken aan controle van het gebruik van alcohol en/of drugs om het middelengebruik te beheersen, waarbij de Reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd. De Reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden
en het uit te oefenen toezicht,dadelijk uitvoerbaarzijn.
Gelast de
teruggave aan verdachte[verdachte] van:
1. STK Shirt
merk Adidas
5771465
Verklaart [slachtoffer 2]
niet-ontvankelijkin haar vordering.
Legt verdachte de verplichting op
ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 558,-zegge: vijfhonderdachtenvijftig euro)
te betalen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A.E. Somsen, voorzitter,
mrs. M.E. Leijten en J. Thomas rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.P.F. Sneeboer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 januari 2020.